Samenvatting literatuur en jurisprudentie
Literatuur week 1
Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, hoofdstuk 1: Inleiding
Plek van het strafrecht: regelt het bestraffen van personen en regelt wie straf kan krijgen en waarvoor.
Regelt de verhouding tussen burger en overheid> overheid heeft monopolie op straffen.
Nauw verwant aan bestuursrecht: bepaalde strafrechtelijke zaken worden met een
bestuursrechtelijke sanctie afgedaan.
Formeel strafrecht: strafprocesrecht of strafvordering. Bepaalt welke regels er zijn wanneer
er een norm uit het materiële strafrecht is overtreden, zoals:
Bevoegdheden van de politie.
Duur van de voorlopige hechtenis.
Inhoud van dagvaardingen.
Instellen van hoger beroep.
Voornamelijk te vinden in het Wetboek van Strafvordering.
Materieel strafrecht: gaat om de vraag wat een strafbaar feit is en over de grenzen van
strafrechtelijke aansprakelijkheid. Staat voornamelijk in het Wetboek van Strafrecht.
Sanctierecht: bepaalt de voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen worden
opgelegd. Zowel in het Wetboek van Strafrecht als in het Wetboek van Strafvordering te
vinden.
Commuun strafrecht: het algemene deel van het strafrecht dat in de wetboeken is
opgenomen.
Bijzonder strafrecht: bijzondere strafwetten die in andere wetten verwerkt staan, maar wel
strafrechtelijk zijn. Betreft zowel formeel als materieel strafrecht. Zoals:
Wegenverkeerswet 1994.
Wet wapens en munitie.
Opiumwet.
Zowel wetten in formele zin als wetten in materiële zin kunnen strafrechtelijk zijn.
Opbouw wetboeken:
1. Wetboek van Strafrecht: bestaat uit drie hoofdonderdelen:
Boek 1: algemene leerstukken van materieel strafrecht en veel regels met betrekking tot het
sanctierecht.
Boek 2: bevat strafbepalingen met betrekking tot misdrijven.
Boek 3: bevat strafbepalingen met betrekking tot overtredingen.
2. Wetboek van Strafvordering: bestaat uit zes boeken:
Boek 1: algemene bepalingen en belangrijkste bevoegdheden tijdens het
opsporingsonderzoek.
Boek 2: regelt de vervolgingsbeslissing van de officier van justitie en de hele procedure voor
de berechting van een verdachte door de rechtbank.
Boek 3: gewijd aan rechtsmiddelen.
Boek 6: tenuitvoerlegging van straffen.
Invloed van internationaal en supranationaal recht:
Internationaal recht: verdragen die Nederland aan is gegaan die nu van invloed zijn op de
strafrechtelijke bepalingen.
Supranationaal recht: EU-regels die boven Nederlands recht gaan, waar Nederland zich dus ook
aan dient te houden.
De enige die een strafbaar feit voor de rechter mag brengen is de officier van justitie>
vertegenwoordiger van het strafrecht.
Kan een verdachte dagvaarden als deze verantwoording moet afleggen aan de rechter.
Eigenrichting: het recht in eigen handen nemen = verboden.
Straffen:
Geldboete.
Schadevergoeding: omdat civielrechtelijk procederen lang duurt en ingewikkeld is, kan de
benadeelde partij in het strafrecht schadevergoeding vorderen, voor de geleden schade:
Materiële schade: gestolen goederen of schade aan spullen.
Immateriële schade: ziekenhuiskosten of trauma’s die opgelopen zijn.
, Doelen:
1. Vergelding: er is leedtoevoeging voor de dader> morele genoegdoening voor de samenleving,
omdat de samenleving een straf oplegt aan de dader.
2. Preventie: het opleggen van een straf heeft een afschrikwekkende werking voor anderen,
omdat mensen niet gedrag willen vertonen wat leidt tot een straf. Twee soorten:
Generale preventie: afschrikwekkende werking van een straf voor meerdere mensen
in de samenleving.
Speciale preventie: specifiek gericht op de dader zelf. Zorgt ervoor dat de dader zelf
niet of waarschijnlijk niet nog een keer de fout in gaat.
Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, hoofdstuk 2: Inleiding materieel strafrecht
Definitie: het deel van het strafrecht wat bepaalt welk gedrag strafbaar is.
Onderdelen volledige strafbepaling:
1. Delictsomschrijving: geeft aan welke ongewenste gedraging de wetgever strafbaar heeft willen
stellen.
2. Kwalificatie-aanduiding: maakt duidelijk hoe het gedrag in juridisch opzicht moet worden bekeken.
3. Strafbedreiging: bepaalt welke soort straf mag worden opgelegd en wat het maximum daarbij is.
Niet alle strafbepalingen hebben alle drie de onderdelen. Het onderdeel wat soms ontbreekt, of
geacht wordt al besloten te liggen in de delictsomschrijving, is de kwalificatie-aanduiding.
Opbouw van een strafbaar feit, vierlagenmodel:
1. Menselijke gedraging (MG):
Het feit moet gepleegd zijn door een persoon. Dit kan zowel een natuurlijke persoon als een
rechtspersoon zijn.
Niemand kan gestraft worden voor het hebben van bepaalde ‘strafbare gedachten’. Iets is pas
strafbaar als iemand als gevolg van deze gedachten begint aan een uitvoering ervan.
Niet alleen een actieve gedraging kan strafbaar zijn, maar ook juist nalaten.
Als de rechter oordeelt dat iemand een gedraging niet begaan heeft, volgt er vrijspraak.
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO):
Gedragingen zijn pas strafbaar als deze in de strafwet terug te vinden zijn, deze zijn echter wel
algemeen en de rechter moet hier dus invulling aan geven. Hier zijn bepaalde
interpretatiemethoden voor nodig, omdat er altijd problemen op kunnen treden bij het
interpreteren van de wet.
Het opplakken van een strafrechtelijk etiket wordt kwalificatie genoemd, er wordt hierbij duidelijk
welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens de wet oplevert.
Als de rechter het bewezenverklaarde niet kan kwalificeren, wordt de verdachte ontslagen van
alle rechtsvervolging.
3. Wederrechtelijkheid (W):
De gedraging is in strijd met het recht en tevens niet te rechtvaardigen. Het gaat hierbij om de
afwezigheid van een geldig excuus voor het vervullen van de delictsomschrijving: een
rechtvaardigingsgrond:
Noodweer (Art. 41 Sr): iemand heeft altijd het recht om zich te verdedigen tegen geweld. Dit
geweld voor het verdedigen rechtvaardigt dan het vervullen van de delictsomschrijving en er
zal ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
4. Schuld (V):
Schuldstrafrecht: niemand mag gestraft worden zonder dat er een bepaalde mate van schuld is.
Verwijtbaarheid: hier is sprake van als iemand een reëel gedragsalternatief had en dit ook uit had
kunnen voeren. Iemand had hierbij een redelijke andere optie dan het overtreden van de wet,
maar overtreedt toch de strafwet.
Redenen waarom iemand niet verwijtbaar is: schulduitsluitingsgronden:
Ontoerekeningsvatbaarheid: een geestelijke stoornis is zo ernstig, dat er van de dader niet
meer gevergd kan worden dat deze zich in redelijkheid onthoudt van het strafbare feit.
Als er sprake is van een schulduitsluitingsgrond, volgt er ontslag van alle rechtsvervolging.
Legaliteitsbeginsel (Art. 1 Sr):
Strafbepalingen moeten in het geschreven recht terug te vinden zijn, dit kan in zowel een wet in
formele zin staan als in een wet in materiële zin.
In een vonnis moet altijd aangegeven zijn waar de strafbepaling terug te vinden is.
, Er mag niet met terugwerkende kracht gestraft worden (Art. 16 Gw en Art. 1 lid 1 Sr): iets is pas
strafbaar als het op de tijd van het begaan van het feit strafbaar gesteld is.
Doel: rechtszekerheid nastreven.
Omschrijvingen van wettelijke bepalingen moeten voldoende helder zijn.
Belangrijkste interpretatiemethoden in het strafrecht:
1. Wetshistorische interpretatie.
2. Grammaticale interpretatie.
3. Systematische interpretatie.
4. Teleologische interpretatie.
Bestanddelen en elementen:
Bestanddelen: het onderdeel van de delictsomschrijving. Vindbaar in de wettekst.
Wederrechtelijkheid als bestanddeel: in sommige delictsomschrijvingen komt het woord
‘wederrechtelijk’ voor. Wederrechtelijkheid is dan onderdeel van de delictsomschrijving en moet
dus als bestanddeel bewezen worden, in plaats van als een element bestaan. Er blijven dan nog
maar drie lagen in het model over.
Elementen: de onderdelen van wederrechtelijkheid en schuld. Meer visueel weergegeven, maar niet
vindbaar in de wettekst.
Soorten delicten:
Misdrijven: staan in het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht. Zijn ernstigere feiten dan
overtredingen.
Overtredingen: staan in het derde boek van het Wetboek van Strafrecht.
Formele delicten: deze delicten staan specifiek omschreven als een bepaalde handeling, die strafbaar
is gesteld.
Materiële delicten/gevolgsdelicten: deze delicten staan niet als een specifieke handeling beschreven,
maar het is hierbij belangrijk dat het strafbare rechtsgevolg is ingetreden. Wel moet de handeling aan
te wijzen zijn als oorzaak van het strafbare rechtsgevolg.
Commissiedelicten: delicten waarbij een handelen strafbaar is gesteld.
Omissiedelicten: delicten waarbij een nalaten strafbaar is gesteld. Hierbij moet duidelijk zijn hoe er
dan wél gehandeld had moeten zijn.
Oneigenlijk omissiedelict: delicten die niet als omissiedelict geformuleerd staan, maar die wel
veroorzaakt zijn door een strafbaar nalaten.
Geprivilegieerde delicten: delictsomschrijvingen die voortbouwen op een al bestaande
delictsomschrijving. Er worden hierbij extra bestanddelen toegevoegd, die strafverlichtend werken.
Gekwalificeerde delicten: delictsomschrijvingen die voortbouwen op een al bestaande
delictsomschrijving. Er worden hierbij extra bestanddelen toegevoegd, die strafverzwarend werken.
Het delict in eerste aanleg wordt dan het gronddelict genoemd.
Het onderscheid tussen de twee delicten is belangrijk om drie redenen:
1. Procesrechtelijke reden/absolute competentie: de indeling bepaalt welk soort rechter bevoegd is
om de zaak te behandelen.
2. Materieelrechtelijke reden: poging en medeplichtigheid aan een overtreding zijn niet strafbaar,
maar poging en medeplichtigheid aan een misdrijf wel.
3. Toepassing van dwangmiddelen: veel dwangmiddelen mogen pas worden toegepast als er sprake
is van verdenking van een misdrijf.
Causaliteit: de leer van oorzaak en gevolg. Als er een relatie is tussen de oorzaak en het gevolg, is er sprake
van een causaal verband.
Belangrijk bij gevolgsdelicten: hiervoor moet de relatie tussen oorzaak en gevolg bewezen worden, om
te voldoen aan het delict.
Verschillende causaliteitstheorieën:
1. Conditio sine qua non: als bij het ontbreken van één schakel in de reeks van gebeurtenissen het
gevolg zou zijn uitgebleven, deze schakel als de oorzaak aan te wijzen is. Kritiek: oorzakelijkheid
wordt onbegrensd.
2. Causa-proximaleer: de veroorzakende factor die het dichtst bij het gevolg ligt, moet vanuit
juridisch oogpunt aangewezen worden als de oorzaak. Kritiek: de theorie kan problemen
opleveren bij een wat langere reeks aan gebeurtenissen, waarvan er ook wat verder weg liggen.
3. Voorzienbaarheidsleer: de nadruk ligt op de handeling, waarvan het gevolg redelijkerwijs van
tevoren voorzienbaar was. Kritiek: er ontstaan problemen als blijkt dat toeval een grote rol speelt.
, 4. Criterium van de redelijke toerekening (Hoge Raad): deze toets laat veel ruimte over voor
invulling en is hierdoor casuïstisch bepaald.
Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, hoofdstuk 3: Opzet en schuld
Terminologie:
Expres: opzettelijk. Er is willens en wetens gehandeld, met opzet. Wordt harder gestraft dan culpoos.
Gradaties in opzet:
1. Opzet met bedoeling: hoogste vorm van opzet: er is sprake van willens en wetens handelen en de
dader beoogt ook echt het strafbare rechtsgevolg.
2. Voorwaardelijk opzet/opzet met mogelijkheidsbewustzijn/kansopzet: daders zijn zo gericht op
hun primaire doel, dat ze de aanmerkelijke kans voor lief nemen dat er ook een ander gevolg zal
intreden. De specifieke omstandigheden van het geval zijn hierin erg belangrijk.
3. Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn: de dader beoogt een bepaald doel, maar om dit doel te
bereiken is het nodig om een ander gevolg in het leven te roepen. Dit gevolg is een strafbaar
gevolg, wat dus met 100% zekerheid van tevoren in zal treden.
Ingeblikt opzet: er staat niet letterlijk in de wettelijke bepaling het woordje ‘opzet’, maar uit de
tekst is te begrijpen dat er sprake dient te zijn van opzet, wil het feit bewezenverklaard worden.
Voorafgaande bestanddelen: woorden in de wettelijke bepaling die vooraf gaan aan het woordje
‘opzet’, hoeven niks met de opzet te maken te hebben. Alles wat er na het woordje ‘opzet’ komt
in beginsel wel, behalve in geval van geobjectiveerde bestanddelen.
Opzet hoeft niet schuld te betekenen, omdat er sprake kan zijn van iemand die wél opzettelijk
handelt, maar handelt vanuit een schulduitsluitingsgrond, zoals ontoerekeningsvatbaarheid.
Per ongeluk: culpoos> niet-opzettelijk, onvoorzichtig handelen.
Het verschil tussen de twee is belangrijk voor de strafbaarheid en de hoogte van een eventuele
straf.
Bestanddelen: opzet of schuld in de bestanddelen> moet bewezen worden> subjectieve bestanddelen.
Schuld:
Schuld als bestanddeel: culpa: het woordje ‘schuld’ komt in de delictsomschrijving voor en betekent
hier culpa. Er wordt door onvoorzichtig handelen of nalaten schuld gecreëerd. Er is dan sprake van een
culpoos delict. Er moet in het individuele, concrete geval worden vastgesteld dat er sprake is van een
onvoorzichtige handeling en dat er sprake is van strijdigheid met de zorgvuldigheidsnorm. Deze
onvoorzichtigheid moet de dader ook te wijten zijn, dan is er sprake van culpa zoals in de wet.
Wederrechtelijkheid die in culpa besloten ligt: als er sprake is van culpa, is hierbij al besloten dat
er wederrechtelijk gehandeld is, omdat culpa in strijd is met de wet. Wederrechtelijkheid gaat hier
dan van een element naar het bestanddeel delictsomschrijving, net als schuld, omdat culpa
bewezen moet worden. Er blijven nog maar twee lagen over van het vierlagenmodel. Als er een
culpoos delict tenlaste is gelegd, welke niet bewezen kan worden, dient de rechter vrij te spreken.
Bewuste culpa: de culpoze dader realiseert zich dat hij onvoorzichtig bezig is.
Bijzondere vorm: roekeloosheid: er worden welbewust onaanvaardbare risico’s genomen.
Verschil met voorwaardelijke opzet: bij voorwaardelijke opzet stelt de dader zich willens
en wetens bloot aan de aanmerkelijke kans dat er een strafbaar gevolg intreedt. Bij
bewuste culpa is de dader zich bewust van het gevaar, maar vertrouwt hij er licht op dat
er een goede afloop is. De wil van de verdachte met betrekking tot de gevolgen is hierin
doorslaggevend.
Onbewuste culpa: de culpoze dader realiseert zich niet dat hij onvoorzichtig bezig is. Hierin schuilt
wel strafbaarheid, omdat iemand onoplettend was, maar wel had moeten weten hoe het wel had
gemoeten.
Schuld als element: verwijtbaarheid: hiervan is sprake als iemand een reëel gedragsalternatief had,
maar toch de wet overtrad. Wie zich ondanks alternatieven toch niet aan de strafwet houdt, kan dit
worden verweten.
Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, hoofdstuk 5: Poging en voorbereiding
Poging: uitbreiding van de strafbaarheid naar een eerder stadium. (Art. 45 lid 1 Sr)
Alleen poging tot een misdrijf is strafbaar.
Het voornemen van de dader, de wil, moet blijken uit bepaalde handelingen die een begin van
uitvoering laten zien. Twee soorten theorieën over het begin van een uitvoering: