Opvoedrelaties onder spanning
Professioneel pedagogische handelen
- Gerbert Sipman Alle hoofdstukken
1
,Professioneel Pedagogisch handelen Gerbert Sipman
Omgaan met probleemgedrag in opvoedingssituaties
Deel I: Inleiding op gedrag
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Maatschappelijke veranderingen
- Mogelijke oorzaken toename van opvoedings- en gedragsproblemen
o Sociologische oorzaken; Maatschappelijke veranderingen, echtscheidingen,
vrouwen die werken -> meer sociaal-emotionele problemen
o Jeugdigheid als obsessie; moderne maatschappij moet je jong zijn
o Gezagscrisis in het gezin; ouders nemen minder verantwoordelijkheid en
leggen de opvoeding neer bij instanties, zoals scholen en de overheid.
o Neergang van de vaderlijke autoriteit;
o Televisie en de onttovering van de wereld;
o Niet meer spelen in de natuur;
Hoofdstuk 2: Gedrag en gedragsproblemen
2.1 Subjectiviteit en normativiteit van gedrag
Het is niet eenvoudig om in de beschrijving van gedrag geen (waarde)oordelen uit te
spreken. We benoemen het gedrag vaak als leuk, vervelend.
Verschillende opvoeders hebben verschillende normen -> komt door cultuur waarin
zij zijn opgevoed.
De normativiteit van probleemgedrag heeft te maken met het feit dat verschillende
mensen verschillende gevoeligheden hebben.
2.2 Aanleg
Om de subjectiviteit en normativiteit van het gedrag te verminderen, is het belangrijk
om te weten op welke leeftijd het kind functioneert of kan functioneren. => hierna kan
er gekeken worden of dit gedrag bij de leeftijdsfase hoort.
Het is belangrijk om kennis te hebben van ontwikkelingspsychologie, omdat het
gedrag en ontwikkeling van het kind flink samenhangen.
Binnen de aanleg voor de ontwikkeling en het gedrag van het kind liggen het tempo,
de talenten en het temperament.
Temperament is niet statisch, maar ontwikkelt zich in de loop van het leven vd mens.
Thomas en Chess hebben het temperament onderzocht en kwamen tot 3 groepen:
o Het makkelijke kind; zijn regelmatig, gaan positief om met nieuwe prikkels,
passen snel aan, opgewekte stemmming.
o Het moeilijke kind; Tegenovergesteld, houden vast aan routine, schrikken van
nieuwe gezicht.
o Het kind dat langzaam op gang komt; zijn niet dol op veranderingen, maar
passen zich na 2 à 3 keer aan, niet uitbundig, gematigd in reacties
2.3 Intelligentie
Intelligentie heeft veel invloed op de ontwikkeling van kinderen en daarmee ook op
het ontstaan van gedrag.
Hoogbegaafd Boven de 130
Meer begaafd Hoger dan 115
Gemiddelde IQ met beide kanten uitloop 15 100
Gemiddeld begaafd Tussen 85 en 115
Licht verstandelijk beperkt Onder de 85
Verstandelijk beperkt Onder de 70
2
, IQ test heeft een goed beeld vanaf 5 tot 6 jaar
Gardner zijn meervoudige intelligentie (acht)
o Verbaal-linguïstische intelligentie; woordtalent
o Logisch-mathematische intelligentie; rekentalent
o Visueel-ruimtelijke intelligentie; Beeldtalent
o Muzikaal-ritmische intelligentie; Muziektalent
o Lichamelijke-kinesthetische intelligentie; Beweegtalent
o Intrapersoonlijke intelligentie; zelftalent
o Interpersoonlijke intelligentie; menstalent
o Naturalistische intelligentie; Natuurtalent
o Existentiële intelligentie; spiritueel en filosofisch
2.4 lichamelijke en motorische ontwikkeling
Al ons denken en doen wordt aangestuurd via het centrale zenuwstelsel in de
hersenen.
De hersenen van een kind groeien vanaf de bevruchting tot en met de eerste jaren na
de geboorte. Daarna neemt het aantal hersencellen niet meer toe en hebben
verschillende hersencellen een vaste plaats gekregen.
Bij de beginnende pubertijd zijn emotionele problemen groter
Rond vier jaar is de grove motoriek goed ontwikkeld
Motorische prestaties nemen bij jongens tot het 18e jaar toe en bij meiden vanaf 14e
jaar af.
2.5 Cognitieve ontwikkeling
Theorie van piaget over de cognitieve ontwikkeling
o Sensomotorische fase (0 tot 1,5/2 jaar); kind komt los van zichzelf,
objectpermanentie, onderscheid tussen zichzelf en omgeving
o Pre-operationele fase (1,5/2 tot 7 jaar); actieve taalproductie, kind leert door
imitatie, egocentrisch (water meer en minder)
o Concreet operationele fase (7 tot 11 jaar); minder egocentrisch, concreet
waarneembaar zien, meerdere dimensies waarnemen, vergelijken met andere
kinderen.
o Formeel operationele fase (vanaf 11 jaar); abstract denken, abstraheren, tot
oplossingen kunnen komen
2.6 Sociaal-emotionele ontwikkeling
De opbouw van de sociaal emotionele ontwikkeling verloopt op drie gebieden;
o Zelfvertrouwen
o Omgaan met gevoelens, wensen en opvattingen
o Sociale vaardigheden en relaties
De sociale-emotionele ontwikkeling loopt parallel aan de cognitieve ontwikkeling.
Een kind leert voornamelijk door imitatie
In het spel kan er een bepaalde opbouw van de ontwikkeling onderscheiden
o Jonge kids spelen in eigen materialen binnen een eigen ‘territorium’
o Peuters en jonge kleuters spelen vaak naast elkaar.
o Kinderen vanaf 5 jaar spelen gericht samen. Spelen met elkaar in hetzelfde
‘territorium’.
o Vanaf 6 à 7 jaar kunnen kinderen zich aan regels houden, voor de tijd lukt het
niet wat invloed heeft op het spel.
o Vanaf 8 à 9 jaar gaat het competitie-element meespelen.
Het laatste onderdeel van de sociale ontwikkeling is de morele ontwikkeling
3