Overview II
Les 1
3.1, 3.2, 8.1/8.3, 10.2
§3.1 soorten managers
Manager: is iemand die zich richt op de planning, organisatie, leiding en beheersing van een
organisatie en die menselijke en materiële middelen toewijst om de organisatiedoelen te
bereiken.
3 managementlagen:
Topmanagement:
- Strategievorming: is het bepalen van de organisatiedoelen voor de lange termijn
en het bepalen van de weg waarlangs men de doelen wil gaan bereiken.
- Ontwikkeling van organisatiedoelen.
- Interpretatie van signalen uit de buitenwereld
- Het gebruiken van kansen die zich voordoen
Middenmanagement:
- Kijkt vooral naar de vertaling van de
langetermijns plannen naar de middellange
termijn.
- Het werk van het operationeel management op
grotere schaal doen. (Minder op individu meer
op groepen mensen)
- Verdeling geld, machines, materialen over
verschillende groepen mensen en projecten.
- De plannen van het topmanagement vertalen in
deeldoelstellingen voor lagere niveaus.
Operationeel management:
- Richt zich op de korte termijn.
- Primaire processen begeleiden en aansturen.
- Het opdragen van taken aan ondergeschikten.
- Managen van de individuele prestaties van zijn ondergeschikten (motiveren,
handhaven discipline en het verbeteren van prestaties)
Rol HRM binnen een organisatie:
Operationeel HRM
- Ondersteunen bij dagelijkse uitvoering personeelsstromen (met HR-cyclus) bij
midden- en operationeel management
Organisatorisch/tactisch HRM
- Eventueel samen met het midden- en operationeel management veranderingen (op
gebied van HRM) doorvoeren
Strategisch HRM
- Meedenken met topmanagement over de koers en de inrichting van de organisatie
Afplatting van organisaties: vermindering van het aantal managementlagen ->
middenkader uitgedund.
,§3.2 vaardigheden van een manager
4 basisvaardigheden voor een manager:
1. Conceptuele vaardigheden: vaardigheden om op een creatieve wijze zelfstandig
ideeën te kunnen ontwikkelen en die oplossingen bieden voor gerezen problemen of
kansen.
2. Communicatieve vaardigheden: vaardigheden om op de juiste wijze informatie,
gedachten en gevoelens te kunnen overbrengen en ontvangen.
3. Interpersoonlijke vaardigheden: vaardigheden om te kunnen leiden, mensen te
motiveren, conflicten op te lossen en samen te werken.
4. Technische vaardigheden: vaardigheden om specifieke, voor een bepaald
werkterrein benodigde methoden, procedures en technieken toe te kunnen passen.
Functioneel management: management op een specialistisch terrein. (Bijvoorbeeld
financieel manager)
4 basisfuncties van het management:
1. Plannen: functie waarbij men doelen voor de toekomst vaststelt en vervolgens
bepaald welke acties op welke tijdstippen nodig zijn om de gestelde doelen te bereiken.
Daarna moet de manager bepalen met welke middelen hij een dergelijk plan kan
uitvoeren, welke acties nodig zijn om het doel te realiseren en via welke weg hij het
doel wil realiseren -> wie, wat, wanneer, waarmee en hoe.
2. Organiseren: de organisatie zo inrichten dat de uitvoering van de planning mogelijk
wordt. Er moeten afspraken gemaakt worden over wie wat doet, wie bij wie hoort en
wie waarover de leiding krijgt.
3. Leidinggeven: het in gang zetten van de organisatie en het in gang houden. ->
leidinggeven. Functie die gericht is op het begeleiden en motiveren van
ondergeschikten zodat deze de taken uitvoeren die nodig zijn om de organisatiedoelen
te bereiken
4. Beheersen: het betreft de functie die dient om de prestatie van een organisatie, van
een afdeling of van een individuele persoon te meten om indien nodig, te kunnen
ingrijpen. Als de gemeten prestatie niet overeenkomt met de geplande doelen of
vastgestelde normen, zal de manager moeten analyseren wat er mis is gegaan.
Volgens Peter Drucker:
- Een manager bepaalt wat de doelstellingen zijn. Hij stelt vast wat er moet gebeuren
om deze te bereiken.
- Een manager organiseert. Hij analyseert en verdeelt het werk in uitvoerbare taken.
- Een manager motiveert en communiceert
- Meting. Hij analyseert, waardeert en interpreteert de prestaties.
- Ontwikkeling personeel.
Doelen manager:
- Het voortbestaan van de onderneming.
- Kwaliteit en kwantiteit, dat wil zeggen: het leveren van de juiste hoeveelheid
diensten of producten met de juiste kwaliteit om de klant tevreden te houden.
- Effectiviteit en efficiëntie.
- Tevredenstelling van betrokkenen bij de organisatie.
Middelen manager:
- Werknemers
- Machines
- Kapitaal
- Informatie
, §8.1 organiseren
Organiseren: is de functie van het management die erop gericht is een structuur van
relaties tussen het personeel te creëren, waardoor het personeel in staat is de geplande
doelen te bereiken.
2 redenen waarom mensen zich organiseren:
1. Het bereiken van synergie: (samenwerken)
2. Het voorkomen van de duplicatie van middelen:
2 redenen moet er een organisatiestructuur ontworpen worden:
1. Het instellen van lijnen van autoriteit en hiërarchie: om de activiteiten op elkaar
af te stemmen, moet duidelijk zijn wie de leiding heeft en wie welke beslissingen mag
nemen.
2. Het bewerkstellingen van een goede communicatie: omdat organisaties steeds
groter worden, wordt de communicatie tussen de organisatieleden moeilijker. Bij het
structureren van het organisatieverband wordt ernaar gestreefd de best mogelijke
communicatie te maken.
§8.2 arbeidsverdeling
Verschillende motieven bij het bepalen van de arbeidsverdeling:
- Bestuursmotief: men moet ervoor zorgen dat de organisatie bestuurbaar blijft.
Daarnaast moet toezicht op de uitvoering van taken in een organisatie mogelijk zijn.
- Kostenmotief: men moet in de gaten houden dat de gekozen organisatiewijze wel
betaalbaar moet blijven. De arbeidsverdeling moet efficiënt werken mogelijk maken.
- Gedragskundig motief: de taken moeten, zoals eerder aangegeven, de
werknemer de mogelijkheid tot ontplooiing bieden en mogen niet te eentonig zijn.
De taken moeten de uitvoerder ook enige verantwoordelijkheid en
beslissingsbevoegdheid geven.
- Maatschappelijk motief: voor een bepaalde taakverdeling moet men rekening
houden met maatschappelijke eisen.
Oplossingen die Herzberg heeft bedacht om de
werknemer gemotiveerd te houden:
1. Taakverruiming: het aantal taken dat iemand
heeft wordt uitgebreid. (blijft zelfde niveau)
2. Taakroulatie: volgens een bepaald tijdschema
worden door de werknemers taken geruild. De
arbeiders doen op deze wijze meer ervaring op.
Hierdoor zijn ze breder inzetbaar.
3. Taakverrijking: werk van een hoger niveau wordt
toegevoegd.
Functie: is het geheel van taken die iemand moet uitvoeren.
Om een functie goed te kunnen omschrijven, past men de functieanalyse toe.
- Arbeidsinhoud: aard van het werk en wat iemand precies moet doen.
- Arbeidsomstandigheden: omstandigheden waaronder het werk uitgevoerd moet
worden.