Samenvatting
boek
Foundations
of
Sports
and
Exercise
Psychology
Hoofdstuk
5:
Competitie
en
coöperatie
Deelnemers
van
competitieve
sporten
zeggen
vaak
dat
competitie
niet
alleen
de
samenwerking
tussen
teamleden
versterkt
maar
dat
het
ook
kan
helpen
een
persoon
voor
te
bereiden
op
het
leven.
Anderen
zeggen
juist
dat
competitieve
spelers
op
zichzelf
gericht
zijn
en
dat
ze
levensissues
vermijden.
Spelers
kunnen
samenwerken
met
hun
team,
maar
tegen
tegenstanders
spelen.
Ook
kan
er
sprake
zijn
van
competitie
binnen
een
team
wanneer
er
wordt
gevochten
voor
een
basisplaats.
Competitie
is
wanneer
we
tegen
anderen,
onszelf,
de
klok,
records
of
andere
objecten
en
elementen
spelen.
Een
andere
definitie
is:
situaties
waarin
mensen
andere
mensen
willen
verslaan
in
georganiseerde
fysieke
activiteit.
Het
wordt
ook
wel
een
sociaal
proces
genoemd
waarvan
de
uitkomst
belangrijk
is.
Iemand
kan
bijvoorbeeld
een
prijs
winnen
op
basis
van
zijn
eigen
prestatie
ten
opzichte
van
dat
van
anderen
die
dezelfde
taak
hebben.
Coöperatie
is
een
sociaal
proces
waarbij
de
prestatie
wordt
geëvalueerd
in
termen
van
collectieve
doelen
van
een
groep
en
dat
mensen
samenwerken
om
de
doelen
te
bereiken.
Coöperatieve
mensen
lijken
net
zo
succesvol
als
competitieve
mensen.
Volgens
Martens
is
competitie
een
proces
dat
vier
stadia
doorloopt:
1.
Objectieve
competitieve
situatie,
dit
is
de
standaard
vergelijking
tussen
jouw
prestatie
en
minstens
een
ander
persoon.
Je
wil
bijvoorbeeld
4
kilometer
rennen
in
21
minuten,
echter
heb
je
hiervoor
iemand
nodig
die
je
controleert,
bijvoorbeeld
een
vriend
van
je.
Wanneer
je
dit
alleen
doet,
valt
het
niet
onder
competitie.
2.
Subjectieve
competitieve
situatie,
dit
is
hoe
een
persoon
in
bepaalde
situaties
reageert.
Wanneer
je
bijvoorbeeld
in
een
trimgroepje
loopt
en
de
laatste
200
meter
mag
je
je
eigen
tempo
rennen,
kun
je
rustig
blijven
joggen
of
je
trekt
een
sprintje
en
maakt
er
met
anderen
een
wedstrijdje
van.
Er
is
een
SOQ
(Sport
Orientation
Questionnaire)
ontwikkelt
om
3
types
te
typeren:
1.
Competitief:
streeft
naar
succes
in
sportsettings,
zoekt
naar
competitieve
situaties.
2.
Win
oriëntatie:
gefocust
op
persoonlijke
vergelijking,
wil
dus
altijd
winnen
van
andere
mensen.
3.
Doel
oriëntatie:
gefocusseerd
op
eigen
prestatie,
niet
op
het
winnen
van
de
competitie.
Sporters
scoren
vaak
hoger
dan
niet
sporters
op
alle
drie
de
schalen.
Individuele
sporters
kunnen
hoger
scoren
op
meer
dan
een
schaal.
De
coach
speelt
een
belangrijke
rol
in
de
competitieve
aspecten
van
zijn
spelers,
hij
heeft
dus
invloed
op
de
nadruk
van
de
win-‐
of
doel
oriëntatie.
3.
Reactie,
dit
is
hoe
je
de
situatie
ziet.
Wanneer
je
speelt
tegen
iemand
die
op
papier
beter
is
dan
jij,
speel
je
misschien
ook
wel
beter.
Speel
je
tegen
iemand
die
slechter
is
dan
jij,
ben
je
er
zeker
van
te
winnen.
Op
fysiek
niveau
kan
je
hart
sneller
gaan
kloppen
en
krijg
je
misschien
zweethanden.
4.
Consequenties,
meestal
wordt
de
uitslag
van
de
wedstrijd
als
iets
positiefs
of
negatiefs
gezien.
Echter
kan
het
ook
beide
zijn,
wanneer
je
namelijk
hebt
verloren
is
de
uitslag
negatief,
maar
de
manier
waarop
je
hebt
verloren
(misschien
heb
je
wel
fantastisch
gespeeld,
je
beste
wedstrijd
ooit,
maar
de
tegenstander
was
beter)
is
misschien
wel
positief.
Competitie
is
dus
niet
per
definitie
goed
of
slecht.
Verschillende
onderzoeken
Triplett's
fietsers,
Triplett
kwam
erachter
dan
mensen
sneller
fietsen
wanneer
ze
tegen
of
met
anderen
fietsen,
dan
wanneer
ze
alleen
fietsen
of
tegen
de
klok.
Deutsch's
puzzels,
Deutsch
richtte
een
studie
in
met
puzzels.
Een
groep
moest
individueel
in
een
groep
zoveel
mogelijk
puzzels
oplossen.
Het
gemiddelde
van
de
groepsgenoten
werd
afgewogen
1