LEH 1 Digitalisering, criminaliteit en sociale controle
Stol, W.Ph. & L. Strikwerda (2017) ‘Strafrechtspleging in een digitale samenleving’, hoofdstuk 1
Stol, W.Ph. (2010), 'Politie in cyberspace', in: Stol, W. Ph. (2010), Cybersafety overwogen, Den
Haag: Boom Juridische Uitgevers, pp. 20-53.
Na bestudering van deze leereenheid kunt u:
actuele veiligheidsproblemen relateren aan de wijze waarop het internet is ontstaan.
strafrechtspleging een plaats geven binnen het bredere thema ‘sociale controle in
cyberspace’.
beargumenteren of er een verband is tussen internet en criminaliteit en zo ja welk.
laten zien hoe digitalisering verband houdt met maatschappelijke verhoudingen binnen de
strafrechtspleging en met veranderingen daarin.
Artikel “Politie in cyberspace”
Politie als functie is het handhaven van de heersende sociale orde middels technieken en brede
sociale arrangementen voor gedragsregulering. Sociale structuren zijn niet alleen dwingend maar
openen ook mogelijkheden (zie Giddens).
Politiewerk is informatiewerk. Politie en informatie zijn dus een twee-eenheid.
Beschrijving internetdiensten in opkomst, percentage huishoudens met internet en onlineshopping.
Foucaults visie op moderne rechtshandhaving
Volgens Foucault gedragen mensen zich gedisciplineerd omdat de overheid controlerend op hen
inwerkt. Gedragsregulering is dus voor hem een informatie- of kennisprobleem. Een overheid die
effectief wil zijn moet zicht hebben op wat burgers doen.
Deze moderne controlemethode leidt er uiteindelijk toe dat mensen in een soort permanente en
verinnerlijkte dwangsituatie geraken. Het is dan niet nodig de controle ook steeds werkelijk uit te
oefenen, mensen dragen haar als het ware met zich mee. De controle is losgekomen van
overheidstoezicht en mensen voelen zich ook gecontroleerd op momenten dat er geen overheid te
bekennen is. Het betreft een soort onder hoge druk geïmplanteerde zelfcontrole.
Samengevat zijn de hoofdelementen in Foucaults benadering:
- mensen moeten zijn voorzien van naam en adres, identificeerbaar en localiseerbaar zijn;
- de overheid moet informatie over burgers verzamelen door hen te observeren;
- en vervolgens persoonlijke dossiers aanleggen;
- de overheid moet mensen aanspreken op hun afwijkende gedrag;
- en zo nodig fysieke dwang toepassen.
Kritiek op Foucault is dat hij teveel aandacht geeft aan structuren en te weinig aan de mensen die
deze structuren al doende creëren.
Foucaults denkmodel leidt tot de conclusie dat politie in cyberspace geen eenvoudige opgave is.
Mensen zijn niet identificeerbaar en er is geen sprake van systematisch toezicht in cyberspace.
Daarna beschouwing over theorieën net als in boek. Stol stelt in zijn rede: Als we willen weten
waarom mensen zich in cyberspace normafwijkend gedragen, is het ook goed om in ogenschouw te
nemen waarom de meeste mensen juist netjes de gebaande paden volgen en zich inspannen voor
een fatsoenlijke samenleving off- en online. In onderzoek naar cybersafety dienen we dus gebruik te
maken van zowel criminologische als sociologische methoden, inzichten en theorieën.
Omvang cybercrime
Deze gebrekkige kennispositie betekent dat alle beleid dat momenteel tegen cybercrime wordt
ontwikkeld berust op onvoldoende onderbouwing. Of maatregelen effectief zijn, is bij gebrek aan
1
,onderzoek daarnaar al helemaal onduidelijk. Beleid tegen cybercrime is momenteel vooral een
kwestie van het zo goed mogelijk inschatten van de ontwikkelingen en van de werkzame
mechanismen. Toch valt er wel iets concreets te zeggen over de omvang van cybercrime in
Nederland. Minder dan 1 procent van alle aangiften die de politie opneemt betreft deze vorm van
criminaliteit. Dat is niet veel.
De schaarse cijfers omtrent slachtofferschap in de Nederlandse situatie leiden tot de voorlopige
conclusie dat slachtofferschap van hacken, online bedreiging en e-fraude niet te verwaarlozen zijn.
Het gaat om percentages in dezelfde orde van grootte als die voor slachtofferschap van offline
delicten zoals inbraak (1,3%), fietsendiefstal (5,4%), zakkenrollerij (1,8%), mishandeling (1,1%) en
seksuele delicten (1,5%) (CBS, 2010). Cybercrime is zo gezien inderdaad een groter maatschappelijk
probleem dan die ‘minder dan 1 procent van de door de politie geregistreerde criminaliteit’ doet
vermoeden.
Aard cybercrime
Meer dan over de omvang van cybercrime is er bekend over de aard ervan en over ontwikkelingen
op dit vlak.
1. Het concentreert zich bij de jongere leeftijdsgroepen
2. Cybercrime mag dan alledaags en van het volk zijn, net als bij gewone criminaliteit zijn er ook
‘professionals’ die in criminele samenwerking en op technisch geavanceerde wijze delicten
plegen.
3. Er zijn nieuwe vormen van criminaliteit
De bestrijding van cybercrime kan op basis van bestaande wettelijke bevoegdheden en wetgeving is
voortdurend in ontwikkeling om te komen tot meer strafbaarstellingen en zelfs dat de wetgever
rekening houdt met bijzondere opsporingsbevoegdheden voor de politie in cyberspace. Kritiek blijft
gericht op de het risico van door Orwell omschreven samenleving (Big Brother).
Zoals al genoemd is het grootste probleem waarmee de politie kampt een gebrek aan kennis dat
verschillende hoedanigheden kent (intake, gemiddelde diender, experts, management). Cyberspace
leidt tot meer strafbare feiten. Per saldo heeft de overheid (de politie) eerder minder dan meer
controle gekregen over het gedrag van burgers.
Theorie van de technologische handhaving
Hier wijkt Stols analyse af van Orwells voorstelling van zaken: moet de politie om het hoofd te bieden
aan de toenemende cybercrime – zoals Orwell suggereert – steeds meer informatietechnologie in
gebruik nemen? Het antwoord is: nee, want een overheid die invloed wil uitoefenen op het gedrag
van burgers moet niet zozeer zelf aan de slag met informatietechnologie, maar moet er allereerst
voor zorgen dat de burgers waarnaar haar aandacht uitgaat daarmee aan de slag gaan. Hier geldt wat
ik heb genoemd de theorie van de technologische handhaving: ‘technologie reguleert primair het
gedrag van degenen die haar feitelijk gebruiken.’
Voorbeelden die Stol noemt is Ford (die handen vrij hield door een lopende band in te voeren die
gedrag reguleerde) en de gemeente Leeuwarden die cameratoezicht invoerde maar waar
geweldsdelicten niet verminderde evenals bij het invoeren van een filter van kinderpornowebsites
wat vooral politiemensen extra werk kostte. Dus niet door zelf technologie te gaan gebruiken. Eerder
gebruikmaken van informeel toezicht op elkaar. Politie moet bij nieuwe technologie vooral kijken of
zij hiermee niet zichzelf aan banden legt en niet afdrijft van haar opgave om het uitoefenen van
invloed op het gedrag van burgers. Laat anderen ermee werken en ze zijn te traceren via digitale
sporen die zij nalaten.
Opgaven politie
Kortom, de politie moet langs verschillende wegen het kennistekort zien weg te werken.
Politiemensen moeten meer weten over cyberspace, en specialistische kennis moet flexibel bij het
2
,politiewerk kunnen worden betrokken. Ik kom nu aan twee organisatievraagstukken waar de
veranderingen naar zich laat aanzien dieper ingrijpen op de structuur van de politieorganisatie, waar
opleiding en training en netwerken geen voldoende antwoord kunnen zijn.
Het eerste is de bewijsvoering in strafzaken. Het tweede organisatievraagstuk dat ingrijpt op de
organisatiestructuur van de politie is de internationalisering van de criminaliteit vanwege cyberspace.
De politie staat dus voor drie opgaven:
- opnieuw organiseren van kennis: meer en flexibeler;
- organiseren van het veiligstellen van bewijs na een aangifte met een cyberelement, want
alles wat de politie aanpakt staat of valt bij een goed begin;
- ontwikkelen van arrangementen tegen veelvoorkomende kleine internationale criminaliteit.
Hoofdstuk 1 Digitalisering en strafrecht: enkele achtergronden
Kernbegrippen:
Criminaliteit
Internet
Internet backbone
DDoS-aanval
Digitalisering van de samenleving
Sociale controle
Formele sociale controle
Informele sociale controle
Veiligheid
Ontstaansgeschiedenis van internet: klassieke lijn
Hoe ontstaat het internet volgens de klassieke lijn?
Het internet is een initiatief vanuit het Amerikaanse Advanced Research Project Agency (ARPA). ARPA
was opgericht in 1958 om de technologische superioriteit van de VS (in reactie op de lancering van
de satelliet Sputnik in de Sovjet-Unie) te waarborgen. Volgens de literatuur echter hebben de
pioniers achter het internet niet uitsluitend militaire ambities maar ook wetenschappelijke. In 1969
lukt het ARPA om vier computers in een netwerk met elkaar te verbinden. Dit zgn. ARPANET geldt als
de ‘oerversie’ van ons internet. Het ARPANET breidt zich uit doordat meer computers aan het
netwerk worden aangesloten en doordat andere computer-netwerken worden ontwikkeld en met
ARPANET worden verbonden, zoals het Amerikaanse National Science Foundation Network
(NSFNET).
In Europa is het Nederlandse Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) in 1988 de eerste met
een internetverbinding. Begin jaren ‘90 gaan Internet Service Providers (ISP’s) via modems en
standaard telefoonlijnen internet aanbieden aan particulieren. In Nederland is dit vanaf 1993 het
geval.
Eind jaren ‘90 is het internet uitgegroeid tot een wereldwijd netwerk, echter het is nog niet gelijk
over de wereld verdeeld. De meeste internetgebruikers wonen in hoog-geïndustrialiseerde landen,
vooral in de VS. In 2000 worden de verschillen in internettoegang tussen arme en rijke landen
kleiner.
De huidige situatie in Nederland is dat 96,5 % van de burgers van twaalf jaar en ouder toegang tot
internet heeft. Overal om ons heen zijn digitale apparaten die met een wereldwijd computernetwerk
en dus met elkaar zijn verbonden, zelfs ook voor een specifiek doel gebouwd (meetinstrumenten op
afstand bijvoorbeeld – Internet of Things; er is zelfs een ontwikkeling waarbij Internet of Everything
verwijst naar een wereld waarin zowel ieder object als ieder mens is aangesloten op het internet,
geautomatiseerd werken speelt een rol in het dagelijks leven). De samenleving is ‘gedigitaliseerd.’
3
, Ontstaansgeschiedenis van internet: sociologisch perspectief
Hoe ontstaat de cyberspace?
Bezien in het licht van het werk van de optimistische maatschappijwetenschapper Mumford (1934) is
het geen toeval dat het internet in deze periode is ontstaan. Er vielen geen nieuwe plaatsen meer te
ontdekken in de wereld (de Noor Amundsen was met de Zuidpool de laatste ontdekker), de
mensheid zat lichamelijk en geestelijk klem binnen de grenzen van haar wereld en vanwege deze
benarde positie en expansiedrift creëerde de homo technologicus cyberspace, een nieuwe ruimte
voor vrijheid en creativiteit dat dus ontstond door deze geestelijke toestand. Mumford stelt dat de
geestelijke staat van een samenleving bepaalt welke technologieën de samenleving voortbrengt.
Waarom is er een spanningsveld tussen internet en strafrechtshandhaving?
De ontdekkende mens zoekt ruimte en vrijheid voor creativiteit en dit verhoudt zich niet altijd even
goed tot uniforme gedragsregels en het handhaven hiervan.
Sociale controle op internet
Strafrechtspleging vraagt om het reguleren van gedrag. Verschillende mechanismen voor
gedragsregulering zijn:
- fysieke geleiding (hekken, drempels, internetfilters)
- chemische geleiding (medicijnen)
- psychotherapie
- sociale controle (opvoeding, toezicht, beloning, bestraffing)
Wat is sociale controle?
Sociale controle is het door mensen toepassen van ‘sancties’ (positief, in de zin van waardering of
beloning, of negatief, in de zin van afkeuring of bestraffing) met als oogmerk gedrag van anderen in
overeenstemming te houden of te brengen met de standaarden die binnen hun groep worden
voorgestaan. Twee onderscheidende elementen zijn de gerichtheid op de groep (onderscheidend ten
opzichte van persoonlijke doelen) en dat sprake is van een standaard/algemeen geldende regel
(onderscheidend ten opzichte van willekeurige gedragsbeïnvloeding).
De twee basisvormen van sociale controle zijn formele en informele sociale controle. Informele
sociale controle is alledaagse sociale controle tussen ‘gewone’ mensen onderling in hun alledaagse
leefwereld. Formele sociale controle is sociale controle door mensen die die controle als speciale
taak hebben. Zij controleren namens anderen in de samenleving, zoals bijvoorbeeld de politie doet.
Orde en recht komt in onze samenleving in eerste aanleg tot stand door informele sociale controle.
De grens is niet scherp te trekken. Eerder gaat het om wat Weber ‘zuivere ideaaltypen’ noemt
(theoretische constructen die men in de sociale werkelijkheid niet precies zo aantreft maar wel
helpen om die werkelijkheid te bestuderen). Op internet wordt wel een derde laag van sociale
controle onderscheiden door De Pauw in de online gaming: semi-informele controle. Deze vorm van
controle wordt namens de eigenaar van een game, een virtuele gemeenschap of een branche
uitgeoefend door een moderator of controledienst die normen stelt en reageert op klachten zoals
bijvoorbeeld een particulier meldpunt kinderporno en die ook af te keuren gedrag aanpakken
(shaming of reputatiebeheer als efficiënte straf). Een stap verder zijn de civiele politiegroepen. Ook is
er sociale controle vanuit commerciële bedrijven (marktplaats). Internetgebruikers leggen hier een
grote verantwoordelijkheid neer (79,9%), evenals voor hun eigen verantwoordelijkheid (85,1%).
Ondernemers zelf onderschrijven dit.
Welke drie invalshoeken kunnen worden onderscheiden?
- Sociale controle door burgers onder elkaar binnen hun alledaagse wereld, soms aangevuld
met FAQ’s of nettiquette.
- Sociale controle door burgers die zich hebben georganiseerd vanuit een ideële of
commerciële intentie (belangengroep/bedrijf)
4