Colleges
Ontwikkelingspsychologie
College hoofdstuk 1 en 2 (1-2-2021)
Doelstellingen van de cursus
Herkomst van theorieën en hoofdstromingen in de ontwikkelingspsychologie
Inzicht in de veranderingsprocessen op het terrein van de fysieke, cognitieve en psychosociale
ontwikkeling
Inzicht in levensloop en de samenhang tussen de verschillende fasen
Ontwikkeling als complex process
Ontwikkeling is verandering
There is nothing permanent, except change, Heraclitus, 6e eeuw BC
Om dezelfde te blijven, moet ik voortdurend veranderen, Willem de Kooning
De levensloop als sociale constructie
→ Sociale constructie: ontwikkelingspsychologie gebaseerd op
geconstrueerde ontwikkeling op basis van veel data. Het is niet een
natuurconstructie die altijd verloopt.
→ Stroming rond eind 19e eeuw ontstaan, maar ideeën
eeuwenoud.
→ Trap des ouderdoms: eerst opgang, daarna neergang
(ouderdom). Dit geldt naast het fysieke ook voor sociale kwesties.
De menselijke ontwikkeling
De ontwikkelingspsychologie: houdt zich bezig met het in kaart brengen van de veranderingen
die optreden in de levensloop; en het leren begrijpen hoe die veranderingen zich voltrekken
(welke mechanismen die veranderingen sturen)
Het proces van de ontwikkeling
- Stapsgewijs: stadia of fasen (kwalitatieve verandering)
→ Zie je oa. terug bij trap des ouderdoms en als je mensen af en toe ziet (goh wat ben je
groot geworden). Piaget en Rousseau waren voorstanders van stapsgewijze ontwikkeling.
- Geleidelijk: vloeiend (kwantitatieve verandering)
→ Oa. Locke was een voorstander van de geleidelijke ontwikkeling.
De oorzaken van ontwikkeling
- Biologisch bepaald (nature)
- Omgevingsinvloeden (nurture)
- Complex samenspel tussen nature en nurture
→ Nu spelen kinderen bijvoorbeeld minder buiten (nurture), wat invloed heeft op de
motoriek (nature). Dit heeft invloed op de expressie van ontwikkeling.
Bestudering van de menselijke ontwikkeling
Domeinen van ontwikkeling
- Fysiek (motoriek, brein…)
, - Cognitief (denken, taal…)
→ Piaget had hier vooral zijn focus op.
- Psychosociaal (persoonlijkheid, interactie…)
Benadering van ontwikkeling
- Beschrijven (wat - gedragsbeschrijving, ethologie (observeren diergedrag), observatie)
- Verklaren (waarom - experimenteel, natuurwetenschappelijk)
→ Hier wordt vaak veel context weggelaten (denk aan baby in laboratorium).
- Voorspellen (waar gaat de ontwikkeling naar toe)
→ Denk aan een IQ test (wat zegt dit over mogelijke prestaties later?)
- Interventie (hoe kunnen we ingrijpen in de ontwikkeling)
→ Dit gebeurt veel in het onderwijs, maar ook bij artsen/therapeuten.
Algemene ontwikkeling (gegeneraliseerde uitspraken, zoals ook in het boek) vs individuele
verschillen
Van kinderpsychologie naar levenslooppsychologie
→ De ontwikkeling gaat verder na de kindertijd en duurt het hele leven.
Timing van invloeden
Imprinting (Lorenz)
→ Lorentz was een etholoog en zag dat wanneer hij de eerste was die bij ganzen/eenden kwam
na de geboorte, dat ze hem zagen als ‘moederfiguur’. Dit fenomeen is aangeboren, want het is
belangrijk dat de groep bij elkaar blijft (bescherming). Later is dit ook bij mensen onderzocht,
maar die bleken dit niet te ervaren.
Kritische periode: periode waarin bepaalde gebeurtenis (of de afwezigheid daarvan) zijn
ontwikkelingseffect heeft
→ Dit is onder andere het geval bij taal. Je moet in de beginjaren een aantal keer met taal in
aanraking komen om de genetische taalverwervingsmogelijkheid te ontwikkelen. Als dit niet
gebeurt in de eerste 12 jaar, is taalverwerving niet meer mogelijk.
Sensitieve periode: periode waarin de gevoeligheid voor bepaalde ervaringen groot/groter is
→ Dit is onder andere het geval in de kindertijd, waar kinderen gemakkelijk een tweede
taal/muziekinstrument kunnen aanleren. Hier komen ook aspecten van ontwikkeling terug
(motoriek bij instrument).
Genie
→ Tot haar 12e jaar zat ze ‘opgeborgen’ op zolder. Er is in die tijd nooit met haar gesproken. Toen
ze werd bevrijd, kon ze amper lopen en geluid maken. Ze heeft dit ook nooit meer kunnen
ontwikkelen, wel kreeg ze een beetje begrip voor taal en kon reageren op signalen.
→ Dit is een beetje vergelijkbaar met oorlogsvluchtelingen en de situatie in Ruinerwold.
→ Dit roept de vraag op wat je kinderen moet
bieden voor ‘normale’ ontwikkeling.
Invloedenmodel van de ontwikkeling (Baltes et al.)
Normatieve en niet-normatieve invloeden op
ontwikkeling
→ Normatief leeftijdsgeboden is bijvoorbeeld
taal en motoriek. Er kunnen wel individuele
verschillen bestaan, maar ouders maken zich vaak
zorgen als kind niet voldoet aan de ‘norm’.
→ Normatief historisch kunnen generatie-effecten zijn of specifieke omstandigheden. Denk aan
een crisis of de Hongerwinter. Kinderen uit de Hongerwinter hebben later sneller overgewicht en
, psychische problemen (hoge cortisol, dus meer stress en dus meer problemen). Dit is het effect
van de cohort (jaargroep).
→ Niet-normatieve invloeden zijn persoonsgeboden en vaak onvoorspelbaar. Dit zijn
ideografische (unieke) invloeden, zoals een ongeluk of het winnen van de loterij. Bij klassieke
theorieën wordt dit vaak achterwege gelaten, want het is niet generaliseerbaar.
Baltes’ levensloopbenadering
Ontwikkeling:
- Levenslang
→ Zo vinden normatieve leeftijdsgebonden invloeden vaak plaats op jonge leeftijd, maar
normatieve historische en niet-normatieve invloeden kunnen ook later nog optreden.
- Multidimensioneel
→ Verschillende dimensies spelen een rol.
- Multidirectioneel
→ Het gaat niet voor iedereen dezelfde kant op, maar er zijn vele routes/trajecten.
- Verschuiving van relatieve invloed biologie en cultuur
→ Ontwikkeling in begin erg gevoelig voor biologische aspecten. Later is ontwikkeling in
toenemende mate afhankelijk van cultuur (denk aan: op onze leeftijd kunnen mensen met
bril/lenzen slecht functioneren zonder).
- Verandering van bronnen
→ Begin biologisch, later ook cultureel.
- Plasticiteit
→ Ontwikkeling is niet star, maar er zit rek in. Echter zijn er ook grenzen (denk aan Genie).
→ In de beginjaren in het brein zeer plasticibel. Later wordt dit minder (kind hersteld eerder
van een hersenongeluk/botbreuk dan een volwassene).
- Onder invloed van historische en culturele context
Basismodellen van ontwikkeling
John Locke vs. Jean-Jacques Rousseau
→ John Locke dacht als eerste na over een systematische manier van opvoeden. Hij dacht na
over de specifieke capaciteiten van kinderen en hoe opvoeding daarop moest worden
afgestemd. Hij beschouwde de mens als een tabula rasa (onbeschreven blad) zonder aangeboren
capaciteiten, die slechts leert door ervaring.
→ Rousseau is de grondlegger van de ontwikkelingspsychologie en de pedagogiek. Hij dacht dat
kinderen aangeboren capaciteiten hadden en dat de omgeving daar invloed op heeft. Veel
omgevingsfactoren doen afbreuk op de mogelijkheden van de ontwikkeling: ‘zoals het kind ter
wereld komt is het goed geschapen en wat de wereld daarmee doet is verknoeien.’ Hij wilde toe
naar een opvoedsituatie waarin de natuurlijke goedheid van het kind optimaal naar voren kwam.
Hij dacht als eerste na over een fasemodel als model.
→ Je ziet de theorieën van Locke en Rousseau vaak als rode draad van veel andere theorieën.
Mechanistisch vs. organismisch model
→ Locke was voorstander van het mechanistische model en keek hoe de mechaniek van de
ontwikkeling eruit zag. Hij redeneerde vooral in causale relaties.
→ Rousseau was voorstander van het oranismische model en zag de mens (net als de rest van de
natuur) als een levend wezen dat tot wasdom komt door groei. Als omgeving (opvoeding) moet
je groei faciliteren, maar je moet niet teveel prutsen (neem afstand).
, Continue (geleidelijk) vs. discontinue ontwikkeling (stapsgewijs)
→ Locke was voorstander van continue ontwikkeling.
→ Rousseau was met zijn fasemodel voorstander van discontinue ontwikkeling.
Kwantitatieve vs. kwalitatieve verandering
→ Locke was voorstander van kwantitatieve verandering.
→ Rousseau was voorstander van kwalitatieve verandering. ‘Fase 2 is ‘anders kunnen’ dan fase
1.’
Theoretische perspectieven
Freuds psychoanalyse
Psychoseksuele ontwikkeling
- Fasen (oraal, anaal, fallisch, latentie, genitaal)
→ Deze fasen (net als Rousseau) hadden kwalitatieve verschillen. Hij had uiteindelijk hoop
mechanistische verandering te achterhalen (net als Locke), maar dit lukte niet dus hij moest
volstaan met beschrijvingen.
- Fixatie
→ In de loop van de ontwikkeling kan fixatie ontstaan bij bepaalde aspecten als een kind hier
teveel/te weinig frustratie ervaart. Een orale fixatie (roken, snoep eten) kan bijv. ontstaan als
een kind telkens lang moet wachten op de borst.
→ Hier wordt gekeken hoe gedrag later teruggekoppeld kan worden aan vroeger.
- Oedipuscomplex
- Onbewuste processen
Erikson’s psychosociale ontwikkeling in de levensloop
→ Erikson had kritiek op Freud: ‘in de 20e eeuw is vooral de psychosociale ontwikkeling belangrijk
ipv. de psychoseksuele. Daarnaast lag het accent bij Freud op de kindertijd, terwijl ontwikkeling
bij Erikson verder ging in de adolescentie. Hij kwam ook
als eerste met het levensloopmodel.
Leertheorie (Pavlov 1849-1936)
→ Een tegenhanger van Freud, waarbij de nadruk lag op
onzichtbare (onbewuste) processen. Pavlov keek naar
eenvoudige conditioneringsprocessen (klassieke
conditionering) bij dieren (observeerbaar gedrag).
Behaviorisme:
John B. Watson (1878-1958)
→ Probeerde de conditioneringsideeën van Pavlov uit bij
mensen (Little Albert experiment)
Skinner (1904-1990) – shaping
→ Een volgeling van Watson. Echter vond hij klassieke
conditionering te eenvoudig en dacht dat gedrag niet
gerelateerd is aan 1 signaal (complexer) en dat gedrag zelf
ook complexer was. Kwam met operante conditionering,
waarbij belonen/straffen/shaping (ook belangrijk in
opvoeding) een belangrijke rol spelen.
Sociale leertheorie (Albert Bandura 1925)
→ Borduurde voort op Freud én de leertheorie, maar hij dacht dat kinderen gedrag niet alleen
uitvoeren voor beloningen/straffen, maar ook in relatie tot anderen (imitatie).
Ontwikkeling is bidirectioneel: persoon en wereld
beïnvloeden/bepalen elkaar wederzijds