Domein Aantal vragen
Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid 11 vragen
Domein 2: Woordenschat 9 vragen
Domein 3: beginnende geletterdheid 16 vragen
Domein 4: voortgezet technisch lezen 6 vragen
Domein 5: begrijpend lezen 8 vragen
Domein 6: stellen 5 vragen
Domein 7: jeugdliteratuur 3 vragen
Domein 8: taalbeschouwing 13 vragen
Domein 9:spelling 9 vragen
Alle hoofdstukken voor de LKT zijn samengevat.
, Domein 1: Mondelinge taalvaardigheid
Theorieën van taalverwerving:
o Behaviorisme: imitatie en goedkeuring van de ouders (wolfskind = kind kan elke taal leren).
o Creatieve constructietheorie: aangeboren taalvermogen afhankelijk van biologische rijping.
o Interactionele benadering: de omgeving die moedertaal spreekt past zich aan, aan het kind.
Taalontwikkelingsfase:
1) Pre linguale periode (0-1 jaar)
o Huilen
o Vocaliseren (6 weken): klinkers, ontdekt klanken van de taal.
o Vocaalspel (4 maanden): medeklinkers en klinkers, toonhoogte, duur. ‘uh uh uh’.
o Brabbelen (7 maanden): herhaalt de klankgroepen ‘dadadada’.
2) Linguale periode (1-9 jaar)
2.1 Vroeglinguale (1 - 2,5 jaar) is voornamelijk fonologisch, semantisch en syntactisch.
o Eenwoordzin (1 jaar): persoon, dier, actie of voorwerp wat het kind kan zien.
o Tweewoordzin (1,5 jaar): twee woorden ‘mama zitten’.
o Meerwoordzin (2 jaar): 500 woorden, voornamelijk inhoudswoorden: zn, ww, bn.
2.2 Differentiatiefase (2,5 – 5 jaar) is morfologisch, pragmatisch, tijdsbesef, lw, bw, vw.
o Overgeneralisatie: taalregel onterecht toepassen ‘loopte’.
o Neologisme: niet-bestaande woorden ‘vork=steeklepel’.
2.3 Voltooiingsfase (5-9 jaar)
o Actieve woordenschat: 3000-4000 woorden.
o Passieve woordenschat: 6000-8000 woorden.
o Morfologisch gebied en syntactisch blijft lastig voor kinderen.
Tweede taalontwikkeling:
1) Simultane tweetaligheid: twee talen tegelijk, voor het 3e levensjaar.
2) Successieve tweetaligheid: tweede taal leren met de kennis van de eerste taal.
o Interferentiefouten: door verschil 1e en 2e taal. (lidwoorden en i/ie).
Taalfuncties:
1) Cognitieve taalfuncties:
1.1 Rapporteren: verslag doen van de werkelijkheid
1.2 Redeneren: gebeurtenis bewerken door conclusie, relaties leggen of op chronologische volgorde.
1.3 Projecteren: spreker verplaatst zich in de gedachten en gevoel van een ander.
2) Expressieve taalfunctie: gevoel uiten. Dit kan via een songtekst of bepaalde woordkeuze.
3) Sociale taalfuncties:
3.1 Zelfhandhaving: jezelf beschermen en verdedigen.
3.2 Zelfsturing: eigen handelen ordenen of je eigen planning aankondigen.
3.3 Sturing van anderen: gedrag van anderen beïnvloeden.
3.4 Structurering van het gesprek: gespreksverloop bepalen, zoals vraag-antwoord.
4) Communicatieve taalfuncties:
4.1 Grammaticale competentie: spelling, uitspraak en regels.
4.2 Tekstuele competentie: gesprek beginnen of eindigen, hoe doe je dat?
4.3 Strategische competentie: strategieën toepassen, zoals overtuigen.
4.4 Functionele competentie: aanpassen aan de situatie, praat je tegen de koning of tegen een vriend?
Spreekstrategieën:
- Oriënteer het spreekdoel
o Informeren: overbrengen van feitelijke informatie.
o Amuseren: vermaken, boeien of ontroeren.
o Instrueren: iets uitleggen of verduidelijken.
o Overtuigen: overhalen tot mening of standpunt.
- Oriënteer het onderwerp en eigen kennis
- Oriënteer op soort spreektaak: monoloog (1), dialoog (2), polyloog (3).
- Oriënteer op publiek
- Reflecteer op spreektaak: komt het verhaal over?
- Monitor de spreektaak: extra uitleggen of samenvatten.
- Evalueer de spreektaak: wat kan de volgende keer anders?
Luisterstrategieën: Luisterdoelen:
Globaal luisteren: luisteren naar de grove lijn. Gevoel willen ondergaan.
Intensief luisteren: luisteren naar de details. Iets te weten willen komen.
Kritisch luisteren: tijdens het luisteren een mening vormen. Mening willen vormen of feedback geven.