Psychologie samenvatting
H1. Denken in termen van nurture
Mensbeeld bevat ideeën over hoe je denkt dat mensen in elkaar zitten.
Verschil tussen ‘genetisch gedetermineerd’ en ‘genetische predispositie’:
- Opvatting dat mensen gedetermineerd zijn is dat genen bepalend zijn. aangeboren
- Opvatting dat mensen predispositie hebben is dat je de aanleg hebt. Beïnvloed door
omgeving
Je visie op de eigen en andermans natuur bepaald in hoeverre je denkt dat gedrag beïnvloedbaar is
en hoe je jezelf en andere beoordeelt.
Nature aangeboren
Nurture aangeleerd
Incremental theory ontwikkelen
Entity theory staat vast, niet ontwikkeld kan worden.
Maakt niet uit welke je hebt, maar het heeft invloed op hoe je tegenwover testen zal staan, hoe je
testresultaten interpreteert en hoe je de testsituatie ervaart.
Standaard dingen als haarkleur, geslacht en oogkleur etc staat al vast. Of je ook de lengte die in je
genen haalt, hangt af van je ontwikkeling. Lichaamsbouw ook grotendeels in genen. Voor de rest kun
je je lichaam beïnvloeden met bijvoorbeeld sporten etc.
Uit studies gebleken mensen aangeboren verschil in temperament. Stabiele, vroeg optredende
individuele verschillend in emotionaliteit, energie, aandacht en volharding, reactiviteit en
vriendelijkheid.
Niet volledig bepaalt door genen, klein beetje.
De big five extraversie, neuroticisme, toegeeflijkheid, conscïentieusheid en openheid.
Mensen worden geboren met bepaalde eigenschappen (traits). Leren door ervaring controle over
eigenschappen.
Je kunt iemands persoonlijkheid niet veranderen. Wel kan iemand leren om zich in te houden.
Bijvoorbeeld niet overal gelijk ja op zeggen.
IQ is gedeeltelijk aangeboren. Het moet wel ontwikkeld worden. Ook al staat al veel vast brein is
wel trainbaar.
Deliberate practice bewuste oefening. Verschil tussen amateurs en experts verschil aantal uren
bewuste oefening.
Cognitieve handelingen zijn grotendeels trainbaar.
Stereotype threat stereotype bedreiging.
H2. Leren.
Leren kan gezien worden als een soort aanpassingsproces aan de omgeving.
Leren proces waarbij een ervaring leidt tot ander gedrag in de toekomst. (leidt niet altijd tot
verbetering).
,Klassieke conditionering
Voorbeeld: Pavlov met de hond. Bel kwijlen.
Bij klassieke conditionering wordt een neutrale stimulus vlak voor of tegelijkertijd met een
ongeconditioneerde stimulus aangeboden. Hij word gekoppeld aan een ongeconditioneerde
stimulus.
Geconditioneerde reacties kunnen ook weer gedeconditioneerd worden. Het aanbieden zonder dat
de ongeconditioneerde stimulus optreedt. extinctie of uitdoving
Generalisatie nieuwe stimulus die lijkt op orginele, dezelfde manier gereageerd wordt als dat er
op de geconditioneerde stimulus gereageerd zou worden.
Conditionering, extinctie, generalisatie, discriminatie vormen gelangrijke termen in theorie van
klassiek conditioneren. belangrijke manier van leren, maar niet enige manier waarop geleerd
wordt.
Operante conditionering
Het ontstaan van nieuw gedrag.
Mensen en dieren leren dat hun gedrag bepaalde consequenties heeft.
Operant gedrag spontaan optredend gedrag
Het kan bekrachtigd worden er is een positieve consequentie
Het kan bestraft worden negatieve consequentie.
Niet alleen wordt gedrag spontaan beloond, ook bedient de omgeving zich van deze technieken.
Een verwachte beloning die niet verkregen wordt, wordt een negatieve straf genoemd.
Als de beloning wel plaatsvindt, wordt dit een positieve bekrachtiging genoemd.
Verwachte straf achterwege negatieve bekrachtiging
Straf die gegeven wordt positieve straf
Beloning effectiever dan straf:
- Mensen meer gemotiveerd raken door ontvangen van beloning
- Gewenste gedrag wordt gedemonstreerd
Shaping prijzen van gedrag dat in de richting komt
Skinner ontdekte dat als je positief gedrag niet voortdurend beloond, maar af en toe gedrag beter
bestand tegen extinctie (uitdoven van het gedrag). Aanbieden op willekeurige momenten werkt het
beste.
Partiële bekrachtiging als de beloning niet telkens volgt op goed gedrag.
Kan ook tot negatieve consequenties leiden. Ze kunnen gaan volhorden in negatief gedrag.
Al vanaf geboorte imiteren baby’s anderen. Gezichtsexpressies en andere expressies en gedragingen.
Kinderen tussen 12 en 18 maanden oud leren 1 à 2 nieuwe gedragingen per dag.
Na-apen van gedrag sociaal (of observationeel) leren.
Gedrag van anderen kan onbewust en onbewust overgenomen worden.
Spiegelneuronen (mirror neurons) heeft iedereen. Voor uitvoeren van gedrag en zien van gedrag.
Spiegelneuronen staan aan de basis van sociaal leren.
,Imiteren van gedrag gaat meestal automatisch.
Emotion contagion ( emotiebesmetting) je neemt onbewust emoties over. Bijvoorbeeld met films
pijn.
Factoren die rol spelen bij bewust en intentioneel kopiëren van gedrag zijn:
- Inschatten van de opbrengsten
- De haalbaarheid
Bij opbrengsten en haalbaarheid gaat het om de kenmerken van de personen die het gedrag
waarneemt.
Zelfeffectiviteit (self efficacy of waargenomen gedragscontole) ingeschatte haalbaarheid.
- De herkenbaarheid van rolmodel
- Status van rolmodel
Bij status en herkenbaarheid heb je een vergelijkingsander overeenkomst met je
rolmodel.
Cognitief leren
Bij mensen hoeven ze niet per se iemand het zien doen, omdat ze onnavolgbare taalprestaties
hebben. Cognitief leren het leren via lezen, luisteren, denken, oplossingen verzinnen.
Midden jaren 60 cognitivisme opgekomen. Cognoscere is in latijn weten of kennen.
Alle processen die niet van buitenaf door een externe observator waarneembaar waren, werden
door behavioristen niet of nauwelijks bestudeerd.
Black box alles wat inwendig plaats vond.
Concepten gebruik je om betekenis te geven aan de wereld om je heen. Mentale representatie van
verzameling objecten die bij elkaar horen. Abstract.
Concept is een soort kennisstructuur.
Leren kan worden beschouwd als een toename van, of verandering in het aantal concepten, de
inhoud van concepten en de relatie tussen verschillende concepten.
Naast classificatie en het mogelijk maken van communicatie, hebben concepten als functie de
aandacht sturen. Mensen geen zuivere observatoren wat er precies plaatsvind ligt aan wat de
mens qua informatie heeft.
Saillant belangrijk.
Saillantie kan uit context blijken, kan door eigenschappen stimulus worden bepaald, maar kan ook
afhankelijk zijn van waarnemer zelf.
Functie van concepten:
- Sturen van de aandacht
- Classificatie
- Leren
- Interpretatie
- Communicatie
- Voorspellen van en actief in kunnen grijpen op de situatie.
3 verschillende geheugen:
- Sensorische geheugen
Visuele of auditieve info, info via andere zintuigen. Half tot 3 seconden actief gehouden.
, - Werkgeheugen
Als je aandacht schenkt aan de info die binnenkomt, komt die info in het werkgeheugen
terecht. Het werkgeheugen is gelimiteerd.
Chunking groeperen van informatiebrokjes.
Van een deel van de info in je werkgeheugen ben je je bewust. Beperkte capaciteit.
- Langetermijngeheugen
Aan aandacht in werkgeheugen veel aandacht schenken, komt in langetermijngeheugen.
Leren meest op impliciete (onbewuste) wijze. impliciet leren.
Herhaling valt onder klassiek conditioneren.
H3. Behoeften, doelen en de theorie van het geplande gedrag
Behoeften zijn er in verschillende soorten en maten:
- Specifieke en algemene behoeften.
- Behoeften heb je in wensen (de wens een specifieke piano te bezitten) en
je hebt behoeften waaraan voldaan moet worden (drinken, eten).
- Concrete behoeften (ik wil graag een ijsje) en
Abstracte behoeften (ik wil graag maatschappelijk succes bereiken)
- Behoeften waar gelijk aan voorzien moet worden (dorst, slaap)
En behoeften waarop lange termijn voldaan aan kan worden (stabiel gezinsleven, succesvol)
Er zijn ook behoeften die voor iedereen belangrijk zijn piramide van Abraham Maslow.
De piramide biedt een overzicht van de behoeften die mensen kunnen hebben en brengt bovendien
een ordening aan in die behoeften.
Er zijn verschillende definities van het concept doelen.
‘Een doel is een cognitieve representatie van een doelobject dat in de toekomst ofwel vermeden, of
nagestreefd wordt.’
Er zijn 5 eigenschappen van doelen Elliot en Niesta:
- Cognitieve representatie. Er is een beeld van het (eind)doel.
- Er is sprake van zekere mate van commitment (betrokkenheid).
- Doelen de aandacht richten op de toekomst.
- Betrekking op doelobject
- Doelobjectenen hebben altijd een bepaalde waarde.
Bij positieve doelobjecten is er sprake van approach (toenadering) en bij negatieve
doelobjecten is er sprake van avoidance (vermijding)
De vijf genoemde eigenschappen onderscheiden doelen met behoeften. Doel concreter dan
behoefte. Doelen dichter bij daadwerkelijk gedrag dan behoeften.
Doelen zijn domeinspecifiek, behoeften in verschillende domeinen tot uiting kunnen komen.
Op basis van iemands doelen, is gemakkelijker gedrag te verklaren en te voorstellen.
Een theorie om situatie van twijfeling duidelijk te maken, is de theorie van het geplande gedrag.
Theorie van het geplande gedrag het uitgevoerde gedrag wordt als uitgangspunt genomen. Het
daadwerkelijke gedrag wordt in dit model voorafgegaan aan een intentie om het gedrag uit te
voeren. Wat deze intentie is en hoe sterk die is, wordt bepaald door drie factoren:
- Attitude - sociale invloed - waargenomen gedragscontrole