Burgerlijk procesrecht & Insolventierecht
B2 – 2016/2017
Week 3B: Executierecht en Insolventierecht
1. Leerdoelen
Aan het einde van deze week kunt u:
1. de volgende begrippen en onderwerpen herkennen, opsommen, toelichten, hanteren en
toepassen aan de hand van concrete voorbeelden en er verbanden tussen leggen:
Executie- en beslagrecht
Kenmerken en inhoud van het executierecht
Reële executie
Indirecte executiemiddelen: dwangsom en lijfsdwang
Kenmerken en inhoud van het conservatoir beslagrecht
Kenmerken en inhoud van het executoriaal beslagrecht
Insolventierecht
Kenmerken en inhoud van het faillissementsrecht
Kenmerken en inhoud van het schuldsaneringsrecht
2. de kern van een uitspraak lezen, aangeven wat de centrale vraag is waarover de rechterlijke
instanties zich hebben gebogen en wat de kernoverwegingen van die instanties zijn geweest
bij het beantwoorden van die vraag en het kunnen duiden van het commentaar in de
jurisprudentiebundel op die uitspraak;
3. een casus bestuderen en analyseren met het oog op het formuleren van de te beantwoorden
rechtsvraag, alsmede met het oog op het vergaren van informatie die kan worden gebruikt bij
het schriftelijk, volledig, gemotiveerd en met behulp van de wet en de jurisprudentie
beantwoorden van die rechtsvraag.
2. Literatuur
Te bestuderen stof:
Hugenholtz/Heemskerk: nummers 215-220, 224-226, 228-234, 237-239, 241, 244, 246-
248, 255-267, 270 en 272-273
Insolventierecht: hoofdstuk 1, paragrafen 2.1-2.4.1, paragrafen 2.4.2-2.4.3 (alleen de
grote letters), paragraaf 2.4.4 nrs. 1-3 en 5 (alleen de grote letters), paragrafen 2.4.5-
2.4.6, paragrafen 2.6-2.7, paragraaf 2.8 (alleen de grote letters), paragrafen 3.1-3.3,
paragrafen 3.4-3.5 (alleen de grote letters), paragraaf 3.6, hoofdstuk 5.
Jurisprudentie:
Geheel:
- Rabo/Visser, HR 26 juni 1992, NJ 1993, 449, met noot Snijders (bundel nr. 72);
- DKHB/KIVO, HR 23 februari 1996, NJ 1996, 434 (bundel nr. 76);
1
, - Ritzen/Hoekstra, HR 22 april 1983, NJ 1984, 154, met noot Heemskerk (bundel nr. 87).
Alleen de opgegeven rechtsoverweging(en):
- Ontvanger/Bos, HR 13 januari 1995, NJ 1997, 366, met noot Brunner (bundel nr. 74):
r.o. 4.2;
- Wassenburg/Petit, BGH 11 mei 1982, NJ 1983, 613, met noot Heemskerk (bundel nr.
89): overwegingen van het Benelux-gerechtshof.
Opmerkingen vooraf:
Beantwoord alle vragen naar huidig recht.
Opdracht 1: Beslagrecht
Geef uw mening over de volgende stellingen. Motiveer kort en bondig.
1. Met executoriaal beslag wordt voorkomen dat de schuldenaar geen verhaal biedt
als later een executoriale titel wordt verkregen.
Onjuist, want dit heet geen executoriaal beslag, maar een conservatoir beslag.
Ter informatie:
Pas als je een executoriale titel hebt, dan begint pas de executie.
2
, 2. Een auto wordt, nadat daarop beslag is gelegd, verkocht aan een derde. Deze
verkoop kan in beginsel niet worden ingeroepen jegens de beslaglegger.
Juist.
In beginsel blijft het beslag op de auto gelden doordat het een blokkerende werking heeft.
Hiermee wordt bedoeld dat de schuldenaar niet meer vrij kan beschikken over de
vermogensbestanddelen die in beslag zijn genomen. Echter, de derde kan een beroep doen op
derdenbescherming, mits voldaan is aan de voorwaarden:
- Derde moet de zaak anders dan om niet hebben verkregen
- Derde moet te goeder trouw zijn op het moment dat de derde de zaak in handen krijgt
Indien er aan de voorwaarden zijn voldaan van derdenbescherming dan is de verkoop geldig.
In beginsel werken verrichte rechtshandelingen na de beslaglegging niet tegen de
beslaglegger. Dit heet relatieve nietigheid.
Met betrekking tot de blokkerende werking van executoriaal beslag is van belang art. 453a lid
1 RV: heeft een blokkerende werking en dat betekent dat de rechtshandelingen niet slagen.
Derdenbescherming wordt geregeld in lid 2.
Met betrekking tot de blokkerende werking van conservatoir beslag is van belang art. 712 jo.
453a RV.
3. Niet van iedere soort conservatoir beslag is ook een executoriale variant.
Juist.
Van verscheidene soorten conservatoir beslag is tevens een executoriale variant, maar er is
geen executoriale variant van vreemdelingenbeslag, maritaal beslag en bewijsbeslag.
Opdracht 2: Grevensteyn/Bouwbedrijf Van ’t Pad (beslag- en executierecht)
De oude, maar rijke mevrouw Grevensteyn heeft voor een bedrag van € 2.000.000 een woning
in Amsterdam laten bouwen door Bouwbedrijf Van ’t Pad, gevestigd in Rotterdam. Veel
bemoeienis met de bouw heeft mevrouw niet gehad vanwege een langdurig verblijf in het
buitenland. Bovendien had mevrouw Grevensteyn het volste vertrouwen in het bouwbedrijf
en haar uitvoerder Remy de Boef. Kort nadat mevrouw Grevensteyn haar intrek in de woning
heeft genomen, wordt zij bezocht door haar in de bouw werkzame neef Sander. Als mevrouw
Grevensteyn Sander trots haar massief eikenhouten vloer toont, merkt Sander op dat slechts
goedkope spaanplaat met een dun laagje eikenfineer is gebruikt. Uit een inspectie van de
gehele woning blijkt dat het bouwbedrijf niet de afgesproken luxe materialen heeft gebruikt,
maar een goedkoop en kwalitatief ondermaats alternatief. Mevrouw Grevensteyn wil haar
schade van € 1.200.000 verhalen op het bouwbedrijf. Alvorens de dagvaarding uit te brengen,
legt mevrouw Grevensteyn conservatoir beslag op het bedrijfspand in Den Haag en de
bankrekening bij de Rabobank in Amsterdam van Bouwbedrijf Van ’t Pad. Probleem is dat
uitvoerder De Boef alle stukken die betrekking hebben op de bouw(afspraken) onder zich
heeft gehouden. Hij zou alle stukken na afronding van de bouw keurig gerangschikt in een
map aan mevrouw Grevensteyn geven, maar heeft dat niet gedaan.
3
, 1. Welke soorten conservatoir beslag heeft Grevensteyn gelegd. Welke wetsartikelen
zijn van toepassing?
Het gaat hier om een verhaalsbeslag en de soorten conservatoire beslag zijn:
- Beslag onder een derde 718 Rv, want de banksaldo bevindt zich onder de bank.
- Beslag op een onroerende zaak 725 Rv
Mevrouw Grevensteyn legt op de bankrekening een beslag onder een derde o.g.v. art. 718 jo
475 RV. Op het bedrijfspand legt ze conservatoir beslag op een onroerende zaak volgens art.
725 RV.
De artikelen van 711 e.v. RV zijn hierbij van toepassing.
2. Is voor het conservatoir beslag op het bedrijfspand vrees voor verduistering
vereist? Zo ja, voldoet Grevensteyn aan dat vereiste als zij stelt dat het
bouwbedrijf een hypotheek recht op het pand wil vestigen?
Voor conservatoir beslag op het pand is vrees voor verduistering vereist art. 725 jo 711 lid 1
RV.
Er is in deze casus sprake van vrees voor verduistering. Indien Bouwbedrijf Van ’t Pad het
pand bezwaard met een hypotheek, bestaat de kans dat Grevenstyn haar schade niet vergoed
krijgt aangezien hypotheek een voorrangspositie heeft ten opzichte van beslaglegging. Indien
Grevenstyn het conservatoir beslag eerder legt op het bedrijfspand, kan zij voorkomen dat het
bedrijfspand bezwaard wordt met een hypotheek.
Ter informatie:
Vrees verduistering betekent dat vermogensbestanddeel uit het vermogen van de schuldenaar
gaat ofwel het vermogen bij schuldenaar blijft, maar in waarde daalt bij beslag leggen.
Bij beslag leggen gaat de hypotheekhouder voor, waardoor beslaglegger minder op dat
goed/zaak kan verhalen.
Bij de regeling voor derdenbeslag is geen vrees voor verduistering. Dit is omdat de bank geen
vermogensbestanddelen zal wegmaken en daarom geldt het vereiste niet. En bij onroerende
zaken is de kans van vrees groter, maar bij roerende zaken is de kans nog groter dan bij
onroerende zaken.
3. Welke beslissing is vereist voor het leggen van conservatoir beslag door
Grevensteyn?
Om een conservatoir beslag te leggen is vereist een verlof van de voorzieningenrechter dat
verzocht wordt bij een verzoekschrift o.g.v. art. 700 Rv. Er moet dan ook een vrees voor
verduistering worden gesteld o.g.v. art. 725 jo. 711 Rv.
Ter informatie:
Stel als KEI in werking treedt, hoe moet verlof dan worden aangevraagd? Dan moet er een
procesinleiding worden aangevraagd.
4
, 4. Welke rechter is zowel absoluut als relatief bevoegd de in vraag 3 bedoelde
beslissing te
gegeven? Maar daarbij onderscheid naar de goederen waarop beslag wordt
gelegd.
Voor het leggen van conservatoir beslag is verlof vereist van de voorzieningenrechter van de
rechtbank binnen welk rechtsgebied zich een of meer van de betrokken zaken bevinden, dan
wel, indien het beslag niet op zaken betrekking heeft, de schuldenaar of degene of een degene
onder wie het beslag gelegd wordt, woonplaats heeft volgens art. 700 lid 1 Rv.
De voorzieningenrechter van de rechtbank is in dit geval absoluut bevoegd o.g.v. art. 700 lid 1
RV.
Wat betreft de relatieve bevoegdheid is voor het bedrijfspand is de voorzieningenrechter van
de rechtbank bevoegd binnen welk gebied de zaak zich bevind. In dit geval is de rechter in
Den Haag bevoegd volgens art. 700 lid 1 Rv, omdat het bedrijfspand gevestigd is in Den
Haag.
De bankrekening is geen zaak en dan is de rechter bevoegd die zich bevind in de woonplaats
van de schuldenaar of degene onder wie beslag heeft gelegd o.g.v. art. 700 lid 1 RV. De
woonplaats is in dit geval Amsterdam (derde: bank) en Rotterdam (schuldenaar).
5. Is het bouwbedrijf opgeroepen in de procedure(s) die tot de in vraag 3 bedoelde
beslissing(en) heeft/hebben geleid?
Nee, het bouwbedrijf is niet opgeroepen in de verzoekschriftprocedure, want art. 700 lid 2 Rv
(hoofdregel) geeft aan dat er voor conservatoir beslag summier onderzoek gedaan moet
worden. Dit houdt in dat de voorzieningenrechter mag afgaan op wat de schuldeiser in zijn
verzoek zegt. Er is hier sprake van een marginale toetsing door de rechter. Ook hoeft de
schuldenaar niet te worden opgeroepen om gehoord te worden, tenzij er beslag wordt gelegd
op periode uitkeringen als bedoeld in art. 720 Rv (uitzondering). In dit geval gaat het hier niet
om periodieke betalingen en daarom hoeft het bouwbedrijf niet te worden opgeroepen.
6. Kan het bouwbedrijf in hoger beroep tegen de in vraag 3 bedoelde beslissing(en)?
Of bouwbedrijf in hoger beroep kan is afhankelijk tot welke conclusie de
voorzieningenrechter komt.
De hoofdregel is 358 Rv dat hoger beroep tegen eindbeschikkingen altijd mogelijk is.
In beginsel mag men in de verzoekschriftprocedure in hoger beroep, maar hier vormt art. 700
lid 2 RV een uitzondering op: je mag niet in hoger beroep als het beslag wordt toegewezen.
Kortom:
Indien het beslag wordt toegewezen dan is hoger beroep niet toegelaten o.g.v. art. 700 lid 2
RV. Indien het beslag wordt afgewezen dan is hoger beroep mogelijk o.g.v. art. 358 RV.
Ter informatie:
Art. 358 Rv is een algemene bepaling
Art. 700 Rv is een specifieke bepaling t.a.v. de algemene bepaling 358 Rv.
5