Samenvatting Mensenwerk
Inleiding
Empowerment: sociaal werk beweegt zich per definitie tussen disciplinering en individuele
ontwikkeling, tussen dwang of drang en individuele vrijheid, tussen het belang van de samenleving
en het belang van het individu.
Bemoeizorg: dwang en drang + zorg en behandeling (voor de zorgwekkende zorgmijders)
Historisch overzicht: van armenzorg naar verzorgingsstaat.
• Armenzorg: vroeger organiseerde de kerk de zorg voor de armen (wel met giften van rijken),
17e eeuw steden raakten vol > burenhulp werd een burgerplicht
• Orde en rust: disciplinering: drankmisbruik, gewelddadigheid of andere vormen van
criminaliteit waren een reden om iemand uit te sluiten van de bedeling. Kerk bedeelde alleen
eigen geloofsgenoten, stedelijke overheden voor andere zorgen (te weinig geld 17e eeuw)
• Verheffing en opvoeding: armoede werd niet meer als vanzelfsprekend gezien, kennis en
inzicht zouden eind aan armoede moeten maken, oprichting van volkshuizen (cursussen)
• Maatschappelijke hulp- en dienstverlening: Verheffen en verbinden verdwenen naar de
achtergrond, sociaal werk bepaald door verder specialiserende hulp- en dienstverlening
• Verzorgingsstaat (systeem waarin de staat primaire zorg voor welzijn van zijn burgers
draagt): Er is een heel scala van voorzieningen dat ervoor zorgt dat iedereen een
menswaardig bestaan kan leiden en zich kan ontwikkelen naar zijn mogelijkheden.
• Verzorgingsstaat onder druk: De sociale voorzieningen werden onbetaalbaar. De
verzorgingsstaat verzorgde en beschermde vooral het materiële en financiële welzijn, maar
de overheid heeft nooit het geluk van mensen kunnen verzekeren.
Normatieve professionaliteit: de verantwoorde wijze waarop hij met cliënten omgaat, ze
ondersteunt en helpt in de wijze waarop hij de ervaringen die hij al werkend opdoet weet om te
zetten in bruikbare kennis, die toegankelijk is voor collega-professionals en die controleerbaar en
toetsbaar is.
Nuances: het samenspel tussen ouders en kinderen is ingewikkeld, vooral als kinderen ouder en
zelfstandiger worden en meer invloeden verwerken.
Meer kenmerken voor sociaal werker: professionaliteit, kunnen omgaan met diversiteit, respectvol,
terughoudend kunnen omgaan met cliënten, werken in teamverband, besluiten nemen
Hoofdstuk 1 Kinderen en jeugdigen
Bureau Jeugdzorg: voor kinderen tot 18 jaar met ernstige opvoed- en opgroeiproblemen en hun
ouders en opvoeders
Belangrijkste taak: zorgen dat ouders en jeugdigen op tijd de juiste hulp op de juiste plaats krijgen
- Staan ouders niet open voor hulp van Jeugdzorg en situatie is ernstig> kinderbescherming
(gedwongen hulpverlening)
Van armenzorg naar jeugdzorg: Jeugdzorg (zorg voor (arme) wezens), viel onder armenzorg, dat door
de kerk was opgericht. Laat 18e eeuw meer aandacht voor verwaarloosde/criminele jongeren,
oorzaak werd ook bij ouders gezocht, niet meer alleen bij het kind.
, Kinderwetten (1901): ouders (vader) kregen de plicht om hun kinderen te verzorgen en op te
voeden, anders werden ze uit de ouderlijke macht gezet
Jeugdzorg werd na WOII de jeugdbescherming genoemd.
• ‘Moral based’ principe (= gericht werken op disciplinering, aanpassen was de boodschap)
- 1970: JAC (Jongeren Advies Centrum) opgezet, weggelopen jongeren, vragen over drugs /seks
• ‘Client based’ principe (= jeugdige wordt niet meer als object gezien, maar als subject)
- Daling van de tehuisplaatsingen, veel tehuizen werden gesloten of ontwikkelde breder aanbod
• ‘Evidence based’: efficiënt en effectief werken (veel kritiek op nieuwe evidence based)
De Wet op de jeugdhulpverlening (1992): men hoopte op een samenwerking tussen de
voorzieningen, maar hier kwam niks van terecht.
De Wet op de jeugdzorg (2005): realiseren van één centrale, onafhankelijke toegang tot de
jeugdzorg, voor jeugdigen, ouders en verwijzers
- Cliënt moet betrokken bij uitvoering van hulpverleningsplan zijn, instemming geven over hulp
- Bureau Jeugdzorg: taak de hulpvrager door te verwijzen met juiste zorg
- Hulpverleningsorganisatie moeten zich meer richten op de vraag van de cliënt
Zozozozo-beleid: hulpverlening zo kort mogelijk, zo licht mogelijk, zo dichtbij mogelijk, zo snel
mogelijk
Centra voor Jeugd en Gezin, CJG (2007 opgericht door regering): Ouders, kinderen, jongeren tot 23
jaar en professionals kunnen hier terecht met vragen over opvoeden en opgroeien
- 1 gezin = 1 plan, dus als meerdere gezinsleden hulp nodig hebben dit op elkaar afstemmen
Drie vormen van Jeugdzorg:
1. Residentiële hulpverlening: hulp waarbij een jeugdige dag en nacht wordt opgenomen in
een tehuis of pleeggezin
Tehuis werd lang gesticht genoemd (personeel matig opgeleid), na WOII> professionalisering van
personeel > residentiële hulp kwam onder druk te staan > uitgangspunt: kinderen zijn het beste af in
een gezin met ouders > gezinsopvoeding krijgt nu de voorkeur
2. Ambulante jeugdzorg: houdt het gezin intact + geeft zorg aan huis/instelling van jeugdigen
- Groot deel van zorg is vrij toegankelijk (= geen indicatie van Jeugdzorg nodig), voor GGZ en
gezinsvoogdij wel verwijzing nodig (Centra voor Jeugd en Gezin belangrijke schakel)
Jeugdzorg heeft onderscheid gemaakt tussen hulp geven aan jonge kinderen (ondersteuning van
bestaande relaties tussen kind en gezin bv. gezinsgerichte benadering) en oudere jeugd
3. Dagbehandeling: de jeugdige woont thuis, maar wordt een aantal uur per dag behandeld of
begeleid in een voorziening voor dagbehandeling, richt zich op het kind én het gezin
Werken in de jeugdzorg:
- MWD= houdt zich vooral bezig met probleemgezinnen, pleegouders, schakel tussen docenten
en ouders op school, begeleiding naar behandelinstellingen (bureau jeugdzorg, pleegzorg)
- SPH= houdt zich vooral bezig met de woon- en leefsituatie van de jongere, dagopvang,
jongeren helpen zelfstandig en volwassen te worden, opvoedondersteuning (bureau jeugdzorg,
leefgroepen, crisisopvang)
- CMV= mensen bij elkaar brengen en uitdagen, activiteiten organiseren, vrije tijd (wijkcentra,
jeugd- en jongerenwerk)