financieel risicomanagement:
Risico= het effect van onzekerheid op het behalen van doelstellingen.
Risicomanagement= gecoördineerde activiteiten om een organisatie te sturen en te beheersen met
betrekking tot (financiële) risico´s.
PDCA- cyclus:
Identificeren- wat kan er gebeuren (plan)
Analyseren- kans en gevolg (do)
Evalueren- aanvaardbaarheid (check)
Preventiemaatregelen (act)
Bedrijfsvoering= de sturing en beheersing van bedrijfsprocessen binnen een organisatie om de
doelstellingen te kunnen realiseren.
Hoofdstuk 1 De balans
Activa en passiva
1. Activa (debet) 2. Passiva (credit)
- vaste activa - eigen vermogen
- vlottende activa - vreemd vermogen
- Totaal activa - totaal passiva
De posten op de balans zijn geordend van ´vast´ naar ´vlottend´
Vast = de bezittingen of het kapitaal zijn voor een langere termijn in de onderneming vastgelegd.
Vlottend = de activa wordt op de korte termijn, in beginsel binnen een jaar verbruikt.
Activa
Vaste activa zijn duurzame productiemiddelen, zoals terreinen, gebouwen, machines en auto´s. Deze
middelen kunnen worden verkocht, maar de bedoeling is om ze voor een langere tijd in de
onderneming te gebruiken.
Immateriële vaste activa bv. Goodwill, grond, gebouwen, machines, inventaris, auto, deelnemingen
in andere bedrijven.
Materiele vaste activa bv. Grondstoffen/ gereed product, debiteuren, vorderingen op korte termijn,
overlopende activa, banksaldi
Afschrijvingen
Iedere periode dat de productiemiddelen minder waard worden, zal de waardevermindering als
afschrijvingskosten in de winst- en verliesrekening worden opgenomen.
De aanschafwaarde (AW) wordt onder de vaste activa op de balans geplaatst.
De waarde van de activa op het moment van opstellen van de balans is de boekwaarde.
Boekwaarde= AW- afschrijvingen
,De restwaarde van een duurzaam productiemiddel is de geschatte verkoopwaarde aan het einde van
de levensduur. Vaste activa wordt afgeschreven totdat de waarde gelijk is aan de restwaarde.
Lineaire afschrijving= meest gebruikte methode
Afschrijvingskosten= (AW- R) / N
Investeringsvormen:
1. Initiele investeringen;
2. Vervangingsinvesteringen;
3. Uitbreidingsinvesteringen;
Initiele investeringen: vinden plaats bij de oprichting van een onderneming. Het gaat om de kosten
van de oprichting en de bedrijfsuitrusting.
Vervangingsinvesteringen: deze zijn ter vervanging van verouderde productiemiddelen met een
vergelijkbare productiecapaciteit.
Uitbreidingsinvesteringen: dient om de productiecapaciteit te vergroten.
Vlottende activa
De vlottende activa bestaan uit onder andere de voorraden courante goederen en de liquide
middelen.
Courant= de goederen zijn voor productie bruikbaar en verkoopbaar.
Liquide middelen = alle direct opeisbare tegoeden op bank- en spaarrekeningen + kasgelden
Passiva
De passiva kan worden verdeeld in eigen vermogen en vreemd vermogen.
Het eigen vermogen staat bovenaan: het kapitaal en de reserves
Definitie eigen vermogen: het eigen vermogen is geen fysieke pot met geld, het eigen vermogen op
de balans is feitelijk een boekhoudkundige restpost, waarmee het totaal van de passiva gelijk wordt
gemaakt aan het totaal van de activa.
Reserves:
Deze vormen een buffer om tegenvallers in de toekomst te voorkomen.
Agioreserves
Herwaarderingsreserves
Wettelijke reserves
Statutaire reserves
Overige reserves
Het vreemd vermogen: de voorzieningen en de schulden.
Lang vreemd vermogen
- Voorziening groot onderhoud
- Leningen
, - Hypotheek
Kort vreemd vermogen
- Leningen < 1 jaar
- Crediteuren
- Vooruit ontvangen bedragen
Btw (belasting toegevoegde waarde)
Er zijn 3 btw-tarieven:
1. 21%
2. 9% - geldt voor levensmiddelen en goederen die in het algemeen tot eerste levensbehoeften
behoren
3. 0% - geldt voor export van goederen en diensten
Hoofdstuk 2 De winst- en verliesrekening
De winst- en verliesrekening of ook wel resultatenrekening genoemd, toont het in een bepaalde
periode behaalde financiële resultaat van een onderneming. Dit financiële resultaat toont of een
organisatie spreekwoordelijk gezond is.
Winst= als de opbrengsten hoger zijn dan de kosten > positief saldo
Verlies= als de kosten hoger zijn dan de opbrengsten > negatief saldo
Technische levensduur is de periode dat het productiemiddel technisch gezien in staat is te
produceren
Economische levensduur is de tijd dat het productiemiddel op een economisch efficiënte manier
gebruikt kan worden ofwel dat het nog voldoende waarde toevoegt aan de productie.
Als er door nieuwe technologieën productiemiddelen beschikbaar komen die efficiënter produceren
neemt de economische levensduur af.
Effectiviteitscriterium
Productiemiddelen zoal een autoladder van de brandweer, moeten altijd 100% inzetbaar en
betrouwbaar zijn. Productiemiddelen worden daarom vervangen, gerepareerd of gereviseerd als ze
niet meer 100% betrouwbaar zijn.
Hoofdstuk 3 Begroten van kosten
De begroting van de kosten moet altijd in relatie tot de begroting van de omzet worden bezien,
omdat de kosten samenhangen met de omzet. Dit speelt vooral bij directe, variabele kosten, zoals
grond- en hulpstoffen die voor de productie noodzakelijk zijn. De toe- of afname van deze kosten
kan als vast percentage van de omzet worden begroot indien er een lineair verband is tussen de toe-
of afname van de kosten.
Kostensoorten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit salariskosten, autokosten, advieskosten en
afschrijvingskosten. De systematiek gaat ervan uit dat de aard en omvang van de huidige activiteiten
ongewijzigd doorgezet wordt. Het risico van die benaderingswijze is dat alternatieven uit het oog
worden verloren.
Als bij het begroten rekening wordt gehouden met een verandering van activiteitenniveau, is er
sprake van een incrementele begroting. Bij een systeem van incrementeel begroten onderbouwen