Uitgebreide samenvatting van het gehele boek overheidsfinanciën zonder aantekeningen uit de colleges. Gemaakt voor het vak Economie voor Beleidsmakers van de Master Management van de Publieke Sector. Met deze samenvatting heb ik een 9 behaald.
Samenvatting Overheidsfinanciën
Hoofdstuk 1: Kennismaken met overheidsfinanciën
1.1 Marktsector en collectieve sector
De Marktsector: een organisatie die over een periode van 3 jaar ten minste 50% van haar
productiekosten dekt door verkopen in de markt. Organisaties zoals de NS (aandelen overheid maar
dekt kosten uit verkoop) zijn daardoor niet onderdeel van de Overheids- of Collectieve sector.
De overheidssector kan in drie delen worden opgesplitst:
1. De centrale overheid (Rijksoverheid, uitvoeringsorganisaties maar ook universiteiten)
2. Decentrale overheid (Gemeenten, provincies etc.)
3. Sociale fondsen (AOW, zorgverzekeringsfonds etc.)
1.2 Overheidsingrijpen
De overheid heeft invloed op de economie doormiddel van het geweldsmonopolie, belastingen,
wetten/regels en collectieve uitgaven. De overheid bemoeit zich met de economie omdat de vrije
werking van vraag en aanbod op markten (het prijsmechanisme) vaak niet de beste resultaten
oplevert voor de samenleving.
1.3 Overheidsingrijpen: drie functies
Overheidsingrijpen in de economie heeft drie functies:
1. Allocatie – beïnvloeden van productie en consumptie
Bepaalde goederen (zoals Defensie) worden niet, nauwelijks of oneerlijk geproduceerd zonder
overheidsingrijpen. Ook regels/wetten (zoals belasting op drank) beïnvloeden de productie en
consumptie van middelen: de Allocatiefunctie.
2. Stabilisatie - van schommelingen in de conjunctuur
Zowel bij hoog- als laagconjunctuur kan de overheid de economie sturen om negatieve effecten op
de samenleving te voorkomen. Door ruimer of krapper begrotingsbeleid kan de overheid de
economie sturen: de Stabilisatiefunctie.
3. Herverdeling – van inkomens en vermogens
Belastingen en wetten (zoals het minimumloon) hebben een effect op de verdeling van vermogen
in een land: de Verdelingsfunctie.
1.4 Wisselende kijk op de rol van de overheid
Aan de hand van Keynes gaan overheden vanaf de jaren 50 actief conjunctuurbeleid uitvoeren.
Hierbij is de gedachtegang dat de overheid de economie kan sturen door gerichte maatregelen: bij
laagconjunctuur zouden overheden de bestedingen moeten stimuleren door een tekort op de
begroting, bij hoogconjunctuur zouden zij de economie moeten afremmen. Politici remmen echter
vaak de economie niet af tijdens hoogconjunctuur en er is sprake van een nieuw fenomeen:
Stagflatie (hoge inflatie en hoge werkloosheid).
Monetaristen stellen dat inflatie (en Stagflatie) bestreden kan worden door de hoeveelheid geld in
omloop te verminderen. Terwijl Keynesianen vooral aandacht hebben voor de vraagkant van de
economie – het beïnvloeden van bestedingen – wijzen aanbodeconomen (Monetaristen) vooral op
problemen aan de aanbodkant: regel- en belastingdruk zou negatief zijn voor de economie. Vanaf de
,jaren 80 wordt aan de hand van deze inzichten ingezet op privatisering (het afstoten van
overheidstaken naar de marktsector) en deregulering (het verminderen van de hoeveelheid regels).
Banken bestrijden hoge inflatie doormiddel van rentebeleid. Door hoge rente wordt het duurder om te
lenen, waardoor de economie (en inflatie) snel kan afkoelen. Beleidsmakers vertrouwen op
automatische stabilisatoren en het rentebeleid. Bij hoogconjunctuur zijn er hoge
belastinginkomsten en lage werkloosheidsuitgaven, bij laagconjunctuur is dit omgedraaid. Hierdoor
kan de economie gestuurd worden zonder directe interventie: actief bijsturen van de economie moet
achterwegen blijven. De crisis van 2008 toont echter aan dat deze deregulering en non-interventie in
de economie te ver is doorgeschoven. Door achterblijvende economische groei in de jaren 10 verlagen
banken de rente en vergroten zij de geldhoeveelheid (kwantitatieve verruiming): ook dit heeft echter
niet helemaal het gewenste effect. Werkloosheid daalt maar de inflatie blijft laag, terwijl in een krappe
arbeidsmarkt volgens de theorie de inflatie moet stijgen.
Recentelijk lopen centrale banken aan tegen de grenzen van rentebeleid. De bestedingen blijven achter
door de hoge besparingen in de particuliere sector. Om sparen te ontmoedigen hanteren banken
negatieve rente: banken betalen een boete op geld dat zij aanhouden bij de centrale bank (sparen kost
geld).
Ook de Coronacrisis heeft tot nieuwe inzichten geleid. Privatiseringen in het verleden gaan ten koste
van de kwaliteit van dienstverlening. Doorgeschoven privatisering roept vraagtekens op bij het
afstoten van overheidstaken naar de marktsector. Deregulering en het verlagen van belastingen voor
topinkomens heeft niet de extra economische groei gebracht, maar draagt wel bij aan een toenemende
ongelijke verdeling van inkomsten en vermogen in de samenleving.
1.5 Overheidsingrijpen: tekortkomingen
Markten werken zelden perfect. Politici en ambtenaren moeten beslissen welke marktimperfecties zij
willen corrigeren. Een extra complicatie is dat de overheid tegenstrijdige doelstellingen nastreeft: iets
kan van groot economisch belang zijn maar wel slecht voor het milieu zijn.
De overheid moet niet alleen beslissen wanneer het ingrijpt maar ook hoe het ingrijpt. Er zijn
verschillende beleidsinstrumenten beschikbaar, door beperkt inzicht in de doeltreffendheid van
instrumenten is het echter vaak lastig om het beste instrument te kiezen. Ook blijkt de afschaffing van
niet doeltreffende instrumenten vaak moeilijk: beleidsmakers willen geen negatieve publiciteit.
Vanwege het ontbreken van het prijsmechanisme (vraag en aanbod) is er een informatietekort bij de
overheid. In de collectieve sector komen signalen via het democratisch proces naar voren. In een
democratie ligt het budgetrecht, het bepalen van het budget, bij democratische organen. Het
besluitvormingsproces waarbij wordt vastgesteld welke taken de overheid zal uitvoeren, hoeveel mag
worden uitgegeven en hoe dit wordt gefinancierd heet het budgetmechanisme. Dit proces is gevoelig
voor belangengroepen en politieke effecten.
Als de overheid de monopolist is, kan dit ten koste gaan van kwaliteit, efficiëntie en effectiviteit.
Concurrentie brengt minder doelmatige productie vanzelf aan het licht. Bij afwezigheid van
productie is het vaak lastig om ondoelmatigheid en inefficiëntie te ontdekken.
1.6 Overheidsmacht: grenzen
De mogelijkheid van de overheid om in te grijpen in de economie is begrenst door:
1. Wettelijke kaders
De taken en bevoegdheden van de overheid zijn wettelijk geregeld. De overheid behoort zich aan
zijn eigen regels te houden, maar de overheid maakt soms fouten. Om burgers en bedrijven te
beschermen moet de overheid de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht nemen:
, bijv. geen heffing zonder wet en gelijke behandeling in gelijke zaken. Mensen die zich
tekortgedaan voelen, kunnen terecht bij de Nationale Ombudsman of de rechterlijke macht.
2. Gedragsreacties en beleidsconcurrentie
Ook gedragsreacties van bedrijven en burgers beperken de overheid. Beleidsmaatregelen hebben
altijd neveneffecten (zoals belastingvlucht). Een land kan door gedragsreacties geld verliezen
maar ook aan trekken. In dat geval concurreren landen met elkaar om economische activiteit aan
te trekken: beleidsconcurrentie
3. De Europese Unie
De macht van lidstaten is op veel beleidsterreinen sterk beperkt door wetgeving en rechterlijke
uitspraken. Beleid met betrekking tot bijvoorbeeld landbouw wordt niet langer bepaald door de
lidstaten zelf
Hoofdstuk 2: Economie van de collectieve sector
2.2 Allocatiefunctie
De Allocatiefunctie houdt in dat de overheid maatregelen neemt om ongewenste uitkomsten van de
vrije markt (marktimperfecties) recht te zetten en zodoende gewenste uitkomsten te realiseren. De
overheid kan verschillende instrumenten hiervoor inzetten: regels/heffingen in de vorm van
subsidies, verboden etc.
In een ideale econome bewerkstelligt het prijsmechanisme een Pareto-efficiëntie allocatie van
productiemiddelen. Bij een Pareto-efficiëntie allocatie kan niemand er nog op vooruit zonder dat
iemand erop achteruitgaat. Dit ontstaat omdat in ideale markteconomie mensen alleen vrijwillig
overeenkomsten zullen sluiten als zij er voordeel bij hebben (of tenminste niet op achter uit gaan). In
dit ideaal gaan mensen daarmee door totdat alle mogelijke overeenkomsten waarbij niemand achteruit
gaat, zijn gesloten.
In de realiteit voldoet de markteconomie niet aan dit ideaal. De overheid grijpt daarom in op markten
om dichter in de buurt van Pareto-efficiëntie allocatie te komen. Markten falen omdat:
1. De marksector kan geen collectieve goederen produceren
2. Door machtsposities
3. Door schaalvoordelen
4. Door asymmetrische informatie
5. Door onevenredig hoge kosten
6. Door externe effecten
7. Door tekortkomingen van de verzekeringsmarkt
Marktfalen is niet de enige reden dat de overheid in grijpt in de economie. Politici sturen ook vanwege
paternalistische motieven, zoals het verbod op sigarettenreclame.
1. De marksector kan geen collectieve goederen produceren
Collectieve goederen zijn goederen die niet worden geproduceerd, tenzij de overheid de
voortbrenging ervan organiseert. Deze hebben twee kenmerkende eigenschappen. Bij een collectief
goed is het onmogelijk om individuen uit te sluiten van het gebruik (non-exclusiviteit). Het tweede
kenmerk is dat het profijt dat de een ervan heeft niet ten koste gaat van het profijt dat anderen ervan
kunnen hebben (non-rivaliteit). Voorbeelden zijn dijken en het openbaar bestuur zelf.
2. Door machtsposities
, Het prijsmechanisme garandeert alleen een Pareto-efficiëntie allocatie wanneer producenten niet
over marktmacht beschikken. Een voorbeeld waarbij dit onmogelijk blijkt is bij een monopolie met
één aanbieder. In Nederland ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toe op het bestrijden van
oneerlijke monopolies.
3. Door schaalvoordelen
Productie en distributie van bepaalde goederen zijn het efficiëntst als één producent het produceert:
een natuurlijk monopolie. Het gaat hierbij over goederen met schaalvoordelen bij productie:
goederen met hoge opstartkosten en lage kosten per eenheid (bijvoorbeeld leidingwater). Het beperken
van marktmacht werkt in dat geval niet goed, omdat schaalvoordelen worden gemist. Daarom doet de
overheid dot soort producten en diensten vaak zelf (of besteed dit onder strenge voorwaarden uit).
4. Door asymmetrische informatie
Verder wordt Pareto-efficiëntie allocatie uitsluitend bereikt wanneer consumenten volledig
geïnformeerd zijn. Vaak is er echter sprake van asymmetrische informatie: de ene partij is beter
geïnformeerd dan de andere. Hierbij kan zoveel schade optreden dat de overheid optreed: zo kunnen
consumenten niet of slecht beoordelen of medicijnen veilig zijn, daarom verplicht de overheid testen
van medicijnen voordat het op de markt komt.
5. Door onevenredig hoge kosten
Soms gaat de levering van goederen en diensten via de markt gepaard met onevenredig hoge kosten,
zoals het particulier beprijzen van weggebruik (Tolheffing). Om deze redenen worden de aanleg en
onderhoud van de weginfrastructuur in Nederland grotendeels collectief gefinancierd.
6. Door externe effecten
Externe effecten zijn een belangrijke oorzaak van het falen van markten. Bij een extern effect brengt
de consumptie of productie kosten of baten voor derden met zich mee die niet tot uitdrukking komen
in de prijs van het goed of dienst. Dit kan zowel positief als negatief zijn. Bij positieve externe
effecten ligt het voor de hand dat de overheid dit ondersteunt of verplicht stelt (bijvoorbeeld
onderwijs). Bij negatieve externe effecten ligt het voor de hand dat de overheid dit ontmoedigt of
verbied (bijv. milieuvervuiling)
7. Tekortkomingen van de verzekeringsmarkt
Sommige risico’s zijn onverzekerbaar, doordat particuliere verzekeraars de kans op eventuele schade
niet kunnen inschatten (bijv. schade door oorlog). Ook zou er sprake zijn van gecorreleerd risico: alle
verzekerden lijden tegelijkertijd aan schade. Onverzekerbare risico’s kunnen daarom aanleiding voor
de overheid zijn om het zelf te organiseren. Bij wel verzekerbare risico’s blijken verzekeraars
kieskeurig: de voorkeur gaat uit naar mensen met een kleine kans op schade. Risicoselectie door
verzekeraars is nog een reden voor overheidsinterventie. Daarnaast is er ook sprake van zelfselectie
van burgers. Mensen die zich willen verzekeren tegen een risico zijn kieskeurig, als alleen mensen met
hoog risico zich verzekeren valt de basis van een verzekering weg.
2.3 Stabilisatiefunctie
De economie van een land wisselt tussen tijden van hoogconjunctuur en laagconjunctuur: de
conjunctuurcyclus. Om deze golfen te dempen kan de overheid anticyclisch beleid voeren. Het
beperken van deze schommelingen is de kern van de stabilisatiefunctie.
Bij een evenwichtige vraag- en productiegroei zijn de markten voor goederen en arbeid aanhoudend in
balans, zodat de prijzen zich gematigd ontwikkelen. In tijden van hoogconjunctuur is de
arbeidsmarkt gespannen: werkgevers bieden tegen elkaar op om personeel te werven, lonen (en
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Mdh123. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.