WERKGROEPVRAGEN RELATIEVERMOGENSRECHT, (MASTER/BACHELOR) NOTARIEEL RECHT, VRIJE
UNIVERSITEIT AMSTERDAM 2022-2023
OPDRACHTEN WEEK 1: KOSTEN HUISHOUDING
Aan het einde van dit thema kunt u:
1. de rechten en verplichtingen van echtgenoten opsommen, herkennen, toelichten en hanteren aan de
hand van concrete voorbeelden;
2. de opbouw en indeling Titels 1.6, 1.7. en 1.8. van het Burgerlijk Wetboek voor het betreffende thema
aan de hand van concrete voorbeelden herkennen, toelichten en hanteren.
3. de begrippen:
- Lex van Oven: de wet tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw
- geregistreerd partnerschap,
- openstelling huwelijk,
- eerste tot en met vierde tranche,
- Wet Verrekenbedingen,
- Wetsvoorstel 28 867 en 33 987,
- hulp, getrouwheid en bijstand,
- verzorging en opvoeding kinderen,
- kosten van de huishouding: art. 1:84 BW
- netto-inkomen, bruto-inkomen,
- nihilbeding, vervalbeding,
- draagplicht,
- fourneerplicht,
- rechtsverwerking,
- premiesplitsing
en de verbanden die tussen die begrippen kunnen worden gelegd, herkennen, toelichten en hanteren
aan de hand van concrete voorbeelden.
à Arresten van HC: Reumatoloog / Art. 1:84 BW en vervalbeding / Rensing-Polak
Hoofdzaken in deze WG:
Draagplicht huishoudkosten uitrekenen (art. 1:84 BW):
- Stap 1: Zijn de echtgenoten bij huwelijksvoorwaarden of andere overeenkomst een andere
draagplicht in huishoudkosten als bedoeld in art. 1:84 lid 1 BW overeengekomen? (art. 1:84 lid
3 BW), bijvoorbeeld nihilbeding.
à Zo ja, volg die regels.
à Zo niet, verder met stap 2.
- Stap 2: Behoort het goed tot inkomen of tot vermogen?
§ Inkomen: salaris, huurinkomsten, dividend, rente
§ Vermogen: effecten, spaargeld,
- Stap 3: Welk goed behoort wel binnen de gemeenschap en welke niet? Dat is van belang voor
de kwalificatie van het goed (behoort het bij het ‘gemene’ (= binnen gemeenschap) of ‘eigen’
(= buiten gemeenschap) inkomen/vermogen?)
§ Binnen de gemeenschap: tijdens gemeenschap (hangt af van datum huwelijk,
maar in deze week nog geen aandacht aan besteed)
§ Buiten de gemeenschap: onder uitsluitingsclausule verkregen, goed is vrucht van
goed dat buiten de gemeenschap valt,
- Stap 4: ga de staffel van art. 1:84 lid 1 BW af à
1) gemene inkomen
2) privé-inkomens, naar evenredigheid daarvan (tenzij je al weet dat je met het totaal van de
privé-inkomens toch niet uitkomt om de kosten mee te voldoen)
3) gemene vermogen
4) privévermogens, naar evenredigheid daarvan
- Stap 5: bereken kosten draagplicht per echtgenoot
, Fourneerplicht en terugvorderen:
Heb je te veel gefourneerd? Dan kan je dit terugvorderen.
In beginsel geldt tussen echtgenoten geen verjaringstermijn voor de terugvordering van fournering. Echter,
de vordering kan mogelijk door rechtsverwerking verwerkt zijn (HR Ter Kuile/Kofman + (HR Art. 1:84 +
vervalbeding).
- HR Ter Kuile/Kofman: echtgenoten moeten na afloop van ieder kalenderjaar hetgeen te veel
is gefourneerd met elkaar verrekenen, omdat dit na het einde van het huwelijk niet praktisch
is (de gegevens heb je tegen die tijd vaak niet meer). Als de echtgenoten niet periodiek
verrekenen, dan kan er rechtsverwerking plaatsvinden. Daarbij zijn de omstandigheden van
het geval van belang. Belangrijk is of er bij de ander vertrouwen opgewekt dat hij/zij niet meer
een vordering na het huwelijk hoeft te verwachten.
§ Kraan vindt dat het niet altijd redelijk is om de tot verrekening gerechtigde
echtgenoot de dupe te laten worden van de tussen echtgenoten gebruikelijke
onzakelijkheid, al moet hij wel toegeven dat een vordering tot verrekening
achteraf vaak onwenselijk is.
- Enkel tijdsverloop is niet voldoende om rechtsverwerking aan te nemen! De gedragingen van
de echtgenoot die zich beroept op de terugvordering, moeten ook in acht worden genomen.
Aansprakelijkheid echtgenoten (art. 1:85 BW).
OPDRACHT 1
Joris en Marianne zijn in 2004 gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen. Joris heeft een salaris van netto
€ 2.450 per maand (inkomen, binnen gemeenschap). Hij heeft € 18.000 aan effecten (vermogen, binnen
gemeenschap) en € 15.000 aan spaargeld (vermogen, buiten gemeenschap). Alleen het spaargeld is - inclusief de
vruchten - onder uitsluitingsclausule verkregen. Netto ontvangt hij jaarlijks € 500 aan dividend (inkomen, binnen
gemeenschap (vrucht van de effecten)) en € 100 aan rente (inkomen, buiten gemeenschap (want hoort bij
spaargeld dat al buiten de gemeenschap valt).
Marianne doet het huishouden en verricht geen betaalde arbeid. Haar vermogen (€ 300.000 totaal)
bestaat uit effecten (€ 120.000) en een beleggingspand (€ 180.000). Ze ontvangt jaarlijks € 8.000 aan dividend
(inkomen, buiten gemeenschap) en € 10.000 aan huurinkomsten (inkomen, buiten gemeenschap). Deze effecten
en het beleggingspand zijn inclusief de vruchten door haar verkregen onder uitsluitingsclausule.
De kosten van de huishouding bedragen € 68.400 per jaar.
Bereken de draagplicht van de beide echtgenoten. Wat kunt u opmerken over de rechtvaardigheid van het
resultaat?
De draagplicht van de beide echtgenoten:
Draagplicht staat in art. 1:84 BW à hierin staat omschreven hoe de kosten van de huishouding door de
echtgenoten moeten worden gedragen.
Joris en Marianne zijn in 2014 gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen, hieruit volgt dat zij geen
huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen waarin de draagplicht door de echtgenoten anders is geregeld.
We kunnen dus uitgaan van het bepaalde in art. 1:84 BW.
De kosten van de huishouding, ad € 68.400 euro per jaar, komen als eerst ten laste van het gemene inkomen
van de echtgenoten.
Voor het bepalen van het inkomen uitgegaan van het jaarinkomen. Onder inkomen wordt verstaan het inkomen
uit arbeid en vermogen. De winst die wordt ingehouden in een BV waarvan een echtgenoot de DGA is, valt hier
niet onder omdat deze winst niet direct voor de betaling van de kosten van de huishouding kan worden
aangewend.
Voor de vermogens geldt dat voor de bijdrageplicht bepalend is het vermogen op het tijdstip waarop aan de
bijdrageplicht moet worden voldaan.
Het gemene inkomen van de echtgenoten is niet het gezamenlijke inkomen, maar het inkomen dat valt
in – behoort tot – een tussen de echtgenoten bestaande huwelijksgemeenschap.
Aangezien Joris en Marianne in wettelijke gemeenschap van goederen zijn gehuwd, valt hieronder hun
beide inkomen, met uitzondering van hetgeen is verkregen onder uitsluitingsclausule.
Het gemene inkomen in casu: (inkomen, binnen gemeenschap)
à Joris: 2.450 x 12 = 29.400 euro salaris + € 500 dividend = € 29.900 euro
2
, à Marianne: 0 euro (zij heeft slechts vermogen en het inkomen uit dat vermogen (€ 8.000
dividend en € 10.000 huurinkomsten, zijn inclusief de vruchten die zijn verkregen onder
uitsluitingsclausule, deze vallen dus dit inkomen valt niet onder de gemeenschap van goederen)
= 29.900 euro
à 68.400 -/- 29.900 = 38.500
Het gemene inkomen is ontoereikend, dus dan komen de kosten van huishouding ten laste van hun eigen
inkomens in evenredigheid daarvan.
Het eigen inkomen: (inkomen, buiten gemeenschap)
à Joris: 100 euro rente
à Marianne: € 8.000 dividend + € 10.000 huurinkomsten = € 18.000 euro
= in totaal 100 + 18.000 = 18.100 euro
à 38.500 -/- 18.100 = 20.400 euro
Hun eigen inkomens zijn ontoereikend, dus dan komen de kosten van de huishouding ten laste van het gemene
vermogen. Het gemene vermogen is het vermogen dat valt in – behoort tot – een tussen de echtgenoten
bestaande huwelijksgemeenschap.
Het gemene vermogen: (vermogen, binnen gemeenschap)
à Joris: 18.000 euro effecten
à Marianne: 0 euro (haar vermogen behoort niet tot de gemeenschap van goederen, ze zijn
verkregen onder uitsluitingsclausule)
= 18.000 euro
à 20.400 -/- 18.000 = 2.400 euro
Het gemene vermogen is ontoereikend, dus dan komen de kosten van de huishouding ten laste van de eigen
vermogens naar evenredigheid daarvan.
De eigen vermogens: (vermogen, buiten gemeenschap)
à Joris: 15.000 euro spaargeld
à Marianne: 300.000 euro (haar vermogen: effecten en beleggingspand)
= in totaal 15.000 + 300.000 = 315.000 euro
Dit moet naar evenredigheid daarvan, dus Joris draagt vanuit zijn eigen vermogen bij in de kosten van de
huishouding: 15.000/315.000 x 2.400 = 114,29 euro
en Marianne draagt vanuit haar eigen vermogen bij in de kosten van de huishouding: 300.000/315.000 x 2.400 =
2.285,71 euro
Staffel van 1:84 lid 1 BW:
5) gemene inkomen
6) privé-inkomens, naar evenredigheid daarvan (tenzij je al weet dat je met het totaal van de
privé-inkomens toch niet uitkomt om de kosten mee te voldoen)
7) gemene vermogen
8) privévermogens, naar evenredigheid daarvan
De rechtvaardigheid van het resultaat (mening vraag, geen goed of fout):
In totaal draagt Joris dan uit zijn inkomen en vermogen bij: 29.900 + 100 + 18.000 + 114,29 = 48.114,29
In totaal draagt Marianne dan uit haar inkomen en vermogen bij: 18.000 + 2.285,71 = 20.285,71
Uit de berekeningen volgt dat Joris in verhouding veel meer bijdraagt in de kosten van het huishouden dan
Marianne (al zijn inkomen, vermogen wordt gebruikt voor de kosten van de huishouding). Dat komt doordat
Marianne alleen inkomen en vermogen heeft dat buiten de gemeenschap valt. Marianne heeft namelijk helemaal
geen inkomen dat binnen de gemeenschap valt, daarom zal Joris in eerste instantie de meeste kosten dragen.
Uit het vermogen en inkomen dat Marianne heeft, in totaal 318.000, draagt zij 20.285,71/318.000 x 100% =
ongeveer 6% bij aan de kosten van de huishouding.
Joris daarentegen draagt uit zijn inkomen en vermogen ongeveer 48.114,29/63.000 x 100% = ongeveer 76% bij
aan de kosten van de huishouding.
Stel, zij willen andere afspraken maken, kan dat en hoe:
Om hier verandering in te brengen kunnen zij eventueel bij schriftelijke overeenkomst afwijkende regelingen
treffen over de draagplicht (art. 1:84 lid 3 BW), schriftelijke overeenkomst betekent niet eens per se huwelijkse
voorwaarden. Zij hoeven dus niet eens per se langs de notaris.
3
, OPDRACHT 2
In 2006 zijn Joris en Lisa gehuwd buiten gemeenschap van goederen. In hun huwelijkse voorwaarden is een
nihilbeding ten gunste van Lisa opgenomen. Tijdens het huwelijk heeft Lisa alle vakanties betaald. Na twaalf jaren
eindigt het huwelijk door echtscheiding. Lisa wil het aan de vakanties bestede geld terug.
a. Leg uit wat een nihilbeding is. Is het strijdig met het huwelijksvermogensrecht?
Een nihilbeding houdt in dat een van de echtgenoten alle kosten van de huishouding draagt. Doordat
dit ten gunste van Lisa is opgenomen in de huwelijkse voorwaarden, betekent dit dat Lisa niet hoeft bij
te dragen in de kosten van de huishouding en dat Joris alle kosten van de huishouding draagt.
Dit is niet strijdig met het huwelijksvermogensrecht, omdat in art. 1:84 lid 3 BW de mogelijkheid is
geboden tot afwijking van de regels over draagplicht en kosten der huishouding zoals deze in art. 1:84
lid 1-2 BW staat. Je mag dus bij overeenkomst de draagplicht van de huishoudkosten anders
overeenkomen. Dit hoeft bovendien niet per se bij notariële akte.
b. Waarop dient Lisa haar vordering te baseren en geef gemotiveerd aan hoeveel kans van slagen deze
vordering heeft.
Tussen echtgenoten kan een vordering in beginsel niet verjaren (art. 3:321 lid 1 sub a BW), pas 6
maanden na het einde van het huwelijk (art. 3:321 lid 1 sub a BW jo. 3:320 BW à “de rechtsgrond voor
verlenging van de verjaring is dan verdwenen (je valt dan niet meer onder art. 3:321 lid 1 sub a, want je
bent nu gescheiden) en dan loopt de verjaringstermijn af binnen 6 maanden na die verdwijning”). De
wetgever deed dit zodat echtgenoten tijdens hun gelukkige huwelijk hierover geen zorgen hoeven te
maken.
De HR heeft echter in een aantal zaken uitgesproken dat je wel degelijk jouw vordering kan verwerken,
bijvoorbeeld in de zaak HR Ter Kuile/Kofman.
HR Ter Kuile/Kofman:
- Feiten en omstandigheden:
§ Vrouw werkte voor man (BV), had recht op salaris, maar dat werd niet aan haar
uitgekeerd maar aan haar man toegeschreven. De man was volledig draagplichtig voor
de huishoudkosten (ze waren een nihilbeding overeengekomen in de huwelijkse
voorwaarden ten gunste van de vrouw). De man gebruikte dus zijn eigen inkomen en
het inkomen van de vrouw. De vrouw fourneerde dus eigenlijk, haar inkomen werd
gebruikt voor de kosten van de huishouding.
§ De vrouw vorderde een bedrag terug, omdat zij eigenlijk had bijgedragen aan de
huishoudkosten terwijl zij een nihilbeding waren overeengekomen.
- HR: vorderingen betreffende de draagplicht zijn niet handig te verrekenen na het einde van het
huwelijk. Het is niet praktisch omdat de voor de berekening van de over en weer verschuldigde
bedragen benodigde gegevens veelal niet meer aanwezig zullen zijn. Daarom ligt het voor de hand
om aan te nemen dat de echtgenoten na afloop van ieder kalenderjaar hetgeen te veel is
gefourneerd met elkaar verrekenen. Wordt door een echtgenoot de vordering niet op dat tijdstip
verrekening gevorderd, dan hoeft de andere echtgenoot de vordering tot verrekening niet bij het
einde van het huwelijk te verwachten en heeft de tot vergoeding gerechtigde echtgenoot zijn recht
verwerkt. (dus: als de echtgenoten dit nalaten, kan er rechtsverwerking plaatsvinden. Daarbij zijn
de omstandigheden van het geval van belang) (belangrijk is: is er bij de ander vertrouwen
opgewekt dat hij/zij niets meer te verwachten heeft (een vordering na het einde van het huwelijk)?)
§ Kraan vindt dat het niet altijd redelijk is om de tot verrekening gerechtigde echtgenoot
de dupe te laten worden van de tussen echtgenoten gebruikelijke onzakelijkheid, al
moet hij wel toegeven dat een vordering tot verrekening achteraf vaak onwenselijk is.
- HR: Enkel tijdsverloop is niet voldoende om rechtsverwerking aan te nemen! De gedragingen van
de echtgenoot die zich beroept op de terugvordering, moeten ook in acht worden genomen.
4