H4
De volgende dingen zijn belangrijk voor alle vakken ‘in het algemeen’:
- Motorisch leren bewegen: Doelgericht bewegen.
- Ruimtelijke oriëntatie: Door de ruimte en op het platte vlak, zoals papier of een tablet bewegen.
- Oog-handcoördinatie ontwikkelen: Ze leren met de ogen volgen wat hun handen doen.
‘Een soepel verlopend schriftproces, zowel met pen als met toets, faciliteert de interne reflectie.’ →
Als het schriftproces soepel verloopt, dan onthoud je de informatie die je opschrijft beter.
4.1
Proximale motoriek: Controle over de spieren dicht bij het lichaam (rug-, buik-, nek en schouder- en
heupspieren). Het centrale zenuwstelsel ontwikkelt zich en daardoor groeit ook de mogelijkheid om
bewegingen te controleren. Je kan evenwicht zoeken, stabiel zitten en maakt bewegingen tegen de
zwaartekracht in.
Distale motoriek: Controle over de spieren verder weg van het lichaam (polsen, handen en vingers).
Je schrijft op de regel, tussen de lijntjes en van boven naar onder.
Associatief bewegen: Als klein kind heb je het hele lijf nodig om te bewegen (totaal). Later kunnen
kinderen bewegingen maken met bijvoorbeeld alleen de armen (lokaal). Volwassenen die bezig zijn
een nieuwe vaardigheid onder de knie te krijgen maken ook bewegingen ‘die er niet bij horen’. Deze
meebewegingen (synkinesieën), noemen we associatief bewegen. Associëren wil zeggen: verbinden,
samenvoegen aaneenrijgen. Je laat lichaamsdelen meebewegen alsof ze aan elkaar verbonden zijn.
Met schrijven heb je dit ook (tong uit de mond of lippen knijpen samen). Met 11 jaar moeten de
meebewegingen geheel verdwenen zijn.
Dissociatief bewegen: Het verloren gaan van een verband. We moeten het vermogen hebben om vrij
te bewegen zonder dat dit meebewegingen in andere lichaamsdelen oproept.
Jonge kinderen kunnen vaak één ding tegelijk. Naarmate ze ouder worden kunnen ze meerdere
dingen tegelijk doen en hoeven ze zich niet op het ding te focussen waar ze mee bezig zijn. Schrijven
is ook een samengestelde handeling. Naast de motoriek zijn daar meerdere zintuigen en kennis
(cognitie) bij betrokken. Wat je allemaal moet kunnen voor het schrijven: evenwicht, tast
(vasthouden van de pen), gezicht/luisteren (kijken waar je moet schrijven/lezen of luisteren naar wat
je moet schrijven), cognitie (nadenken over de inhoud, taal en spelling), spiergevoel, motoriek,
oriëntatie in de ruimte (sturen van de pen). Om dit te leren moet je je telkens focussen op iets
anders. Schrijflessen moeten variëren Groot/klein schrijven, met ogen dicht, blanco/lijntjes
papier, verschillende schrijfmaterialen.
4.2
Of een kind toe is aan schrijven test je met deze schrijfrijpheidstoets: WRITIC. Ze toetsen hier onder
andere de ruimtelijke oriëntatie en begrippen, het traject of de route van de letter, de
zoneherkernning en de voorwaardelijke grafische vaardigheden.
4.3
De ontwikkeling van motoriek verloopt niet in een vaste volgorde. Vanaf 4 jaar beschikt het kind een
volwaardige motoriek. Er zit verschil in motorische ontwikkeling en vaardiger worden. Kinderen
groeien in de motorische ontwikkeling. Het is een fysiologisch proces. Vaardiger worden is het
resultaat van oefening of training en dat is bij uitstek het terrein van de school (de school kan hier
goed bij helpen). Je leert het in stapjes door taakspecifieke oefeningen te doen. Uit taakspecifieke
oefeningen ontstaat geen verdere motorische ontwikkelingen!
, Voor een goede pengreep moeten kinderen de volgende vaardigheden gecontroleerd beheersen
(Deze dingen moet je kunnen voor een driepuntsgreep):
- Opponeren (De duim tegenover de toppen van je vingers te plaatsen)
- Buigen en strekken van de vingers (Vastpakken en loslaten)
- De pols naar buiten kantelen
- De functionele tweedeling in de hand (Het vermogen om met een hand tegelijkertijd twee
verschillende functies uit te voeren steunen op de zijkant van je hand en ondertussen met de
overige 3 vingers te schrijven): Het gaat hierbij om dissociatie binnen de hand.
- In-hand manipulatie (Het positioneren en herpositioneren van voorwerpen binnen de hand)
Palmair = met de hele vuist
Pronatie = pols naar binnen gedraaid, pink omhoog
Supinatie = pols kan niet naar buiten worden gedraaid, ping wel omlaag
1. Palmaire pronatiegreep
2. Palmaire supinatiegreep
3/4. Vinger pronatiegreep
5. Laterale flexiegreep
6. Driepuntsgreep
Kijk in je boek voor de plaatjes van de pengrepen van de ontwikkeling van kinderen. Zo worden de
begrippen duidelijker!! De plaatjes staan in een volgorde, maar sommige kinderen slaan stappen
over of kunnen de driepuntsgreep een tijdje. Vaak als ze dit al vroeg kunnen gaan ze terug naar een
andere pengreep, omdat ze de pols niet kunnen draaien. Blz. 46.
Kinderen moeten zo vroeg mogelijk de driepuntsgreep leren te gebruiken, anders blijven ze in de
greep die ze op dat moment gebruiken hangen en is het aanleren moeilijker. Kinderen waarmee ‘iets’
aan de hand is blijven vaak in de laterale flexiegreep hangen.
4.4
De handfunctie van kinderen wordt gestimuleerd als je kinderen materialen geeft om te manipuleren
en mee te spelen. Ook helpt het als ze bezig zijn met activiteiten van het dagelijks leven. Zolang
kinderen er plezier aan hebben kunnen ze eindeloos bezig zijn met onderzoeken, ontdekken,
proberen en steeds maar herhalen. Door de herhaling leren ze de bewegingen vloeiend uit te voeren.
Je hebt bewegingen zonder materiaal, je kunt liedjes/versjes gebruiken of je gebruikt voorwerpen
waarmee kinderen kunnen spelen. Ook is het mogelijk om grafische oefeningen te doen. Denk hierbij
aan het arceren van vlakjes in het schrift of iets in te kleuren doormiddel van ronddraaiende
bewegingen. Ze leren zo op tijd te starten en te stoppen.
In het boek staan allemaal voorbeelden! Blz. 47 tm 50.
4.5
Leerlingen die nog niet ontwikkeld zijn kun je materiaal geven dat juist gebruik van die functie vraagt
die ze nog moeten aanleren.
H5
Om vlot en soepel te schrijven het je een evenwichtige uitgangspositie nodig. Je handen moeten vrij
zijn om te schrijven. Een goede houding bevordert efficiënt werken, zo voorkom je pijn en kan je je
beter focussen op de inhoud van je werk en houd je het langer vol. Ook als je een goede zithouding
hebt, moet je af en toe even opstaan en een rondje lopen. Weinig bewegen beïnvloed je lichamelijke