Hoorcollege 1 Arbeidsvraag- en aanbod
Je hebt 3 opties op de arbeidsmarkt
1. Werkend (betaald werk) L
2. Werkloos (geen werk, wil werken, zoekt naar werk)U
3. Niet-actief (niet werkend + niet werkloos) vb huisvrouwen, pensioengerechtigden O
Beroepsbevolking = werkenden (L) + werklozen (U)
Potentiële beroepsbevolking = werkenden (L) + werklozen (U) + niet-actief (O)
Werkloosheidspercentage = u = U/LF
Werkgelegenheidspercentage = L/N
Participatiegraad = LF/N
Verklaringen voor groei werkgelegenheidspercentage voor vrouwen is dat zij ook zijn gaan werken en
ze zijn ook gaan studeren.
Variatie verklaren?
1. De vraag en aanbod van arbeid
2. De arbeidsmarkt is niet een markt van volledige concurrentie, omdat er marktinstituties
zijn. Maar soms kunnen ze ook zorgen voor marktfalen, ipv het verhelpen.
Arbeidsmarkt afbeelding
De bedrijven zijn de vragers van arbeid en werknemers bieden de arbeid aan. Op de X-as staat de
hoeveelheid van arbeid en (L), wordt vaak uitgedrukt in het aantal arbeidsuren en op de Y-as staat de
prijs (loon) van de arbeid (W).
Driehoek Fs is de werkgevers surplus en de driehoek Ws is de werknemers surplus. Het surplus is
het verschil die je bereidt bent te betalen en de prijs die je daadwerkelijk betaald.
Ls is gegeven door werknemers, dus die driehoek in het begin van de lijn hoort bij hun. Omgekeerd is
het bij de werkgevers.
Vraag naar arbeid
De vraagcurve is het verband tussen de hoogte van het loon en de aangeboden hoeveelheid van
arbeid. En hij verloopt dalend aangezien het een afgeleide vraag is van de productiviteit van arbeid
en de prijs v/h eindproduct.
Hoe bepalen bedrijven hoeveel arbeid zij inzetten?
MO = MK of MRP (geldend grensproduct) = MRC (loon)
1
,Die MRP is ook meteen de vraag naar arbeid en de MRC is de aanbod ervan.
Monopsonie
Een monopolie, maar dan voor de arbeidsmarkt. Er is 1 bedrijf op de arbeidsmarkt en deze heeft dan
veel marktmacht. De aanbodcurve van de gehele arbeidsmarkt is de aanbodcurve voor de
monopsonist. De MK-curve ligt boven de aanbodcurve. Er wordt minder arbeid ingehuurd en tegen
een lager loon dan in een concurrerende markt.
Afbeelding
Waarom loopt de MK (MRC) lijn stijgend bij de monopsonie. Dit heeft te maken dat de aanbodslijn
voor de gehele markt geldt. Daarom moet hij bij elke eenheid arbeider het loon verhogen om de
volgende werknemer aan te trekken.
Je moet dus de loon verhogen om meer mensen te krijgen. Maar als je dit telkens blijft verhogen,
loopt die MK lijn steiler dan de aanbodlijn dus daarom ligt hij boven de aanbodlijn. Je komt uit in
punt B voor MO=MK en voor de loon moet je kijken naar de S curve en dan van punt B naar beneden
kijken.
Je ziet het loon ligt lager en de hoeveelheid arbeid ligt lager.
Aanbod van arbeid
Individuen maken keuzes op basis van preferenties + budgetrestricties en ze maken een keuze tussen
Consumptie + vrije tijd en worden grafisch weergegeven via indifferentiecurves.
Alle punten op de indifferentiecurve leveren jou evenveel nut op. Je bent daarom op alle punten op
1 lijn indifferent (zie punt X & Y).
Er zijn oneindig veel en het heeft allemaal betrekking op 1 individu << de indifferentiecurves.
Eigenschappen indifferentiecurves
1. Dalend verloop, omdat je dan een afruil heb tussen vrije tijd en euro’s.
2. Hogere indifferentiecurves geven hogere nutsniveau
3. Indifferentiecurven snijden elkaar niet. Je hebt dan 1 punt waarop die 2 lijnen elkaar
overlappen en dat kan niet omdat er dan 2 lijnen zijn die hetzelfde nut geven en dat kan niet.
4. Indifferentiecurven zijn convex (krom). Het is een dalend verloop, omdat er sprake is van
afnemende marginale nut.
Budgetrestricties
Je bent op zoek naar het hoogste niveau van welvaart binnen je budgetrestrictie.
Loonstijging
Je hebt de keuze tussen meer of minder werken en leidt tot 2 effecten substitutie/inkomens
1. Substitutie = Hoger loon kosten vrije tijd stijgen meer werken
2. Inkomens = Hoger loon meer kunnen consumeren minder werken
2
,Het hangt allemaal af van je indifferentiecurves.
Loonstijging (2)
Linkerplaatje is inkomenseffect
Rechterplaatje is substitutie-effect
Hoorcollege 2 Loonbelasting
Loon
Een vergoeding (prijs) voor een bepaalde hoeveelheid arbeid, en komt tot stand door vraag en
aanbod op de arbeidsmarkt. En dit is afhankelijk van sector, opleidingsniveau, geslacht enz. Het
verschil in uurloon is te verklaren, door bijv. meer arbeidsproductiviteit. De waarde van MO=MK, als
die hoger is dan plaats het bedrijf een hoger loon. Maar het is een veronderstelling.
Instituties
Een arbeidsmarktinstitutie is een systeem van wetten, normen en conventies dat tot stand
is gekomen door collectieve besluitvorming en dat restricties en prikkels in zich heeft die
individuele beslissingen met betrekking tot arbeid en loon beïnvloeden.
Binnen andere disciplines heeft het begrip instituties andere betekenissen.
Belasting
Een onvrijwillige betaling aan de overheid geen rechtstreekse prestaties tegenover
Belastingtarieven
Gemiddeld belastingtarief betaalde belasting/inkomen
Marginaal belastingtarief tarief betaald over laatst verdiende euro
Effectieve marginale belastingtarief Het marginale tarief waarbij niet alleen rekening
wordt gehouden met belastingen, maar met alle inkomensafhankelijke regelingen
Typen belastingstelsels
Proportioneel Gemiddelde belastingtarief is constant, ongeacht inkomen
Progressief Gemiddelde belastingtarief stijgt naarmate inkomen stijgt
Regressief Gemiddelde belastingtarief daalt naarmate inkomen stijgt
3
,Budgetlijn: proportionele belasting
Zie afbeelding
Budgetlijn: progressieve belasting
Je ziet dat dit progressief is, omdat wanneer je meer gaat werken je een hogere
belastingtarief betaald. De lijn blijft stijgen maar de helling wordt vlakker, omdat je een
hoger tarief betaald.
W = loon, rechtsonder betaal je geen belasting en daarna wat meer dat zie je aan de (1-
t1/t0).
Aanbod van arbeid
Belasting heeft invloed op het aanbod van arbeid 2 beslissingen
(participatiebeslissing/extensive margin) + intensive margin (urenbeslissing)
Reserveringsloon
Het laagste loon waartegen een werknemer bereid is te werken (indifferent tussen werken
en niet werken)
Loon > reserveringsloon = werken
Loon < reserveringsloon = niet werken
Punt E staat voor ‘endowment’. In punt A heb je al het budget (E) zonder te werken, dus
daar kijk je naar het indifferentiecurves. Die raakt precies (U1) aan punt A, hoogste curve die
je kan halen.
Het gaat om de helling in punt A (RESERVERINGSLOON IS HELLING VAN
INDIFFERENTIECURVE) Die helling (boog ding) is het reserveringsloon
De onderste blauwe lijn is de budgetlijn bij een lagere uurloon, daar snijdt de
indifferentiecurve (U2) in het punt B. Deze ligt lager dan U1, maar je bent als individu op
zoek naar het maximaliseren van je U (utility), dus hoe verder hoe beter. Je zou bij deze lijn
niet werken, omdat je meer utility kan halen door 0 uur te blijven werken, punt A.
De bovenste lijn ligt hoger en snijdt in punt C, en U3 ligt hoger dan U1, dus hier is de
conclusie je gaat hier werken, bij het aantal uren van punt C. En het uurloon is hier hoger.
En de helling is hier hoger.
4
,Belasting en vraag naar arbeid
Werkgeverslasten (productiekosten) stijgen en MO=MK stijgt, wat er gebeurd is dus een
lagere vraag naar arbeid
Belasting en aanbod van arbeid
Er zijn 2 beslissingen (participatie/urenbeslissing)
- Beïnvloedt een loonbelasting de participatiebeslissing dan gebeurt dat alleen via het
substitutie-effect: minder aanbod
Wanneer je belasting afdraagt en je uurloon kleiner wordt, wordt het minder aantrekkelijk
om te werken, dus zal het een negatieve effect hebben op de participatiebeslissing
- Beïnvloedt een loonbelasting de urenbeslissing, dan is het de vraag of het
inkomenseffect of het substitutie-effect domineert
Als de hoogte van het loon verandert kan het 2 kanten op. Het hangt af van je
indifferentiecurves af welke effect domineert. Uit empirisch onderzoek blijkt dat wanneer er
een (hogere) loonbelasting komt, gaat men minder uur werken (substitutie effect)
5
, Keuzes stelsels
A = Geen
B = Progressief
C = Proportioneel
Belasting werkgevers dragen af
Werkgevers dragen of werknemers dragen het af.
Als werkgevers dat doen, komt er een verschil tussen brutoloon en nettoloon. De belasting
heeft de omvang van dit verticale streepje. Er ontstaat het verschil tussen brutoloon (Ld) en
het nettoloon (LS), dat verschil is de belasting
Het maakt economisch niet uit wie feitelijk de belasting afdraagt.
6