An introduction to Child Development
Hoofdstuk 2 – Theories of Development
Een theorie helpt ons om gedrag te voorspellen en begrijpen. Er zijn twee soorten theorieën, formeel
en informeel. Formeel zijn vaststaande zaken zoals natuurwetten, informeel wordt meer gebruikt in
de ontwikkelingspsychologie en zijn minder vaststaand. Om een theorie te begrijpen moet je de
range of applicability kennen, dit is het bereik van de kenmerken die hierbij horen. Ook is het
belangrijk om de assumptions te kennen, dit is de basis waar een theorie op gebaseerd is. In de
ontwikkelingspsychologie moet een theorie voldoen aan drie eisen: het moet de verandering binnen
een domein beschrijven; het moet de relatie tussen de domeinen beschrijven; de oorzaak van de
verandering moet duidelijk zijn.
Er zijn veel verschillende theorieën over de ontwikkelingspsychologie, deze zijn in te delen in twee
groepen: organicism (kwalitatieve kenmerken en de rol van de persoon zelf hierin) en mechanism
(Kwantitatieve veranderingen, en de rol van externe factoren daarin). Ook de context waarin het kind
opgroeit is belangrijk als je kijkt naar de ontwikkelingspsychologie. Dit komt terug in het model van
Bronfenbrenner.
Psychodynamische theorie
Deze theorieën zijn gebaseerd op de theorie van Freud, en in de kern gaat het om de krachten
binnen een persoon die gedrag veroorzaken.
Freud: Een persoonlijkheid bestaat uit drie delen: id, dit is de basis gebaseerd op instinct; ego,
ontwikkelt zich daarna, als de eigen belangen in conflict zijn met die van andere, men leert sociale
normen; superego, als deze sociale normen geïnternaliseerd zijn. Het doorlopen van deze stappen is
volgens Freud de basis voor de persoonlijkheid.
Ook beschrijft Freud 5 stadia van ontwikkeling in de psychoseksuele ontwikkeling, dit is gebaseerd op
de seksuele impulsen, hierbij richt het lichaam zich steeds op een andere erogenous zone (plek van
het lichaam waar de nadruk op ligt).
1. Oral – eerste levensjaar, kind doet alles met zijn mond (bijten, zuigen e.d.)
2. Anal – vanaf het tweede levensjaar, nee-fase
3. Phallic – drie tot zes jaar, kinderen gaan zich meer richten op hun eigen gender, identificatie.
4. Latency – tot puberteit, onderdrukking seksuele driften, focus op sociale en intellectuele
vaardigheden.
5. Genital – tijdens puberteit, meer gericht op seksuele driften
Er is veel kritiek op deze theorie, het is vooral gebaseerd op jongens. Het bewijzen is moeilijk omdat
stadia niet te testen zijn. In de moderne psychoanalytische theorie ligt de nadruk meer op
onbewuste processen in gedrag.
Psychosociale theorie