Definitielijst
Sanctierecht: bepaalt de voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen worden opgelegd.
Commuun strafrecht: het algemene deel van het strafrecht dat in de wetboeken is opgenomen.
Bijzonder strafrecht: bijzondere strafwetten die in andere wetten verwerkt staan, maar wel
strafrechtelijk zijn.
Boek 1 Wetboek van Strafrecht: algemene leerstukken van materieel strafrecht en veel regels met
betrekking tot sanctierecht.
Boek 2 Wetboek van Strafrecht: bevat strafbepalingen met betrekking tot misdrijven.
Boek 3 Wetboek van Strafrecht: bevat strafbepalingen met betrekking tot overtredingen.
Boek 1 Wetboek van Strafvordering: algemene bepalingen en belangrijkste bevoegdheden tijdens het
opsporingsonderzoek.
Boek 2 Wetboek van Strafvordering: regelt de vervolgingsbeslissing van de officier van justitie en de
hele procedure voor de berechting van een verdachte door de rechtbank.
Boek 3 Wetboek van Strafvordering: gewijd aan rechtsmiddelen.
Boek 6 Wetboek van Strafvordering: tenuitvoerlegging van straffen.
Internationaal recht: verdragen die Nederland aan is gegaan die nu van invloed zijn op de
strafrechtelijke bepalingen.
Supranationaal recht: EU-regels die boven Nederlands recht gaan, waar Nederland zich dus ook aan
dient te houden.
Vergelding: er is leedtoevoeging voor de dader en morele genoegdoening voor de samenleving, omdat
de samenleving een straf oplegt aan de dader.
Preventie: het opleggen van een straf heeft een afschrikwekkende werking voor anderen, omdat
mensen niet gedrag willen vertonen wat leidt tot een straf.
Delictsomschrijving: geeft aan welke ongewenste gedraging de wetgever strafbaar heeft willen stellen.
Kwalificatie-aanduiding: maakt duidelijk hoe het gedrag in juridisch opzicht moet worden bekeken.
Strafbedreiging: bepaalt welke soort straf mag worden opgelegd en wat het maximum daarbij is.
Menselijke gedraging: onderdeel van een strafbaar feit, het feit moet gepleegd zijn door een persoon,
niemand kan gestraft worden voor het hebben van bepaalde strafbare gedachten en niet alleen een
actieve gedraging kan strafbaar zijn, maar ook juist een nalaten.
Wettelijke delictsomschrijving: onderdeel van een strafbaar feit, gedragingen zijn pas strafbaar als
deze in de strafwet terug te vinden zijn.
Wederrechtelijkheid: onderdeel van een strafbaar feit, de gedraging is in strijd met het recht en niet te
rechtvaardigen.
Schuld: onderdeel van een strafbaar feit.
Rechtvaardigingsgrond: een geldig excuus voor het vervullen van de delictsomschrijving.
Schuldstrafrecht: niemand mag gestraft worden zonder dat er een bepaalde mate van schuld is.
Verwijtbaarheid: hier is sprake van als iemand een redelijke andere optie had dan het overtreden van
de wet, maar toch de wet overtrad.
Schulduitsluitingsgronden: redenen waarom iemand niet verwijtbaar is.
Wederrechtelijkheid als bestanddeel: niet-ideaaltypische delictsomschrijving, waarin
wederrechtelijkheid onderdeel is van de delictsomschrijving en als bestanddeel bewezen moet
worden.
Formele delicten: een specifieke handeling is strafbaar gesteld.
Materiële delicten: er is geen specifieke handeling strafbaar gesteld, maar het is belangrijk dat het
strafbare rechtsgevolg is ingetreden. De handeling moet wel te wijten zijn aan het strafbare
rechtsgevolg.
Commissiedelicten: er is een handelen strafbaar gesteld.
Omissiedelicten: er is een nalaten strafbaar gesteld. Er moet hierbij wel duidelijk zijn hoe er dan wél
gehandeld had moeten worden.
Oneigenlijke omissiedelicten: delicten die niet als omissiedelict geformuleerd staan, maar die wel
veroorzaakt zijn door een strafbaar nalaten.
Geprivilegieerde delicten: delictsomschrijvingen die voortbouwen op een al bestaande
delictsomschrijving. Er worden extra bestanddelen toegevoegd, die strafverlichtend werken.
Gekwalificeerde delicten: delictsomschrijvingen die voortbouwen op een al bestaande
delictsomschrijving. Er worden extra bestanddelen toegevoegd, die strafverzwarend werken.
, Conditio sine qua non: causaliteitstheorie waarbij als bij het ontbreken van één schakel in de reeks van
gebeurtenissen het gevolg zou zijn uitgebleven, deze schakel als de oorzaak aan te wijzen is.
Causa-proximaleer: causaliteitstheorie waarbij de veroorzakende factor die het dichtst bij het gevolg
ligt, vanuit juridisch oogpunt aangewezen moet worden als de oorzaak.
Voorzienbaarheidsleer: causaliteitstheorie waarbij de nadruk op de handeling ligt, waarvan het gevolg
redelijkerwijs van tevoren voorzienbaar was.
Criterium van de redelijke toerekening: causaliteitstheorie waarbij de toets veel ruimte overlaat voor
invulling en hierdoor casuïstisch bepaald is.
Opzet met bedoeling: hoogste vorm van opzet, er is sprake van willens en wetens handelen en de
dader beoogt ook echt het strafbare rechtsgevolg.
Voorwaardelijk opzet: daders zijn zo gericht op hun primaire doel, dat ze de aanmerkelijke kans voor
lief nemen dat er ook een ander gevolg zal intreden. De specifieke omstandigheden van het geval zijn
essentieel.
Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn: de dader beoogt een bepaald doel, maar om dit doel te
bereiken is het nodig om een ander gevolg in het leven te roepen. Dit gevolg is een strafbaar gevolg,
wat dus met 100% zekerheid van tevoren in zal treden.
Ingeblikt opzet: er staat niet letterlijk in de wettelijke bepaling het woordje opzet, maar uit de tekst is
te begrijpen dat er sprake dient te zijn van opzet, wil het feit bewezenverklaard worden.
Culpoos: niet opzettelijk, maar veroorzaakt door onvoorzichtig handelen.
Subjectieve bestanddelen: moeten bewezen worden.
Schuld als bestanddeel: culpa: het woordje schuld komt in de delictsomschrijving voor en moet
bewezen worden. Er is sprake van een culpoos delict.
Wederrechtelijkheid die in culpa besloten ligt: als er sprake is van culpa, ligt hierin al besloten dat er
wederrechtelijk gehandeld is en blijven er nog maar twee lagen over van het vierlagenmodel.
Bewuste culpa: de culpoze dader realiseert zich dat hij onvoorzichtig bezig is.
Roekeloosheid: er worden welbewust onaanvaardbare risico’s genomen.
Onbewuste culpa: de culpoze dader realiseert zich niet dat hij onvoorzichtig bezig is. Is wel strafbaar,
omdat iemand onoplettend was, maar wel had moeten weten hoe het wel had gemoeten.
Poging: uitbreiding van de strafbaarheid naar een eerder stadium. Het voornemen van de dader moet
blijken uit bepaalde handelingen die een begin van uitvoering laten zien.
Subjectieve theorie: de nadruk ligt op de intentie van de dader.
Objectieve theorie: er is sprake van een begin van uitvoering als er daadwerkelijk een begin is
gemaakt.
Cito-criterium: er is ook sprake van een begin van uitvoering als een gedraging naar uiterlijke
verschijningsvorm beschouwd kan worden als gericht te zijn op de voltooiing van een misdrijf.
Aanvulling videodozen-arrest: het gaat niet alleen om het zien, maar ook om het weten. Voldoende
aanwijzing kan voor een rechter duiden op een poging.
Ondeugdelijke poging: iemand streeft naar het plegen van een strafbaar feit, maar doet dit op zo’n
wijze dat dit nooit zal lukken.
Absoluut ondeugdelijke poging: het gebruikte middel of object van de poging maakt het slagen van de
poging altijd onmogelijk. Is geen strafbare poging.
Relatief ondeugdelijke poging: het gebruikte middel of object van de poging is onder normale
omstandigheden geschikt om tot een voltooiing te komen, maar door toevallige omstandigheden is
het nu niet gelukt. Deze poging is een strafbare poging.
Strafbare voorbereiding: gaat nog vooraf aan de poging, maar laat duidelijk de intentie van de
potentiële dader zien.
Deelneming: zorgt voor een uitbreiding van het bereik van het materiële strafrecht. Deelnemers die
slechts een bijdrage aan het strafbare feit leveren kunnen ook gestraft worden.
Pleger: de persoon die de volledige delictsomschrijving vervult.
Doen pleger: de initiatiefnemende achterman wordt verantwoordelijk gehouden voor de uitvoering
van de fysieke dader. De dader blijft hier straffeloos, omdat deze een willoos werktuig is en vaak geen
weet heeft van wat hij doet en anders hier zeker geen opzet toe heeft.
Medepleger: twee of meer personen werken nauw en bewust samen bij het plegen van een strafbaar
feit.
Dubbele opzet (medepleger): opzet op het deelnemen zelf en opzet op een bepaald strafbaar feit.
Plegen-plegen: beide deelnemers vervullen de gehele delictsomschrijving.