SAMENVATTING INSOLVENTIERECHT
WEEK 1 HOOFDLIJNEN FAILLISSEMENT
Hoofdstuk 1 Hoofdlijnen insolventieprocedures
Insolventieprocedures zijn gecreëerd om chaotische situaties te voorkomen; een gezamenlijk
optreden ten behoeve van alles schuldeisers, een ‘concursus creditorum’. Het verhaal door
individuele schuldeisers wordt vervangen door een collectief verhaal door een onafhankelijke
buitenstaander ten behoeve van alle schuldeisers. Hierbij staat de gelijkheid van alle
schuldeisers centraal. Bevoorrechte schuldeisers ontvangen betaling conform hun
voorrechten.
De Faillissementswet kent drie insolventieprocedures, elk met een eigen karakter:
1) faillissement: het faillissement is gericht op de vereffening van het vermogen ten behoeve
van alle schuldeisers. Hun belangen staan centraal.
2) surseance van betaling: uitstel van betaling. Dit is een tijdelijke maatregel gericht op gehele
of gedeeltelijke voldoening van concurrente schuldeisers; gericht op herstel van de
betalingsverplichtingen. Deze regel is alleen bedoeld voor ondernemingen.
3) schuldsanering natuurlijke personen: hierbij wordt een bewindvoerder benoemt die erop
ziet dat de schuldeisers worden betaald. Indien dit traject succesvol wordt doorlopen, worden
de restantvorderingen op het eind niet langer afdwingbaar. De schulden zijn dan natuurlijke
verbintenissen geworden. Let op! Bij faillissement geldt dat niet. De belangen van de
schuldenaar spelen hier een grote rol dan bij faillissement.
Tijdens de insolventieprocedure volgt de solvabiliteitstoets: kunnen alle schulden uiteindelijk
worden voldaan uit het vermogen van de schuldenaar?
Om als schuldeiser in de zin van de Fw te worden aangemerkt, is het vereist dat de
schuldeiser zijn vordering op de schuldenaar in rechte geldend kan maken. Dus: schuldeisers
in de zin van de Fw is degene die op de dag dat de insolventieprocedure wordt geopend een
geldvordering heeft op de schuldenaar, of een andere vordering die kan worden omgezet in
een geldvordering.
Nadat de insolventieprocedure is geopend, kan de schuldenaar nieuwe verplichtingen
aangaan. Dit leidt tot nieuwe vorderingen van nieuwe schuldeiser. Deze vorderingen spelen
geen rol in de insolventieprocedure, en moeten door de schuldenaar zelf worden.
De schuldeisers kunnen worden onderscheiden in preferente schuldeisers en concurrente
schuldeisers. Voorrechten kunnen rusten op bepaalde goederen of op alle goederen.
Schuldeisers met een voorrecht op bepaalde goederen kunnen zich als eerste verhalen op de
opbrengt van die goederen. Een eventueel restant komt toe aan de schuldeisers met een
voorrecht op alle goederen, en daarna de concurrente schuldeisers.
De afhandeling van de insolventie brengt kosten met zich mee; boedelkosten. Deze gaan voor
op de uitbetaling van de schuldeisers.
Rangorde:
1) boedelvorderingen
2) preferente vorderingen
3) concurrente vorderingen
,Alle vorderingen van alle schuldeisers worden bepaald naar de dag waarop de
insolventieprocedure wordt geopend. Dit geldt voor de hoogte van de vorderingen en voor de
voorrang. De vorderingen van de schuldeisers worden aldus gefixeerd. De gefixeerde
vorderingen van de schuldeisers vormen de basis voor de uitkeringen en voor de stemmingen
waarbij de schuldeisers collectief beslissen. Ook de goederen van de schuldenaar worden
volledig bepaald naar de dag van de opening van de insolventieprocedure. De fixatie van de
passiva en de activa wordt het fixatiebeginsel genoemd. Dit beginsel ligt ten grondslag aan
vele wetsartikelen.
Insolventieprocedures hebben betrekking op het vermogen van de insolvente schuldenaar. De
schuldenaar komt niet onder curatele en blijft bekwaam om rechtshandelingen te verrichtten.
Hij kan ook tijdens de insolventieprocedure overeenkomsten aangaan. Maar deze (post-
insolventie) vorderingen kunnen niet worden verhaal op het vermogen dat wordt beheerst
door de insolventieprocedure.
De bepalingen van het Fw zijn van openbare orde: hier kan geen afstand van worden gedaan.
Hoofdstuk 2 Faillissement in het algemeen
Faillissement is een gerechtelijk beslag op en vrijwel altijd executie van het gehele vermogen
van de schuldenaar ten behoeve van zijn gezamenlijke schuldeisers.
Het faillissement beoogt verdeling door de curator van het vermogen van de schuldenaar
onder diens gezamenlijke schuldeisers. Het faillissement dient om afzonderlijke belagen en
executies door een of meer schuldeisers te voorkomen of daaraan een eind te maken. En om,
in plaats daarvan, door middel van een gezamenlijk beslag ervoor te zorgen dat het vermogen
van de schuldenaar onder al zijn schuldeisers wordt verdeeld met inachtneming van ieders
recht.
De curator wordt aangesteld door de rechtbank bij het faillissementsvonis. Hij is belast met
het beheer en de vereffening van het vermogen, dat onder het faillissementsbeslag valt. De
rechter-commissaris, benoemd bij het faillissementsvonnis, houdt toezicht op de curator.
Door de faillietsverklaring komt het gehele vermogen van de gefailleerde in een bijzondere
rechtstoestand te verkeren, omdat de gefailleerde van rechtswege de beschikking en het
beheer over zijn vermogen verliest.
Het faillissementsbeslag geldt ten behoeve van alle schuldeisers wier vordering bestaat ten
tijde van de faillietverklaring en voor het bedrag van hun vordering op dat tijdstip, zodat de
boedel on hen wordt verdeeld naar gelang zij dan te vorderen hebben met inachtneming van
voorrechten, pand en hypotheek. De rechten van de schuldeisers in het faillissement worden
daarom gefixeerd op het ogenblik van de faillietverklaring.
De wet verdeelt het faillissement in twee fasen:
1) de beheerfase; de curator beheert het vermogen waarop het faillissementsbeslag rust terwijl
de vorderingen van de schuldeisers worden vastgesteld. Deze fase eindigt met de
verificatievergadering, waarin de vorderingen en voorrechten van alle schuldeisers in beginsel
worden vastgesteld. Indien het faillissement tijdens die vergadering niet eindigt door een
akkoord dan treedt de staat van insolventie in en begint fase 2.
,2) de vereffeningsfase; de curator vereffent het vermogen (maakt dat te gelde) en betaalt de
opbrengt uit de geverifieerde vorderingen.
De twee fasen komen terug in de kerntaak van de curator: hij is belast met het beheer en de
vereffening van de boedel, art. 68 Fw.
In de huidige faillissementspraktijk wordt de wettelijke volgorde zelden toegepast, omdat de
schulden vaak groter zijn dan het vermogen.
Indien de opbrengst van de boedel niet eens voldoende is om de kosten van het faillissement
te voldoen, dan wordt het faillissement beeindigd, ‘opgeheven bij gebrek aan baten’ ex art. 16
Fw, waarbij de kosten zoveel mogelijk worden voldaan uit de opbrengst van de goederen.
Hoofdstuk 3 De faillietverklaring
Iedere schuldenaar die verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, kan bij
rechtelijk vonnis in staat van faillissement worden verklaar. De verklaring worden
uitgesproken:
1) op eigen aangifte
2) op verzoek van een of meer schuldeisers
3) op verzoek van het OM om redenen van openbaar belang.
Vereist is dat summierlijk blijkt van het bestaan feiten en omstandigheden die aantonen dat de
schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, art. 6 lid 3 Fw.
In de toestand verkeren dat hij heeft opgehouden te betalen ziet op:
- de schuldenaar heeft meerdere schuldeisers; het pluraliteitsvereiste (meer dan een). De
schuldeiser kan vorderingen van derden opgeven, ter invulling. Ook wel steunvorderingen.
Deze hoeven niet uit een andere rechtsvordering voort te vloeien dan de schuld aan de
verzoeker.
- de schuldenaar is opgehouden met betalen
De rechter moet zijn oordeel dat sprake is van de vereiste toestand motiveren. Uit het bestaan
van enige schulden en het niet betalen daarvan vloeit niet noodzakelijk voort dat de
schuldeiser verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen.
Summierlijk blijken: dat zowel de toestand als de vordering na een kort eenvoudig onderzoek
moet blijken.
Hoewel de wet slechts vereist dat summierlijk moet blijken van de toestand en van de
vordering, dient het vonnis van de faillietverklaring wel behoorlijk te worden gemotiveerd.
De faillietverklaring kan ook worden uitgesproken op verzoek van het OM om redenen van
openbaar belang, art. 1 lid 2 Fw. De OvJ treedt op als het openbaar belang dit vereist en dus
niet om zuiver particuliere belangen te dienen. Ook bij een vordering van het OM moet de
toestand bestaan dat schuldenaar met betalen heeft opgehouden.
De aanvrager van een faillissement dient een redelijk belang te hebben. De bevoegdheid om
faillissement aan te vragen mag ook niet worden misbruikt, art. 3:13 jo. 15 BW. Er kan sprake
zijn van misbruik van bevoegdheid indien de aanvrager van het faillissement naar redelijkheid
,niet tot uitoefening van zijn bevoegdheid om het faillissement aan te vragen had kunnen
komen vanwege de onevenredigheid tussen het belang van de uitoefening en het belang dat
daardoor wordt geschaad. Bijv. indien er geen te executeren vermogen van de schuldenaar
aanwezig is, of binnen afzienbare tijd te verwachten is. Voor de aanvrager is dan geen enkel
positief gevolg te verwachten van dit faillissement.
Een natuurlijk persoon die zelf aangifte doet voor faillissement kunnen andere motieven
spelen. Er kan sprake van misbruik zijn indien een natuurlijk persoon zijn eigen faillissement
aanvraagt enkel om de reden dat hij in de schuldsanering komt.
Faillissementsaanvraag als incassomiddel: een schuldeiser die beoogt dat de schuldenaar op
een snelle en goedkope wijze tot betaling dwingt. Hij gaat ervan uit dat zijn schuldenaar al het
mogelijke zal doen om het faillissement te voorkomen, zijn schuld alsnog betaalt of daarvoor
een betalingsregeling treft.
Wie kunnen failliet verklaard worden:
- natuurlijke personen
- personenassociaties met een afgescheiden vermogen
- privaatrechtelijke personen
- wellicht: publiekrechtelijke rechtspersonen
- en niet: de curator en de failliet (de faillissementscurator kan in die hoedanigheid niet failliet
worden verklaard en een schuldenaar die in staat van faillissement verkeert, kan niet voor de
tweede maal failliet worden verklaard)
De schuldenaar moet de aangifte tot zijn faillietsverklaring mondeling of schriftelijk doen bij
de griffie van de rechtbank, art. 4 lid 1 Fw. Een gehuwde schuldenaar kan slechts aangifte
doen met medewerkzijn van zijn echtgenoot, tenzij iedere gemeenschap is uitgesloten. Het
verzoek van een schuldeiser moet bij verzoekschrift worden ingediend bij de griffie; art. 4 lid
1 en art. 5 Fw.
De aangifte of het verzoek tot faillietverklaring wordt met de meeste spoed door de rechtbank
in raadkamer behandeld, art. 4 lid 1 Fw.
Als tegelijkertijd verzoeken tot faillietverklaring en tot toepassing van de
schuldsaneringsregeling aanhangig zijn, moet eerst worden beslist op het verzoek om
toepassing van de schuldsaneringsregeling. Indien de definitieve toepassing van de
schuldsaneringsregeling is uitgesproken, vervalt het verzoek tot faillietverklaring van
rechtswege, art. 3a lid 3 Fw.
Indien een aanvraag tot faillietverklaring en een verzoek tot surseance van betaling
gelijktijdig aanhangig zijn, wordt het surseanceverzoek eerst behandeld, art. 218 lid 6 Fw.
De rechtbank roept, voordat zij een beslissing neemt, de schuldenaar op om in persoon of bij
gemachtigde gehoord te worden, art. 6 lid 1 Fw.
De laatste jaren komt het regelmatig voor dat doorstarts al voor de faillietverklaring worden
voorbereid met de toekomstige curator. Beoogd wordt om de schade aan de onderneming
door discontinuiteit in de bedrijfsvoering zoveel mogelijk te beperken door de doorstart na
faillissement snel en efficient te laten verlopen. De voorbereidde doorstart wordt pre-pack
genoemd.
,De betrokkenheid van de toekomstige curator kan langs twee varianten worden gerealiseerd:
- de informele variant: de schuldenaar wendt zich tot de rechtbank en geeft aan dat hij
verwacht binnenkort failliet te gaan en dat een doorstart tot de mogelijkheden behoort en dat
het in verband met de continuiteit van de onderneming wenselijk is om deze doorstart voor
het faillissement voor te bereiden met de toekomstige curator. De toekomstige curator wordt
ook wel de stille bewindvoerder genoemd en zijn betrokkenheid de stille bewindvoering. Bij
deze variant worden de curator en de r-c alvast aangewezen, vooruit lopende op de
faillietverklaring waarbij zij worden benoemd.
- de formele variant: in het kader van de behandeling van de faillissementsaanvraag benoemd
de rechtbank een deskundige ogv art. 194 Rv. De rechtbank formuleert vragen over de
mogelijkheden van een doorstart buiten faillissement.
Komend recht: De wetgever onderkent de behoefte aan de pre-pack. Het voorstel voor de
‘Wet continuiteit ondernemingen I’ biedt de grondslag om een beoogde curator,
bewindvoerder en r-c bij een in ernstige financiele moeilijkheden verkerende onderneming te
betrekken voordat er sprake is van faillissement of surseance van betaling. De doestelling is
tweeledig: het faciliteren van de gestructureerde en doelmatige afwikkeling van
faillissementen en het bespoedigen van de doorstart van levensvatbare onderdelen van de
onderneming na faillissement.
De faillietverklaring geschiedt bij vonnis, art. 4 lid 5 Fw. Hoewel de behandeling van het
faillissementsverzoek plaatsvindt in raadkamer, moet het vonnis van faillietverklaring op een
openbare terechtzitting worden uitgesproken, op straffe van nietigheid.
De rechtsmiddelen tegen het vonnis van faillietverklaring en tegen de afwijzende beschikking
zijn vermeld in art. 8-12 Fw: hoger beroep, verzet en beroep in cassatie. Deze bepalingen
voorzien in een snelle procedure.
De schuldenaar die in staat van faillissement is verklaard en op de aanvraag niet is gehoord,
kan verzet instellen. De verzet termijn bedraagt veertien dagen na de dag van de uitspraak.
De schuldenaar die in staat van faillissement is verklaard nadat hij op de aanvraag is gehoord,
kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak hoger beroep instellen, art. 8 lid 1 Fw.
Ook van het vonnis op zijn verzet gewezen dat de faillietverklaring bekrachtigt, kan de
schuldenaar in hoger beroep komen, art. 8 lid 3 Fw.
Het verzet of hoger beroep wordt ingesteld door indiening van een verzoekschrift bij de
griffie van het rechtscollege dat van de zaak kennis moet nemen.
De behandeling van het verzet of hoger beroep geschiedt op dezelfde wijze als de behandeling
van het verzoek tot faillietverklaring, art. 8 lid 6. Ook de behandeling van een beroep in
cassatie vindt op deze wijze plaats art. 12 lid 2 Fw.
Na verzet, hoger beroep of verwijzing na cassatie heeft de rechter opnieuw te onderzoeken of
de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Hierbij kan
rekening gehouden worden met alle feiten en omstandigheden ten tijde van de oorspronkelijke
uitspraak en van daarna. Het hof mag rekening houden met betalingen die schuldeisers
hebben ontvangen na de faillietverklaring.
,Als eenmaal door de faillietverklaring de ‘rechtstoestand van faillissement, die ook de
rechtspositie van de andere schuldeisers bepaalt’, is ingetreden, dan staat het bestaan van deze
toestand niet ter beschikking van de schuldeiser die deze toestand heeft uitgelokt. Daarom
behoeft de rechter die het verzet of hoger beroep behandeld, de faillietverklaring niet te
vernietigen, indien na de faillietverklaring de schuldeiser, die het faillissement had
aangevraagd, is voldaan, terwijl ook na het wegvallen van diens vordering de toestand van te
hebben opgehouden te betalen is blijven bestaan.
Tegen de beschikking waarbij een aangifte of aanvraag tot faillietverklaring wordt afgewezen,
staat hoger beroep open gedurende acht dagen na de dag van de afwijzing, art. 9 lid 1 Fw.
Schuldeisers en belanghebbenden kunnen zich gedurende acht dagen tegen de
faillietverklaring verzetten, art. 10 Fw door indiening van een verzoekschrift bij het
rechtscollege dat de faillietverklaring heeft uitgesproken. Belanghebbenden zijn diegenen die,
hoewel zij geen schuldeisers zijn, in enige rechtsbetrekking tot de schuldenaar staan.
Het vonnis van faillietverklaring wordt uitgesproken ter openbare terechtzitting en is bij
voorraad, op de minuut, uitvoerbaar, ondanks een daartegen gerichte voorziening art. 4 lid 5
Fw.
Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de rechtstoestand van faillissement terstond door en na
het uitspreken van het vonnis intreedt en ook blijft bestaan als daartegen een rechtsmiddel
wordt ingesteld.
Het vonnis werkt van rechtswege en werkt zelfs terug tot 0.00 uur van de dag van de uitspraak
ex art. 23 Fw. Die rechtstoestand eindigt blijkens art. 13 en 15 pas nadat de uitspraak waarbij
het vonnis van faillietverklaring is vernietigd, in kracht van gewijsde is gegaan.
De schuldenaar verliest dus door de faillietverklaring ondanks verzet, hoger beroep of cassatie
terstond de beschikking en het beheer over zijn vermogen, dit met terugwerking over de
gehele dag, waarop de faillietverklaring is uitgesproken. De curator krijgt het beheer en mag
alle handelingen verrichten en alle voorzieningen treffen waartoe de wet hem bevoegd
verklaart.
Indien de faillietverklaring wordt vernietigd, duurt het beheer van de curator voort totdat de
curator van de griffier van het rechtscollege dat de vernietiging uitsprak onherroepelijk is
geworden, bericht ontvangt van de vernietiging art. 15 Fw. De door de curator tot en met de
dag van die aankondiging verrichte handelingen blijven geldig en verbindend voor de
schuldenaar art. 13 Fw.
In het vonnis (of arrest) van faillietverklaring wordt een van de leden van de rechtbank tot r-c
benoemd, en wordt een of meer curatoren aangesteld.
De curator zorgt onverwijld voor de publicatie van de faillietverklaring in de Staatscourant,
art. 14 lid 3 Fw.
Regelmatig blijkt tijdens een faillissement dat de faillissementskosten en overige
boedelschulden niet, of niet volledig, kunnen worden betaald uit opbrengst van de activa. Het
heeft dan geen zin om de vorderingen te verifiëren conform de vijfde afdeling van de wet.
Daarom bepaalt art. 16 dat de rechtbank op voordracht van de r-c de opheffing van het
faillissement kan bevelen, indien niet voldoende baten beschikbaar zijn voor de voldoening
,van de faillissementskosten en de overige boedelschulden. Het faillissementstraject wordt dan
voortijdig beëindigd.
Sinds het in werking treden van de Wsnp kent de wet ook nog een andere wijze van opheffing
van het faillissement. Art. 15b voorziet in de mogelijkheid van opheffing van een
faillissement onder het gelijktijdig van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling.
De geachte hierachter is wederom de toepassing van de schuldsaneringsregeling bij
natuurlijke personen te bevorderen.
De gefailleerde kan een verzoek doen tot omzetting van zijn faillissement in schuldsanering
indien:
1) redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat hij wegens hem toe te rekenen
omstandigheden binnen de termijn van 14 dagen, bedoeld in art. 3 lid 1 Fw, geen
verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft
ingediend of
2) indien het faillissement is uitgesproken op eigen aangifte
3) in beide gevallen: totdat de verificatievergadering is gehouden, of totdat de r-c de
beschikking tot vereenvoudigde afwikkeling heeft gegeven art. 15b lid 1 Fw
Zie art. 15b Fw voor gronden waarop omzetting niet mogelijk is.
Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6 (m.u.v. 4.5.3) De gevolgen van de faillietverklaring, deel 1
Het faillissement omvat het gehele vermogen van de schuldenaar ten tijde van de
faillietverklaring, alsmede hetgeen hij gedurende het faillissement verwerft. Deze hoofdregel
sluit aan bij art. 3:276 BW. Het gehele vermogen in de zin van art. 20 Fw omvat alle zaken en
alle vermogensrechten van de gefailleerde die te gelde kunnen worden gemaakt. Naast het
vermogen omvat het faillissement ook al hetgeen de gefailleerde tijdens het faillissement
verwerft, art. 20 Fw. Terwijl het vermogen slaat op alle activa van de gefailleerde op de
faillissementsdatum, beslaat het verwerven de groei van het vermogen van de gefailleerde
tijdens het faillissement, al dan niet dankzij zijn inspanning. Hierbij kan gedacht worden aan
vermogensgroei door schenkingen, erfenissen, loterijen, werkzaamheden van de gefailleerde
etc.
Art. 22 bepaalt dat onder gefailleerde in art. 21 Fw mede begrepen wordt de echtgenoot of
geregistreerde partner van de in enige gemeenschap van goederen gehuwde onderscheidenlijk
als partner geregistreerde. Volgens art. 63 Fw wordt het faillissement van een dergelijke
echtgenoot of partner behandeld als het faillissement van de gemeenschap. Het faillissement
omvat derhalve alle goederen die in de gemeenschap vallen. De andere echtgenoot of partner
is echter niet failliet.
Het faillissement betreft het vermogen van de gefailleerde. Buiten dit vermogen vallen bijv.
zaken die de gefailleerde onder zich heeft, waarvan een ander eigenaar is. Zij behoren niet tot
het vermogen van de gefailleerde, maar tot het vermogen van een ander. De curator moet deze
zaken afgeven en zal bij weigering tot afgifte kunnen worden aangesproken.
Op de hoofdregel dat het faillissement het gehele vermogen omvat en wat de gefailleerde
verwerd, zijn enkele wettelijke uitzonderingen. De belangrijkste staan in art. 21 en 22 Fw:
- goederen waarop geen beslag kan worden gelegd; bed, beddengoed, kleren, gereedschappen,
voedselvoorraden, de boeken en werktuigen (o.g.v. art. 447 en 448 Rv)
- loon; het vrij te laten bedrag
, - gelden onderhoudsplicht
- opbrengst vruchtgenot
- geconsigneerde gelden
- goederen onder bewind
- lijfrentespaarrekening
Na de faillietverklaring blijft de gefailleerde handelingsbevoegd. Zijn handelingen kunnen
echter geen invloed meer hebben op het vermogen waarop het faillissementsbeslag rust. Zie
art. 23 Fw hiervoor. Dit artikel bewerkstelligt dat het algemene faillissementsbeslag vanaf het
begin van de dag waarop de faillietverklaring is uitgesproken geacht wordt op het vermogen
van de schuldenaar te hebben gelegen (de 0:00 regel). Vanaf dat moment is de curator belast
met het beheer en de vereffening van de boedel ex art. 68 Fw. Dus: op de faillissementsdatum
gaat om 0:00 uur de beschikkingsbevoegdheid met betrekking tot de boedel over van de
gefailleerde naar de curator.
De schuldenaar verliest alleen de beschikking en het beheer over het vermogen dat in het
faillissement valt, dus niet over het vermogen dat daarbuiten blijft ex art. 21 Fw. Ontstaan
voor de schuldenaar na de faillietverklaring verbintenissen waar de boedel niet bij is gebaat,
dan is de boedel niet aansprakelijk, maar alleen de schuldenaar. Hij kan daarvoor, ook tijdens
het faillissement, worden gedagvaard en tegen hem kunnen aanspraken geldend worden
gemaakt, bijv. door beslaglegging op goederen of inkomsten die ingevolge art. 21 Fw buiten
het faillissement blijven of wanneer het faillissement is geëindigd.
De wet hanteert als hoofdregel dat het faillissement met ingang van de dag waarop het wordt
uitgesproken tegenover derden werkt. Voor verbintenissen van de gefailleerde, ontstaan op of
na die dag, is de boedel ingevolge art. 23 en 24 Fw niet aansprakelijk. Dat geldt ook voor
derden te goeder trouw, die onbekend met het faillissement met de gefailleerde hebben
gehandeld, ook al geschiedde deze handeling voor de publicatie van het faillissement op
grond van art. 14 lid 3 Fw.
De bescherming die derden te goeder trouw, die een niet-registergoed na het faillissement,
maar voor de publicatie daarvan, van de gefailleerde verkregen, kunnen ontlenen aan art. 35
lid 3 Fw geldt dus niet voor verbintenissen van de gefailleerde ontstaan na de
faillissementsdatum.
Op deze hoofdregel bestaan twee uitzonderingen:
- De boedel is aansprakelijk voor verbintenissen van de schuldenaar, voor zover de boedel
daarvoor is gebaat ex art. 24 Fw: de boedel is gebaat wanneer deze door de verbintenis is of
wordt vergroot, wanneer het actief toeneemt. De schulden ontstaan op grond van art. 24 Fw
zijn boedelschulden.
- Derden die onbekend met het faillissement na de faillissementsdatum een schuld ontstaan
voor de faillissementsdatum aan de gefailleerde voldoen worden beschermd ex art. 52 Fw
Het uitgangspunt dat het faillissement tegenover derden werkt vanaf de dag waarop het werd
uitgesproken, kan onbillijke gevolgen hebben indien een derde, die niet bekend is met de
faillietverklaring, een schuld aan de gefailleerde, ontstaan voor de faillietverklaring, na de
faillietverklaring betaalt aan de gefailleerde en niet aan diens curator. Art. 52 Fw biedt in drie
gevallen een oplossing:
1) een betaling aan de gefailleerde na de faillietverklaring, maar voor de bekendmaking
daarvan, bevrijdt de betaler tegenover de boedel, zolang niet bewezen wordt dat hij bekend