1
,Sportmanagement H1
Contingentiebenadering: verschillende organisaties hebben verschillende managementmethoden
nodig. Elk bedrijf is anders, de manager moet dit kunnen lezen en interpreteren.
Sport: alle activiteiten waarbij fysieke en/of geestelijke inspanning of vaardigheden verlangd worden
en waarbij de inspanning of vaardigheid zelf het doel is. Dit kan al dan niet binnen een context die
georganiseerd is, wedstrijdelementen bevat of aan bepaalde spelregels voldoet.
3 typen sporters:
1) Wedstrijdgerichte sporters: prestatie leveren is het doel, vaak bij vereniging
2) Gezondheidsgerichte sporters: bijvoorbeeld fitness of bootcamp, vaak ongeorganiseerd
3) Leefstijlsporters: sporten om uitdagend te bewegen (surfen, klimmen skaten, freerunning)
Unieke eigenschappen van sport als business:
1. Sport = passie en emotie (hou rekening met gevoelens van fans, spelers en vrijwilligers)
2. Sport = not all about the money (doel is success bereiken, secundair doel is geld)
3. Sport = concurreren en tegelijkertijd samenwerken (zonder tegenstander heb je geen poule)
4. Sport = identificatie en loyaliteit (je BENT een hockeyer, en je bent trouw aan je club)
5. Sport = afhankelijk van vrijwilligers (mensen anders aansturen en belonen als werknemers)
Kwadrantenmodel van Broeke (zie blz 23 voor voorbeelden)
1: gaat uit van concurrerend ondernemerschap en weinig overheidsbemoeienis.
2: gaat uit van samenwerken om doelen te bereiken en actieve rol van de overheid.
3: werkt met doelstellingen: winnen, sneller zijn als de vorige keer, enz.
4: bijvoorbeeld om buitenlanders te integreren of sportclubs sponsoren.
Sportmanagement: het coördineren van werkzaamheden in een organisatie
die actief is in de sport business, zodat deze op een efficiënte wijze plaats-
vinden, rekening houdend met de unieke eigenschappen van de sport.
Coördinatie: het verdelen van werkzaamheden en aansturen van personeel.
CEO: topmanager (Chief Executive Officer) die de hoogste functie heeft.
Effectiviteit: activiteiten die leiden tot de realisatie van de doelstellingen.
Efficiëntie: maximale productie met zo min mogelijk middelen.
Sportmanager: iemand die werkzaam is in de sport business en die doelstellingen van de organisatie
weet te realiseren door werknemers en werkzaamheden te coördineren.
Functionele manager: is verantwoordelijk voor een specifiek deelgebied van de organisatie.
Algemene manager: is verantwoordelijk voor alles in de organisatie én deelgebieden.
Sportmanager moet beschikken over competities, waaruit bestaat dat?
Kennis (over managementtheorie en vaktechnische kennis), inzicht (kennisgebieden met elkaar in
verband brengen), vaardigheden (kennis in praktijk brengen) en attitude (beroepshouding).
Wat doet een sportmanager (4 managementactiviteiten):
Plannen: formuleren van doelstellingen en ontwikkelen van een strategie voor dit doel
Organiseren: bepalen wat er gedaan moet worden door wie en op welke manier
Leidinggeven: werknemers motiveren, ondersteunen en problemen wegnemen
Evalueren: vaststellen, vergelijken en corrigeren
2
,Managementproces: beslissingen nemen en ontplooien van activiteiten tijdens POLE.
Rollen van Mintzberg:
Interpersoonlijke rollen: verantwoordelijkheid en formeel gedrag en netwerk opbouwen
Informatieve rol: binnen en buiten de organisatie informatie verspreiden
Besluitvormende rol: informatie word omgezet in planmatige actie
De 3 belangrijkste managementvaardigheden:
1) Technische vaardigheden: vak kennis over dat waar je over gaat
2) Menselijke vaardigheden: goed met andere kunnen samenwerken
3) Conceptuele vaardigheden: na kunnen denken over ingewikkelde situaties
Hoofdstuk 2
Liberalisme: streeft naar economische vrijheid en vrijheid van het individu, overheid terughoudend
Kapitalisme: er word gestreefd naar zoveel mogelijk winst voor particuliere ondernemers
Communisme: streeft naar een klasseloze maatschappij, delen van eigendom en middelen, macht
van overheid is zo groot dat het de vrijheid van de burgers beperkt.
Sociaaldemocratische ideologie/verzorgingsstaat: streven naar gelijkheid, helpen van mensen
De VS heeft streng liberalisme. Engeland en Australië ook lichtelijk. Rusland was juist communistisch,
en Azië, Afrika en Oost-Europa ook. In het communisme gaat altijd veel geld naar sport, omdat
hierdoor mensen samenkomen en als je goed bent er trots is. Er was hier een streng topsportbeleid.
Topsporters staan hun inkomsten af aan de overheid zodat dit herverdeeld kan worden.
Verzorgingsstaat in West-Europa. Dit is onbetaalbaar, dus bezuiniging op sportsector. Hierdoor is de
sportsector liberaal binnen de verzorgingsstaat.
Piramidestructuur: de basis van de Nederlandse sport word gevormd door verenigingen en hun
sporters (brede basis). Deze sporters worden hoger op vertegenwoordigd door nationale,
internationale en olympische koepels. De nationale sportbonden zijn verantwoordelijk voor
breedtesport als topsport.
Europese sportcultuur:
De competities worden georganiseerd door not-for-profitkoepelorganisaties
Besluitvorming over bv. regelvorming vind plaats via democratische besluitvormingsstructuren
Het sportieve belang weegt zwaarder dan het commerciële belang
Er is een sterkte samenhang tussen breedte- en topsport
Vanuit de overheid zijn er subsidies om het sporten te stimuleren
Gesloten competitiestelsel: alleen promotie en degradatie in 1e- en eredivisie was mogelijk
Open competitiestelsel: door promotie en degradatie ontstaat er doorstroming in alle klassen
Nadeel: er ontstaan grote verschillen in sportief en commercieel succes (transfers van clubs)
Waar moet je rekening mee houden binnen het Europese sportsysteem?
1) Denk aan de plaatsen waar sporten populair zijn
2) Verenigingssport blijft het populairst, de bond gaat over dit alles
3) Het is moeilijk om lage teams naar een hoger niveau te krijgen, je komt moeilijk aan geld
3
,Hoe onderscheid het Amerikaanse sportsysteem zich?
1. Het gaat om amusement, entertainment en winst: populariteit word niet bepaald door aantal
sporters maar door aantal kijkcijfers en het geld dat er in omgaat. Wedstrijden moeten hierom
spannend zijn en hiervoor zijn manieren: gesloten competitie, play-off’s, salary cap, enz. Sport is
een volwaardige bedrijfstak en de overheid bemoeit zich er niet mee.
2. Er zijn 4 grote sporten: honkbal, american footbal, basketbal en ijshockey. De league organisaties
hiervan maken veel mogelijk en daarom bepalen ze ook alle regels voor alle deelnemende teams
3. Sport is sterk aan onderwijs gekoppeld: dit is de amateuristische laag, er zijn geen verenigingen
maar er zijn schoolteams die wedstrijden tegen elkaar spelen. Sportiviteit lijkt hier belangrijker
als amusementswaarde, in tegenstelling tot in de topsport. Als je klaar bent met school gaan ze
vaak voor zichzelf fitnessen of hardlopen, want ze willen niet professioneel en meer is er niet.
Waar moet je op letten als je werkt binnen de Amerikaanse sportcultuur?
Niet elke sport is even populair, je kan voetbal hier bv. niet makkelijk populair maken
Het is all about the money, overal gaat het om winst
Sportteams en clubs mogen geen eigen beleid voeren
Gebrek aan sportinfrastructuur: mensen zijn lastig in kaart te brengen
Australische sportsysteem: het beste van de Europese en de Amerikaanse samen. Overheid
investeert veel in amateur- en topsport.
Engelse sporten werden populair in Australië omdat dit een Engelse kolonie was. Cricket, rugby en
asutralian rules football werden populair. Deze leagues zijn gesloten en winst gedreven. Clubs hebben
vaak geen eigen locatie, maar spelen dan wedstrijden in bv. het park. Net als in Engeland zijn er
schoolteams, maar hier alleen op dure privéscholen. Openbare scholen hebben hier geen geld voor.
Er gaat veel geld naar de sport, en dan vooral de topsport, omdat de overheid denkt dat dit goed is
voor internationale aandacht en economische vooruitgang. Er gaat ook veel geld naar
sportstimuleringsprogramma’s, gezondheidsprogramma’s en programma’s voor achtergestelde
bevolkingsgroepen.
Waar moet je rekening mee houden als manager in Australië?
Structuren zijn minder overzichtelijk dan in Europa of Amerika (ongeorganiseerde activiteiten)
Overheid oefent veel druk en invloed uit, verwacht verantwoording over subsidies en zonder
topsportsucces gaat de geldkraan dicht!
Hoofdstuk 3
Het ontstaan van de georganiseerde sport: er werden paardenraces georganiseerd, omdat ze races in
heel Engeland wilde houden, treinvervoer ontstond, gokken werd vaak gedaan en er kwamen meer
toeschouwers. Hierom moesten er duidelijkere regels komen en 1 organisatie die verantwoordelijk
was voor de race. Dit was de bond. Later werd dit ook bij andere sporten geïntroduceerd.
Ontwikkeling van sport in Nederland kwam mee doordat de olympische spelen in Amsterdam waren
in 1928 en de aanleg van sportaccommodaties (werden gebouwd door bestrijding werkloosheid).
Evolutie: langzame veranderingen in kleine stappen
Revolutie: snelle veranderingen en grote onzekerheid
4
, Wat zijn de 7 ontwikkelingsfasen van de sport? (kunnen toepassen, zie blz. 61)
1) Grondlegging: sport komt uit een oude volkstraditie (e)
2) Codificatie: formalisering van spelregels als de sport word uitgevonden (r)
3) Stratificatie: vorming van lagen (klassen) via degradatie en promotie (e)
4) Professionalisering: spelers worden betaald, publiek en investeerders betalen geld (r)
5) Postprofessionalisering: er ontstaan 2 takken: amateurisme en professionalisme (e)
6) Commercialisering: opkomst van marketing in vorm van sponsoring (r)
7) Postcommercialisering: organisaties worden winstmakende instituties (zoals de 4 in Amerika)
Tot in 1980 waren verenigingen de grootste sportaanbieder in Nederland. Toen kwamen er steeds
meer commerciële sportaanbieders zoals fitness, en toen was nog maar de helft van Nederland lid
van een vereniging. Sport is van mission-driven naar money-driven gegaan. Sport is nu business!
Wat heeft er voor een groeiende professionalisering in de sport geleid?
Versporting van de samenleving (sporten word belangrijk in het dagelijks leven) en economisering
(keuzes maken op basis van zakelijkheid en financiën) van de sportwereld.
Mission-driven money driven
Kenmerken van sportverenigingen:
Heeft een doel, maar dit doel mag niet winst maken zijn
Mag geen winst uitkeren
Heeft leden en geen klanten
Besluitvorming ligt bij de ALV
ALV benoemt het bestuur
Bestuurders kunnen uit naam van vereniging contracten afsluiten en rechtszaken aanspannen
Inkomsten voor club: contributie, kantineverkoop, sponsor- en reclamegeld en subsidies.
Uitgaven voor club: accommodatie, trainers, wedstrijdkosten en bondscontributie.
Bestuurlijke structuur: bestuursfuncties voorzitter, penningmeester, secretaris en 2x algemeen.
Uitvoerende structuur: commissies (jeugdcommissie, sponsorcommissie, kascommissie).
Taken van sportbond:
1. Belangenbehartiging van verenigingen: aanbieden van verzekeringen
2. Sportontwikkeling en –bevordering: beheren van spelregels, opleiden van trainers
3. Verenigingsondersteuning : bijstaan van verenigingen in hun ambities
5