Samenvatting Nederlands Kennisbasis toets
Basiskennis taalonderwijs van Henk Huizenga en Rolf Robbe (2017)
Hoofdstuk 2: Taalonderwijs en taal
2.1 Taalonderwijs
Onder geletterdheid verstaan we het vermogen om schriftelijke taal te begrijpen en te
gebruiken. We onderscheiden hierin drie stadia:
Ontluikende geletterdheid De ontwikkeling van geletterdheid in de
voorschoolse periode van 0 – 4 jaar.
Beginnende geletterdheid De ontwikkeling van geletterdheid in de periode
van groep 1 tot en met groep 3 in de basisschool.
Gevorderde geletterdheid De ontwikkeling van geletterdheid in de periode
na groep 3.
Het leren lezen is hiervan een belangrijk onderdeel. Dit noemen we ook wel het
aanvankelijk lezen. Dit is het leren lezen in groep 3. Het voortgezet lezen is het
leesonderwijs na groep 3.
Aanvankelijk lezen (leren lezen in groep 3) beginselen van het leren lezen
bijbrengen. Ze leren letters en moeten in staat zijn eenvoudige woorden hardop te lezen.
Dit speelt zich af in de eerste helft van groep 3 (met methode veilig leren lezen).
Voortgezet technisch lezen (leesonderwijs na groep 3) de vaardigheid van het
decoderen van teksten te vergroten. Dit gaat om het vlot en nauwkeurig lezen van de
tekst, dus niet om het begrijpen van de tekst.
Taalbeschouwing (grammatica) leren reflecteren op de taalvorm, de manier
waarop iets is verwoord en het gebruik van taal. Kinderen leren bijzonderheden en
regelmaat ontdekken. Traditionele grammatica is hier een onderdeel van, waarbij
kinderen zinnen ontleden in zinsdelen en verschillende soorten woorden kunnen
benoemen.
2.1 Taalsysteem
2.1.1 Functies van taal
We onderscheiden drie functies binnen de taal:
De communicatieve of sociale taalfunctie We gebruiken de taal als
communicatiemiddel. Er zijn verschillende sociale taalfuncties:
o Zelfhandhaving: Jezelf beschreven en verdedigen wat je hebt voor
jezelf opkomen.
o Zelfsturing: Met je woorden je handelen ordenen en je plannen
aankondigen aangeven wat je gaat doen.
o Sturing van anderen: Gedrag van anderen beïnvloeden.
o Structurering van het gesprek: Taal gebruiken om het gespreksverloop
te beïnvloeden.
De conceptualiserende of cognitieve functie Taal gebruiken als hulpmiddel
om je gedachten te ordenen en greep te krijgen op de werkelijkheid. Dit merk je
wanneer je je mening geeft over een onderwerp waar je niet veel van weet. Je
hebt niet direct je mening paraat. Al pratend en zoekend naar woorden krijg je
greep op de zaak. Met behulp van de taal verwijs je naar betekenissen en
concepten uit de werkelijkheid. Je gebruikt taal om de werkelijkheid om je heen te
ordenen. We kennen drie cognitieve taalfuncties:
, o Rapporteren: Je doet verslag van iets wat in de werkelijkheid voorkomt. Je
hebt iets meegemaakt of gezien en vertelt erover.
o Redeneren: Gebeurtenissen chronologisch ordenen, conclusies trekken,
relaties leggen tussen middel en doel of oorzaak en gevolg en tot slot een
voorstel doen om het probleem op te lossen.
o Projecteren: Je probeert je te verplaatsen in de gedachten en gevoelens
van iemand anders.
De expressieve taalfunctie Taal gebruiken om te experimenteren, gevoelens
te uiten en om anderen iets te zeggen dat anderen nog niet eerder gezegd
hebben. De taal wordt dan gebruikt als expressiemiddel (emotie).
2.2.2 De verschillende niveaus van taal
Niveau + regel voor Voorbeeld
Fonologisch niveau “Klaine mense zain altaid in het noadeel”
Uitspraak
Morfologisch niveau “Hoe noem je zo’n boompje toch?”
Opbouw van woorden/vormen van
woorden
Syntactisch niveau “Hoe jij kom laat?”
Volgorde van woorden/combineren van
woorden
Semantisch niveau “De paarse schimmel knorde van plezier”
Betekenis
Pragmatisch niveau “Ik zou graag willen dat de geachte
Gebruik afgevaardigde nu zijn bek dicht hield”
Orthografisch niveau “De geschiedenis herhaald zich”
Spelling
Taal is een recursief systeem. Een element van de taal kan een eenzelfde element
van de taal bevatten. Zo kan een zin ook weer een andere zin bevatten. Bijvoorbeeld:
“Ik vermoed dat hij liegt” bevat weer de zin “Hij liegt”. Dit noemen we een
samengestelde zin. We kunnen zinnen dus eindeloos uitbreiden.
Hoofdstuk 3: Mondelinge taalvaardigheid
3.1 Taalverwerving
3.1.1 Theorieën over taalverwerving
Drie verschillende theorieën over hoe kinderen taal verwerven:
Behaviorisme: Een stroming binnen de psychologie die ervan uitgaat dat
kinderen hun taal leren door imitatie. Kinderen bootsen de taal die ze in hun
omgeving horen na. Daarbij worden de meest frequente woorden als eerste
geleerd. Ook speelt de goedkeuring van ouders een belangrijke rol. Het woord zal
dan vaker door het kind gezegd worden.
Echter is het zo dat kinderen zinnen produceren die ze nog nooit eerder gehoord
hebben (ik ben gevald). Ook is het zo dat de meest frequente woorden in onze taal
niet als eerste door kinderen geleerd worden. Dat zijn de concrete zelfstandige
naamwoorden en werkwoorden die verwijzen naar dingen en acties uit de directe
omgeving van het kind (auto, eten). Wel is het voorbeeld van de ouders belangrijk
om de taal te leren.
, Creatieve constructiemodel (mentalisme): Men gaat ervan uit dat kinderen
taal niet simpelweg imiteren, maar zelf over een aangeboren taalvermogen
beschikken waarmee ze op een creatieve manier zinnen kunnen bouwen. Een
aanwijzing hiervoor ligt in het feit dat een kind elke willekeurige taal kan leren.
Het kind is met een aangeboren taalleervermogen in staat om zelf structuur te
ontdekken in de taal en kan het ook zinnen vormen die het nog nooit eerder heeft
gehoord (geen hulp nodig van omgeving).
Interactionele benadering: Het belang van het aangeboren taalleervermogen
wordt bevestigd, maar benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de
interactie tussen een kind en andere moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren
van de taal. Wel moet het taalaanbod afgestemd zijn op de mogelijkheden van het
kind. Ouders passen dit onbewust toe als ze met kinderen praten: toonhoogte,
duidelijk articuleren, korte zinnen gebruiken, etc. Hierdoor zal het kind de nodige
fouten maken, maar dat zijn de noodzakelijke stappen op weg naar het leren van
de taal.
3.1.2 Eerstetaalverwerving
In het taalverwervingsproces van een kind onderscheiden we de volgende twee perioden:
1. De prelinguale periode (0 – 1 jaar)
2. De linguale periode:
De vroeglinguale periode (1 – 2,5 jaar)
De differentiatiefase (2,5 – 5 jaar)
De voltooiingsfase (5 – 9 jaar)
Prelinguale periode (0 -1 jaar): Dit is de periode voordat het kind zijn eerste woordjes
spreekt. Je kunt hierbij nog niet spreken van taal, omdat een kind nog geen systeem van
symbolen en regels hanteert waarmee het een bepaalde boodschap overbrengt. Het gaat
hierbij nog om onsamenhangende reeksen klanken.
Huilen is de eerste vorm van communicatie. Na ongeveer zes weken luisteren baby’s naar
stemgeluiden en beginnen ze zelf klanken te produceren. Deze fase wordt vocaliseren
genoemd. Na ongeveer vier maanden begint een kind steeds meer te experimenteren
met het voortbrengen van geluiden. De klanken worden gevarieerder en verschillen in
toonhoogte, luidheid en duur. Ze produceren nu ook medeklinkers. Dit noemen we de
fase van het vocaal spel. Er ontstaat vaak een interactie tussen ouder en kind. Na
ongeveer zes maanden begint de fase van het brabbelen. Een kind herhaalt hierbij
klankgroepen. In deze fase produceert een kind nog klankgroepen zonder betekenis.
Naarmate een kind begint te brabbelen, neemt de variatie in klankgroepen toe en
ontstaat er een zinsmelodie.
Een kind oefent in de prelinguale fase dus met verschillende aspecten van de taal:
articulatie, klankstructuur, zinsmelodie en communiceren met anderen.
Linguale periode: Na het eerste levensjaar begint de linguale periode ofwel de talige
periode. Een kind gaat woorden en zinnen gebruiken als communicatiemiddel:
1. De vroeglinguale periode (1 – 2,5 jaar): Het brabbelen gaat over naar
betekenisvol taalgebruik. Eerst zijn woorden nog sterk gebonden aan een
specifieke context. Het spraakmechanisme van het kind is nog niet zover
ontwikkeld dat het alle klankcombinaties kan uitspreken. De eenwoordzin begint
rond het eerste levensjaar. Woorden die kinderen gebruiken verwijzen vooral naar
personen, dieren, voorwerpen en acties uit het dagelijkse leven van het kind (bal,
poes). Deze fase duurt een half jaar.
Wanneer kinderen 1,5 jaar zijn beginnen ze woorden te combineren en dan spreek
je van de tweewoordzin. We spreken hiervan als kinderen twee of meer woorden
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper marloubartholomeus. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €10,49. Je zit daarna nergens aan vast.