100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Boeksamenvatting Ons Strafrecht deel 1 (materiële strafrecht) €4,99   In winkelwagen

Samenvatting

Boeksamenvatting Ons Strafrecht deel 1 (materiële strafrecht)

12 beoordelingen
 572 keer bekeken  51 keer verkocht

Complete en uitgebreide samenvatting van Ons Strafrecht deel I. Bevat een samenvatting van alle hoofdstukken. Ideaal als naslagwerk of voor mensen die het boek niet hebben gekocht. Te gebruiken voor Strafrecht 1, 2 en 3

Laatste update van het document: 4 jaar geleden

Voorbeeld 10 van de 57  pagina's

  • Ja
  • 8 mei 2017
  • 21 april 2020
  • 57
  • 2019/2020
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (52)

12  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: Boet16 • 3 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: dawan • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: melissa1209 • 3 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: eudama • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: sabitbas • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: nitishvaza • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: laylasar1n • 4 jaar geleden

Bekijk meer beoordelingen  
avatar-seller
hetgestolenkind

Beschikbare oefenvragen

Oefenvragen 6 Oefenvragen
Gratis 7 verkocht

Enkele voorbeelden uit deze set oefenvragen

1.

Wat wordt er bedoeld met het materiële strafrecht en het formele strafrecht?

Antwoord: Het materiële strafrecht regelt de gevallen waarin een persoon (in theorie) door de staat kan worden gestraft. Mogelijke sancties als verbodsbepalingen en strafbedreigingen behoren eveneens tot het materiële strafrecht. Het formele strafrecht regelt de manier waarop in een specifiek geval bepaald moet worden of een strafrechtelijke bepaling is geschonden. Hieronder valt ook de gang van zaken, de rechten van de verdachte en de bevoegdheden van de overheidsorganen die betrokken zijn bij de strafrechtspleging tijdens het strafproces.

2.

Wat zijn krenkingsdelicten?

Antwoord: Krenkingsdelicten zijn gedragingen die een directe inbreuk maken op een beschermd rechtsgoed.

3.

Wat zijn concrete gevaarzettingsdelicten en wat zijn abstracte gevaarzettingsdelicten?

Antwoord: Bij concrete gevaarzettingsdelicten is het al voldoende dat er een gevaarlijke situatie is geschapen, zoals 164 Sr, ‘het opzettelijk veroorzaken van gevaar voor het spoorwegverkeer’. Abstracte gevaarzettingsdelicten verbieden gedragingen die ‘mogelijk’ tot schending van een rechtsgoed zouden kunnen leiden, ze werken preventief

Literatuur Strafrecht 2019/2020

Rijksuniversiteit Groningen
Ons Strafrecht 1 Materiële Strafrecht Knigge & Wolswijk Druk 15


Dit document bevat een samenvatting van het hele boek ‘Ons Strafrecht 1’. Het is daardoor
bruikbaar voor zowel Strafrecht 1, 2 en 3. Let op: de voorgeschreven stof verschilt per vak!

,Inhoud
Hoofdstuk 1: Inleiding............................................................................................................................. 5
1.1 De Nederlandse strafwetgeving .................................................................................................. 5
1.2 Ongeschreven recht, verdragsrecht, supranationaal recht ..................................................... 5
1.3 Het Wetboek van Strafrecht; Algemeen deel ............................................................................ 6
1.4 Bescherming van rechtsgoederen en handhaving van normen; krenkings- en
gevaarzettingsdelicten ....................................................................................................................... 6
1.5 Verhouding tot het burgerlijk recht: disharmonieën ............................................................... 6
1.6 Verhouding tot het bestuursrecht: de bestuurlijke boete 12 ................................................... 7
Hoofdstuk 2: Straftheorieën .................................................................................................................... 8
2.1 Inleiding........................................................................................................................................ 8
2.2 Twijfel omtrent de grondslagen ................................................................................................. 8
2.3 Rechtshandhaving ....................................................................................................................... 8
2.4 Doel en zin van het straffen ........................................................................................................ 8
2.5 Absolute theorieën ....................................................................................................................... 8
2.6 Relatieve theorieën ...................................................................................................................... 9
2.7 Verenigingstheorieën................................................................................................................... 9
2.8 Opvattingen in Nederland .......................................................................................................... 9
Hoofdstuk 3: Grondbeginselen van strafrecht ....................................................................................... 11
3.1 Nulla poena sine praevia lege poenali ...................................................................................... 11
3.2 Geen straf zonder schuld .......................................................................................................... 12
Hoofdstuk 4: Strafbaarheid en strafprocessueel model ......................................................................... 14
4.1 Algemene voorwaarden voor strafbaarheid ........................................................................... 14
4.2 Bestanddelen, bewijs, kwalificatie............................................................................................ 15
4.3 Strafuitsluitingsgronden: uitzonderingen op de regel ............................................................ 15
4.4 Het begrip (strafbaar) feit......................................................................................................... 16
4.5 Bestanddeel of fait d’excuse; bewijs-, kwalificatie of strafuitsluitingsgrond ....................... 16
Hoofdstuk 5: De objectieve zijde van het delict .................................................................................... 18
5.1 Inleiding: objectieve en subjectieve bestanddelen .................................................................. 18
5.2 Enige onderscheidingen en begrippen ..................................................................................... 18
5.3 Causaal verband ........................................................................................................................ 19
5.4 Wederrechtelijkheid als bestanddeel ....................................................................................... 21
Hoofdstuk 6: Opzet ............................................................................................................................... 22
6.1 Inleiding...................................................................................................................................... 22
6.2 Opzet en delictsomschrijving.................................................................................................... 22
6.3 Het bestanddeel ‘opzettelijk’ .................................................................................................... 23


2

, 6.4 Wetende dat ............................................................................................................................... 24
6.5 Oogmerk ..................................................................................................................................... 25
6.6 Voorbedachte raad .................................................................................................................... 25
Hoofdstuk 7: Culpa ............................................................................................................................... 26
7.1 Inleiding...................................................................................................................................... 26
7.2 De structuur van het culpose gevolgsdelict ............................................................................. 26
7.3 Schuld ten aanzien van een gevolg ........................................................................................... 26
7.4 Culpa ten aanzien van omstandigheden .................................................................................. 27
Hoofdstuk 8: Strafuitsluitingsgronden .................................................................................................. 28
8.1 Inleiding...................................................................................................................................... 28
8.2 Rechtvaardiging en schulduitsluiting ...................................................................................... 28
8.3 Ontoerekeningsvatbaarheid ..................................................................................................... 28
8.4 Overmacht.................................................................................................................................. 30
8.5 Noodweer en noodweerexces .................................................................................................... 31
8.6 Wettelijk voorschrift en ambtelijk bevel ..................................................................................... 33
8.7 Afwezigheid van alle schuld...................................................................................................... 33
8.8 Het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid ............................................................ 34
8.9 Karakter van strafuitsluitingsgronden .................................................................................... 34
Hoofdstuk 9: Poging en voorbereiding.................................................................................................. 35
9.1 Inleiding: onvoltooide delictsvormen ....................................................................................... 35
9.2 Strafbare poging ........................................................................................................................ 35
9.3 Strafbare voorbereiding van een ernstig misdrijf .................................................................. 37
9.4 Poging om een ander te bewegen een misdrijf te begaan ....................................................... 38
9.5 Vrijwillige terugtred.................................................................................................................. 38
Hoofdstuk 10: Deelneming ................................................................................................................... 40
10.1 Inleiding.................................................................................................................................... 40
10.2 Accessoriteit ............................................................................................................................. 40
10.3 Opzet ......................................................................................................................................... 40
10.4 Grenzen tussen verschillende vormen van deelneming........................................................ 41
10.5 Medeplegen en medeplichtigheid ........................................................................................... 41
10.6 Doen plegen en uitlokken ........................................................................................................ 42
10.7 Uitlokking en medeplichtigheid.............................................................................................. 42
10.8 Deelneming aan kwaliteitsdelicten ......................................................................................... 42
10.9 Art. 50 Sr .................................................................................................................................. 43
10.10 Tijd, plaats en kwalificatie .................................................................................................... 43
10.11 Deelneming aan deelneming ................................................................................................. 43

3

, 10.12 Deelnemingshandelingen als zelfstandige misdrijven ........................................................ 43
10.13 Begunstiging ........................................................................................................................... 43
Hoofdstuk 11: Functioneel daderschap; rechtspersoon ......................................................................... 45
11.1 Inleiding.................................................................................................................................... 45
11.2 Functioneel daderschap van de natuurlijke persoon ........................................................... 45
11.3 De rechtspersoon ..................................................................................................................... 45
11.4 Strafbaarheid van opdrachtgevers en feitelijke leidinggevers ............................................ 46
11.5 Straffen ..................................................................................................................................... 47
Hoofdstuk 12: Samenloop ..................................................................................................................... 48
12.1 Vormen van samenloop........................................................................................................... 48
12.2 Eendaadse samenloop ............................................................................................................. 48
12.3 Generalis-specialis ................................................................................................................... 48
12.4 Meerdaadse samenloop ........................................................................................................... 48
12.5 Voortgezette handeling ........................................................................................................... 49
12.6 Art. 63 Sr .................................................................................................................................. 49
Hoofdstuk 13: Vervolgbaarheid ............................................................................................................ 50
13.1 Inleiding.................................................................................................................................... 50
13.2 Toepasselijkheid van de strafwet naar tijd ........................................................................... 50
13.3 Werking van de strafwet naar plaats..................................................................................... 51
13.4 Klachtdelicten .......................................................................................................................... 52
13.5 Ne bis in idem: art. 68 Sr ........................................................................................................ 52
13.6 Vervolgingsverjaring............................................................................................................... 52
13.7 Executieverjaring .................................................................................................................... 53
13.8 Transactie en strafbeschikking .............................................................................................. 53
13.9 Dood van de verdachte of veroordeelde ................................................................................ 53
Hoofdstuk 14: Sancties.......................................................................................................................... 55
14.1 Strafstelsel ................................................................................................................................ 55
14.2 Vrijheidsstraf ........................................................................................................................... 55
14.3 Taakstraf .................................................................................................................................. 55
14.4 Geldboete.................................................................................................................................. 55
14.5 Bijkomende straffen ................................................................................................................ 56
14.6 Vrijheidsbenemende en vrijheidsbeperkende maatregelen ................................................. 56
14.7 Maatregelen met betrekking tot het vermogen ..................................................................... 57
14.8 Voorwaardelijke veroordeling ............................................................................................... 57
14.9 Straftoemeting ......................................................................................................................... 57



4

,Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 De Nederlandse strafwetgeving
Het strafrecht is onder te verdelen in materieel- en formeel strafrecht. Het materiële strafrecht regelt de
gevallen waarin een persoon – in theorie – door de staat kan worden gestraft. De mogelijke sancties,
waaronder de verbodsbepalingen en de strafbedreigingen, behoren eveneens tot het materiële
strafrecht. Het formele strafrecht regelt de manier waarop in een specifiek geval bepaald moet worden
of een strafrechtelijke bepaling is geschonden. Hieronder valt ook de gang van zaken, de rechten van
de verdachte en de bevoegdheden van de overheidsorganen die betrokken zijn bij de strafrechtspleging
tijdens het strafproces. Het formele strafrecht wordt ook wel het strafprocesrecht genoemd. Verder
vinden we over de beide afdelingen verdeeld nog het penitentiaire recht, dat de tenuitvoerlegging van
de opgelegde straffen regelt.

Niet het gehele materiële strafrecht is in het WvSr geregeld. Art.107 GW biedt namelijk de
mogelijkheid voor de wetgever om bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten te regelen. In eerste
instantie bedoelt men daarmee wetten in formele zin, maar ook lagere wetgevers kunnen strafrecht
scheppen. Zo machtigt art. 154 lid 1 Gemeentewet, de gemeente om overtredingen van hun
verordeningen strafbaar te stellen. Misdrijven mogen alleen via wetten in formele zin geregeld
worden. Let echter wel op AMvB’s die straffen handhaven, deze zijn alleen toegestaan als de wetgever
de bevoegdheid daartoe aan de kroon heeft gedelegeerd. Een voorbeeld van een dergelijke delegatie
vormt artikel 13 Wegenverkeerswet.

1.2 Ongeschreven recht, verdragsrecht, supranationaal recht
Uit art. 16 Gw blijkt dat alle strafbaarstellingen een basis moeten hebben in een wet in formele zin. Dit
houdt in dat strafbaarstelling op grond van gewoonterecht uitgesloten is. Dit betekent niet dat er voor
ongeschreven recht in Nederland geen plaats is. De strafbaarheid mag niet op ongeschreven recht
worden gebaseerd, maar wel worden ingeperkt. Zo is een belangrijk ongeschreven beginsel in
Nederland het geen straf, zonder schuld -beginsel. Dit heeft geleid tot een buitenwettelijke
strafuitsluitingsgrond, namelijk ‘afwezigheid van alle schuld’, waar later meer over zal worden
uitgelegd. Een andere belangrijke rechtsbron wordt gevormd door de internationale verdragen waarbij
Nederland partij is.
1. Allereerst de rechtstreeks werkende verdragen(art. 94 GW): het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het
Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). In het bijzonder
benoemen art. 7 EVRM en art. 15 IVBPR het nulla poena-beginsel, daarover later meer. Het
EVRM brengt ook positieve verplichtingen met zich mee, die de wetgever en rechter kunnen
verplichten tot een bepaalde strafbaarstelling of interpretatie van een delictsomschrijving.
2. Daarnaast zijn er verdragen die Nederland verplichten tot strafbaarstelling van bepaalde feiten.
De hierin overeengekomen delictsomschrijvingen moeten in de nationale wetgeving worden
geïncorporeerd. Bij interpretatie door de strafrechter kan de bedoeling van het achterliggende
verdrag naar voren komen.
3. In de derde plaats zijn er verdragen waarbij Nederland een deel van zijn strafrechtelijke
autonomie prijs geeft. Dit heet ook wel supranationaal strafrecht.

Deze indeling is slechts een richtlijn. Het recht van de Europese Unie (EU) is van zeer groot belang
voor het nationale strafrecht. De EU heeft de bevoegdheid richtlijnen, minimumvoorschriften, vast te
stellen over strafbare feiten en sancties. Nederland moet er dus voor zorgen dat haar strafwetgeving
aan deze richtlijnen voldoet. Naast deze positieve invloed is er ook een negatieve invloed vanuit de
EU, wat wil zeggen dat nationale wetgeving geen inbreuk mag maken op bepaalde vrijheden.
Wetgeving die dat wel doet, wordt ingetrokken of aangepast. Ook moet de strafrechter de nationale
wetgeving aan het EU-recht toetsen en bij strijd buiten toepassing laten. Vragen rondom de
interpretatie gaan naar het Hof van Justitie in Luxemburg in de vorm van prejudiciële vragen.




5

,Ook het ongeschreven volkenrecht is een bron van internationaal recht. Dit is vooral van belang bij de
rechtsmacht van Nederland om gedragingen strafbaar te stellen die in het buitenland door
Nederlanders of buitenlanders worden begaan. Hierover meer in hoofdstuk 13.

1.3 Het Wetboek van Strafrecht; Algemeen deel
Het WvSr vormt de kern van de Nederlandse strafwetgeving. Dit komt met name doordat de algemene
bepalingen uit het boek ook van toepassing zijn op strafbepalingen uit al die andere bijzondere wetten
en verordeningen.

Toen in 1875 het ontwerp voor het eerste eigen Nederlands WvSr ingediend werd, was het de
bedoeling dat álle misdrijven in het Tweede Boek en álle overtredingen in het Derde Boek van het
WvSr zouden komen te staan. Door het complexer worden van de samenleving en de daarbij
benodigde regelgeving bleek al snel dat dit niet praktisch was. Nu staan bijna alleen nog de
klassieke/commune misdrijven (doodslag, verkrachting, diefstal enz.) en overtredingen in het WvSr;
de rest staat in bijzondere wetten. De algemene beginselen van schuld, opzet, wederrechtelijkheid en
causaliteit zijn ontwikkeld aan de hand van deze klassieke misdrijven.

Doordat men de strafbaarheid van die klassieke misdrijven vanzelfsprekend vond, bevat het WvSr
eigenlijk geen verbodsbepalingen, maar delictsomschrijvingen; feiten die tot bestraffing kunnen
leiden. In bijzondere wetten tref je juist wel ver/gebodsbepalingen aan. Op deze manier wist men ook
zeker dat de gedragingen niet teveel over een kam geschoren werden. Niet alle vormen van doding zijn
bijvoorbeeld (even) strafbaar.

Vanaf de 13e eeuw heeft zich een ontwikkeling voorgedaan die in Nederland resulteerde in het Eerste
Boek (het algemene deel) van het WvSr. Het gaat hierbij om regels die voor bijna alle strafbepalingen
gelden. Het is echter niet compleet; begrippen als opzet of causaliteit worden niet beschreven en
moeten in begeleidende literatuur gevonden worden. Misschien wel het belangrijkste artikel is art. 91
Sr., dat stelt dat de bepalingen uit het Eerste Boek ook van toepassing zijn op strafbare feiten die niet
in het WvSr zelf staan, tenzij de bijzondere wetgever – bij wet in formele zin – anders bepaalt (zoals
bij Titel IX van boek 1). Lagere wetgevers zijn wel altijd aan het algemene deel gebonden.

1.4 Bescherming van rechtsgoederen en handhaving van normen; krenkings- en
gevaarzettingsdelicten
Strafbepalingen zijn oorspronkelijk gemaakt om bepaalde rechtsgoederen (lees: rechtsbelangen), zoals
het recht op leven evenals het openbaar gezag, te beschermen. Deze strafbepalingen bestaan uit
krenkingsdelicten en gevaarzettingsdelicten. Bij krenkingsdelicten gaat het voornamelijk om
gedragingen die een directe inbreuk maken op een beschermd rechtsgoed. Precies beschreven
inbreuken en gedragingen zijn strafbaar; niet zozeer de achterliggende norm. Denk hierbij aan dood
door schuld (307 Sr) en diefstal (310 Sr). Gevaarzettingsdelicten zijn te onderscheiden in concrete en
abstracte delicten. Bij beide soorten is het niet vereist dat de gevaarlijke situatie zich ook
daadwerkelijk heeft voorgedaan. Bij concrete gevaarzettingsdelicten is het al voldoende dat er een
gevaarlijke situatie is geschapen, zoals 164 Sr, ‘het opzettelijk veroorzaken van gevaar voor het
spoorwegverkeer’. Abstracte gevaarzettingsdelicten verbieden gedragingen die ‘mogelijk’ tot
schending van een rechtsgoed zouden kunnen leiden, ze werken preventief. Opvallend bij deze laatste
is dat er eigenlijk geen rechtsgoederen worden beschermd, maar dat normen worden gehandhaafd.

1.5 Verhouding tot het burgerlijk recht: disharmonieën
Op vele punten staan strafrecht en civiel recht tegenover elkaar. Dit maakt dat het strafrecht niet
gebonden kan zijn aan de in het civiele recht gehanteerde terminologie. Er bestaan dus bepaalde
disharmonieën tussen de terminologie van het strafrecht en die van andere rechtsgebieden. Zo werkt
het strafrecht bijvoorbeeld met de zinsnede ‘aan een ander toebehoren’ dat niet overeenstemt met het
civielrechtelijke begrip van bezit of eigendom. Er moet in dit soort gevallen rekening worden
gehouden met het feit dat misverstanden kunnen ontstaan doordat dezelfde termen worden gebruikt en
men daar van beide kanten een andere betekenis aan geeft. De term schuld kan in het strafrecht

6

,bijvoorbeeld leiden tot bestraffing en eist verwijtbaarheid, terwijl hier in het civiele recht een lichtere
betekenis aan gegeven wordt die neigt naar een risicoaansprakelijkheid.

Indien de strafsanctie onderdeel is van een civiele bepaling kan de rechter zich alleen laten leiden door
het civiele recht. In dit geval is er voor een eigen strafrechtelijke uitleg geen plaats. Dit geldt ook voor
strafsancties in bijzondere wetten. De strafrechter moet zich bij de uitleg van de gebods- en
verbodsbepalingen richten op wat in het betrokken rechtsgebied gebruikelijk is.

1.6 Verhouding tot het bestuursrecht: de bestuurlijke boete 12
Ook het bestuursrecht kent sancties. Hieronder vallen niet alleen het intrekken van een vergunning en
het stopzetten van een subsidie, maar ook de oplegging van bestuurlijke boetes. Het Europese Hof in
Straatsburg heeft geoordeeld dat een bestuurlijke boete moet worden aangemerkt als een criminal
charge in de zin van art. 6 EVRM. Hierdoor moeten de voorwaarden van dit artikel worden nageleefd.
Gezien ons nationale recht is een bestuurlijke boete echter geen strafsanctie, waardoor het Algemeen
Deel van het Wetboek van Strafrecht niet, althans niet rechtstreeks, van toepassing is. Algemene regels
over de bestuurlijke boete staan ondertussen wel in Hoofdstuk 5.4 van de Algemene wet
Bestuursrecht, die sterke overeenkomsten laten zien met de regels uit het strafrecht. Zo ontwikkelt zich
in het bestuursrecht een soort schaduwstrafrecht.

De bestuurlijke procedure biedt de burger minder waarborgen dan de strafrechtelijke procedure. Dit is
bij lichte boetes niet zo’n groot bezwaar, maar hoe hoger de boetes worden, hoe wenselijker het wordt
om voor strafrechtelijke handhaving te kiezen. Voor de oplegging van vrijheidsstraffen kunnen de
waarborgen van het strafrecht niet worden gemist.

Inmiddels is er binnen het strafprocesrecht zelf ruimte gemaakt voor de oplegging van boetes door
bestuursorganen. De mogelijkheid tot het opleggen van een strafbeschikking (art. 257a Sv) is nu ook
voor bestuursorganen aanwezig. Het OM kan deze bevoegdheid verlenen aan bestuursorganen (art.
257ba Sv). Men spreekt hierbij van de bestuurlijke strafbeschikking.




7

,Hoofdstuk 2: Straftheorieën
2.1 Inleiding
Waarin verschillen de civielrechtelijke, administratiefrechtelijke en strafrechtelijke sancties van elkaar
in aard? Het is kenmerkend voor het strafrecht dat haar sancties tot doel hebben om aan een persoon
die de wet heeft overtreden leed toe te brengen. Bij civielrechtelijke en administratiefrechtelijke
sancties is dat niet het doel, alhoewel dit toch een bijkomstigheid kan zijn. Sancties die leed
toebrengen heten ook wel punitieve sancties.

2.2 Twijfel omtrent de grondslagen
Het strafrecht is een vanzelfsprekend onderdeel van het recht, maar het is ook zeer moeilijk te
rechtvaardigen. Men kan zich afvragen of de samenleving baat heeft bij het opzettelijk leed toebrengen
aan burgers door middel van straffen. Daarnaast kan men zich ook afvragen of het straffen wel
effectief is. Dit wordt mede gemeten aan de hand van de mate waarin zij bijdraagt aan het naleven van
wetten. Dit is moeilijk te bepalen. Ten slotte kan er slechts gestraft worden als er sprake is van schuld.
Het begrip schuld wordt vormgegeven door te bepalen wat de dader verweten kan worden en wat niet.
Wederom betreft het een vraag die niet eenvoudig te beantwoorden is.

2.3 Rechtshandhaving
Als we kijken naar de verbods- en gebodskant van het strafrecht, kan men de regels alleen handhaven
door ze met behulp van het strafrecht te handhaven. Men beschouwde het strafrecht eerder altijd als
ultimum remedium: pas wanneer het onrecht door geen andere middelen dan het strafrecht te
bedwingen was, moest het strafrecht gebruikt worden. Deze zienswijze is later op de achtergrond
gekomen gezien de enorme uitbreiding van regelgeving.

2.4 Doel en zin van het straffen
De uitbreiding van het aantal wetten maakte rond 1965 de vraag weer actueel wat nu eigenlijk de
criteria zijn om iets strafbaar te stellen, waarom men niet voor andere handhaafmethoden kiest en wat
nu eigenlijk de functie van het straffen is. Over de functie en rechtvaardiging van de straf zijn er nog
steeds verschillende theorieën. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve
aspecten van de straf. Eerst werd er vooral op de absolute aspecten van de straf gelet in de
zogenaamde vergeldingstheorieën. Omdat er een strafbaar feit was gepleegd, moest een straf worden
opgelegd. Bij dit absolute aspect gaat het erom dat de ernst van het gepleegde feit en de
verwijtbaarheid van de dader de hoogte van de straf bepalen. Er wordt als het ware een rekening
vereffend, namelijk de vergelding. Het nadeel van deze absolute theorie is dat de verdiende straf niet
goed af te leiden is uit de mate van onrecht en schuld. Het blijft opiniewerk. Wat wel goed is aan deze
theorie is, is dat er altijd een verband blijft bestaan tussen delict, schuld en straf. Als dat verband er
niet zou zijn, dan was de straf sowieso al onrechtvaardig.
Om willekeurige, oneerlijke veroordelingen te bestrijden, stelden aanhangers van de Klassieke School
o.l.v. Beccaria in de 18e eeuw al dat er niet meer leed mag worden toegevoegd dan te verantwoorden
is. Zij wilden dan ook codificaties om de rechtszekerheid veilig te stellen.

2.5 Absolute theorieën
In hun strekking de straf te binden aan wat is gebeurd, hebben de vergeldingstheorieën een matigende
werking. De gedachte is dat er niet meer leed mag worden toegevoegd dan als reactie op de ernst van
het gepleegde feit en de dader is te verantwoorden. De bescherming van de veroordeelde staat hierbij
centraal. Als de straf is uitgezeten, is de dader weer een vrij man en kan hij zijn plaats weer innemen
in de samenleving. Een zwakte van de absolute theorie is dat het geen houvast biedt bij de vraag
hoeveel leed de dader moet worden toegevoegd om het strafbare feit vergolden te achten. Vroeger
gold ‘oog om oog, tand om tand’. Tegenwoordig kan dit niet meer, de straf moet worden vertaald in
dagen gevangenisstraf en euro’s geldboete.




8

,2.6 Relatieve theorieën
Als reactie op de absolute theorie ontwikkelde men de functionele/relatieve theorie. Bij deze theorie
gaat het niet om straffen vanwege de vergelding, maar om straffen zodat het niet opnieuw zal
gebeuren. Zodoende staat het effect van de straf op de dader, op derden en op de samenleving centraal.
Deze werking wordt meegenomen in de beslissing over welke straf moet worden opgelegd. De aard en
omvang van de straf zijn in deze theorie sterk afhankelijk van de gevaarlijkheid van de dader, zowel
nu als in de toekomst. Hierdoor kan de veiligheid van de maatschappij gegarandeerd blijven.
Daarnaast zorgt deze theorie voor speciale en generale preventie. Bij speciale preventie richt men zich
op het voorkomen van het plegen van misdaden bij de dader, bij generale preventie op iedereen in de
samenleving, bijvoorbeeld door het instellen van hoge boetes.

2.7 Verenigingstheorieën
Pellegrino Rossi (1787-1848) bracht een verenigingstheorie van beide theorieën: de rechtvaardiging
van de straf is te vinden in de vergelding en het doeleinde van de straf is, onder andere, het herstel van
de maatschappelijke orde. De rechter moet met zijn sanctie rekening houden met dit doel. Een ander
zeer belangrijk doel van de straf is de generale preventie. Rossi ging er namelijk vanuit dat de mensen
uit zo’n straf lering trekken en dat de straf vrees inboezemt bij de mensen (zowel dader als derden).
Rossi onderscheidde nog twee effecten van de straf: aan de ene kant morele genoegdoening, aan de
andere kant het gevoel van veiligheid dat de straf geeft aan de maatschappij.

Eind 19e eeuw ontstaat de Nieuwe Richting die onder leiding van Prins, Liszt en van Hamel tot de
conclusie kwam dat het doel van het strafrecht het verminderen van de misdaad is. Straffen is niet het
enige middel van de staat, preventieve en sociale maatregelen moeten hiermee worden gecombineerd.
Dit inzicht verwierf men uit de sociologie, antropologie en psychologie. De invloed van deze
wetenschappen was ook in een andere ontwikkeling te zien, namelijk doordat men onderzoek ging
doen naar, bijvoorbeeld, het bestaan van geboren misdadigers, die simpelweg gedoemd zijn tot het
plegen van een misdrijf. De straf was volgens de Nieuwe Richting bedoeld om een positief resultaat te
bereiken: de misdadiger werd, voor zover mogelijk, door de straf verbeterd en de straf had een
positieve uitwerking op de maatschappij in de zin van generale preventie. De Nieuwe Richting werd
daarom ook wel de Positieve Richting genoemd. In deze Nieuwe Richting werden verschillende
theorieën gecombineerd.

Over de opvattingen in Nederland eind 19e en begin 20ste eeuw over de functie van straffen is weinig
bekend. Er is weinig over geschreven in die tijd en uit de motivering van vonnissen kon ook zelden
iets worden opgemaakt. De literatuur over dit onderwerp uit die tijd is vaak gebaseerd op een zeer
persoonlijke opvatting van de auteur en het is niet na te gaan in hoeverre deze opvattingen gedeeld
werden door anderen; van een gemeenschappelijke mening kan dus niet gesproken worden.

2.8 Opvattingen in Nederland
In de negentiende eeuw begon de criminologie zich in Nederland te ontwikkelen. Deze wetenschap
hield zich bezig met de vraag naar de oorzaken van criminaliteit. Een van de eerste criminologen was
W.A. Bonger, hoogleraar in Amsterdam, die in het bijzonder geïnteresseerd was in de
maatschappelijke oorzaken van criminaliteit.

W.P.J. Pompe, een Utrechtse hoogleraar, legde het accent vooral op de persoon van de delinquent als
volwaardig medemens. Hij gaf aanzet tot een vernieuwde behandeling van de geestelijk gestoorde
delinquent. Hierdoor kwam de terbeschikkingstelling meer in het licht te staan van intensieve
psychiatrische resocialisering. Deze richting wordt wel de Utrechtse school genoemd.

Door uitgebreide bemoeienis van de staat nam het aantal wettelijke regelingen dat met strafbedreiging
werd gehandhaafd sterk toe. De straf werd als stuurmechanisme gebruikt, ter ondersteuning op
verschillende gebieden zoals op het sociaal, economisch of milieu gebied. Hierdoor werd er veel
geschreven over de werking van de straf op anderen dan de dader zelf.



9

, Aan het eind van de zestiger jaren en begin zeventiger jaren van de vorige eeuw werd het Wetboek
van Strafrecht gezien als een grondwettelijk geheel van regels dat de overheid binnen de perken tracht
te houden. Het strafprocesrecht kwam sterk in de belangstelling te staan. Vooral Enschede vroeg
aandacht voor de procesmatigheid van het strafproces en de daarbij horende organisatie, efficiency en
de capaciteit.

Ook bij andere deskundigen werd de effectiviteit en de wenselijkheid van het straffen aan de orde
gesteld. Hulsman, hoogleraar in Rotterdam, had als standpunt dat de strafrechtelijke benadering niet
deugde en pleitte voor andere methoden van conflictoplossing. Hij werd een van de vooraanstaande
mannen van de Coornhert Liga, een vereniging die humanisering en terugdringen van strafrechtelijke
aanpak als standpunten had. Dit standpunt vond veel steun in de reclassering.

De criminologie raakte los van het strafrecht. In grotere mate dan voorheen werden de toepassing van
het strafrecht en de effecten daarvan onderwerp van criminologisch onderzoek op universitaire
instituten. Naast universiteiten leverden ook het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie
Centrum (WODC) en het Departement van Justitie en grote bijdrage.

In de jaren tachtig ontwikkelde zich door belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen een sterk
zakelijke benadering, waarin efficiëntie steeds belangrijker werd. Er vond een verharding plaats, onder
andere door een grootschaligere te bestrijden criminaliteit. Sindsdien zijn de rechters zwaardere
straffen op gaan leggen. Ook is het bereik van het materiële strafrecht door de wetgever uitgebreid.

Een andere trend sinds de jaren tachtig is de vermaatschappelijking van het strafrecht. Enerzijds
luisterde justitie meer naar wat er in de samenleving leefde aan opvattingen over strafrecht. Ook kreeg
het slachtoffer meer plaats in de procedure. Daarnaast heeft de media bijgedragen aan een
verscherping van de levende opvattingen.




10

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper hetgestolenkind. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €4,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 72042 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€4,99  51x  verkocht
  • (12)
  Kopen