Het doen van sociaal onderzoek bestaat niet in een zeepbel, luchtdicht afgesloten van
de sociale wetenschap en de verschillende intellectuelen loyaliteiten die de
beoefenaars hebben.
Ten eerste zijn de methodes sterk verbonden met de verschillende visies van hoe de
realiteit bestudeerd moet worden. Ten tweede is de methode en beoefening vebonden
met de wijdere sociale wetenschap; data wordt verzameld in relatie tot iets, een
sociaal probleem of een theorie.
In het algemeen bereikt data betekenis in de sociology wanneer het in een theoretische
context wordt gezet. Dit roept de kwestie van the aard van de relatie tussen theorie en
onderzoek op.
Theorie en onderzoek
Hoe theorie en data zich tot elkaar verhouden gaat over twee vragen:
1. Wat voor soort theorie hebben we het over?
2. Is het verzamelen van data voor het bewijzen/toetsen, of voor het ontwikkelen
van een theorie(inductie/deductie)?
1.Wat voor type theorie?
Bryman noemt een theorie: een verklaring voor geobserveerde regulariteiten.
Scheiding tussen twee soorten theorieën:
Grand theory: met een hoger level van abstractie. Hierdoor is het moeilijker
om deze in te zetten bij onderzoek.
Middle range theorieën: opereren in een beperkt domein, de omvang van
toepassing varieert. Het ligt tussen de te grote theorieën en juist de te beperkte
theorieën die helemaal niet gegeneraliseerd kunnen worden. Deze theorieën
zijn veel geschikter om toe te passen bij empirisch onderzoek. Ze bevinden
zich tussen grote theorieën en empirische bevindingen. Richten zich op een
beperkt aspect (etiketteringstheorie).
In veel gevallen bepaald de relevante literatuur voor een onderwerp de focus in een
artikel of boek en staat daardoor gelijk aan de theorie.
Empirisme: deze term kan op twee manieren gebruitk worden. 1)het is een algemene
benadering om de werkelijkheid te bestuderen. Het stelt dat alleen de kennis vergaard
door ervaring acceptabel is. 2) de gedachte dat de opeenstapeling van feiten een
legitiem doel is in zijn eigen rechten.
Wanneer een onderzoek geen duidelijke connectie heeft met een theorie wordt het
vaak afgewezen als naïef empirisme: de opvatting dat het universum overeenkomt
met dat gene wat in wetenschappelijke uitspraken wordt gezegt. Terwijl het een
beschrijving en bepaalde constructie is van de werkelijkheid.
2.Deductieve en inductieve theorie.
1
,Deductief: Uit een theorie leidt een onderzoeker een hypothese af. En deze moet
getoetst worden door empirisch onderzoek. Theorie en de hypothese er van afgeleid
komen eerst en sturen het proces van het verzamelen van data. De laatste stap is het
reflecteren van de bevindingen aan de theorie en hypothese. En de uitkomsten gaan op
de grote stapel van kennis. Dit is het inductieve element in deductief onderzoek:
nieuwe theorie kan bedacht worden of de oude aangepast op basis van de
bevindingen. Belangrijk om te onthouden: deductief onderzoek verloopt heel erg
lineair, ene stap na de andere. Maar hoeft niet altijd zo te zijn (halverwege nieuwe
theorieën er bij). Vaak met kwantitatief onderzoek.
Theorie hypothesen Data verzameling bevindingen hypothesen bevesstigd of
verworpen herziening theorie
Inductief: eerst data verzamelen en de uitkomst daarvan is de theorie. Dus uit
observaties generaliserende uitspraken doen. Inductie bevat ook een element van
deductie: bij de theoretische reflectie wil de onderzoeker misschien meer data op basis
van de eerdere data verzamelen. Dat is het moment dat er een theorie of hypothese
wordt gevormd en getest. Zo’n strategie noem je: interative, het bevat een heen en
weer gaan tussen theorie en data. Komt vooral voor bij de grounded theorie. Inductief
vaak bij een kwalitatieve benadering.
Het is nuttig om in termen van inductie en deductie naar onderzoek te kijken, maar de
termen zijn eerder ideaal typisch dan echt een scherp onderscheid tussen de twee.
Deduces= afleiden.
Epistemologische overwegingen (de theorie van kennis):
Een epistemologische kwestie betreft de vraag wat als acceptabele kennis beschouwd
moet worden. Een centraal probleem hierbij is de vraag of de sociale wereld dezelfde
principes en procedures moet volgen al de natuurwetenschappen. Het positivisme en
interpretivisme zijn de twee hoofd-kennistypen. Het kennistype dat je kiest heeft
namelijk alleen invloed op de methodologische keuzes maar ook op hoe de
onderzoeksresultaten gepresenteerd en begrepen kunnen worden.
http://www.doncartel.nl/2006/10/11/wat-is-echte-kennis-2-kennistypen-in-de-
wetenschap/
Positivisme: een epistemologische positie. Voorstanders voor het toepassen van de
dezelfde methode die voor de natuurwetenschappen wordt gebruikt bij de sociale
wetenschappen.
1. Alleen fenonemen en kennis die bevestigd zijn door ervaringen en de
zintuigen kunnen gewettigd worden als kennis. (principle of phenomenalism).
2. Het doel van theorie is het ontwikkelen van hypothesen die getest kunnen
worden en daardoor kunnen wetmatige verklaringen worden geëvalueerd
(principle of deductivism).
2
, 3. Kennis komt voort uit het verzamelen van feiten. De feiten zijn het matertiaal
voor het ontwikkelen van wetten. (principle of inductivism).
4. Wetenschap kan en moet uitgevoerd worden op een totaal waarde vrije manier
(objectief)
5. Er is een duidelijke scheiding tussen wetenschappelijke en normatieve
statements.
Uit leerstof inleiding vorig blok:
Vergelijkend met de natuurwetenschappen
Generaliseerbaar
Nauwkeurig
Verklarend
Kwantitatief onderzoek
Interpretivisme: het tegenovergestelde van de positivistische epistemologie. Ze zijn
tegen het toepassen van dezelfde methode en procedures van natuurwetenschappen bij
de sociale wetenschappen.Ze delen dat de onderzoeksobjecten bij sociale
wetenschappen (mensen en hun insituties) fundamenteel verschillen van die van
natuurwetenschappen. De studie van de sociale wereld heeft daarom een andere
aanpak van onderzoeksprocedure nodig.
De nadruk ligt op het begrijpen van mensenlijk gedrag en niet op de verklaring ervan
zoals bij positivisten. Dus:
Fundamenteel verschil sociale – en natuurwetenschappen
Definities staan niet vast maar berusten op interpretentaties van de
werkelijkheid.
Achterhalen op grond van welke betekenissen, definities, zingevingen mensen
in bepaalde situaties handelen
Veelal kwalitatief
De 3 hoofdinvloeden zijn:
1. Max Weber met verstehen. Bij causale verkalringen wordt verwezen naar
interpretief begrip van sociale actie en niet naar externe factoren die geen
betekenis hebben voor de betrokkenen in die socialeactie.
2. Hermeneutisch-fenomenologische traditie: een filosofie die zich bezig
houdt met de vraag hoe individuen betekenis geven aan de wereld om hun
heen en hoe de filosoof vooroordelen moet weg halen uit haar of zijn begrip
van de wereld.
3. Symbolisch interactionisme. Aan symbolen worden een bepaalde betekenis
gegeven en deze beïnvloeden de interactie. Als individu interpreteer je
continue de symbolische betekenis van je omgeving (wat de actie van anderen
inhoud) en je gedraagt je op basis van deze toegekende betekenis.
Positivisten gebruiken vaak deductie en interpretivisten vaak inductie.
Realisme: twee overeenkomsten met positivisme: 1) de natuur en sociale
wetenschappen moeten en kunnen dezelfde benadering gebruiken voor de collectie
3
, van data. En 2) gaat er van uit dat er een externe realiteit bestaat buiten ons. Twee
vormen van realisme:
Empirisch realisme/naïeve realisme: door middel van het gebruik van de juiste
methodes, kan de realiteit begrepen worden.
Kritisch realisme: specifieke vorm. Ze beargumenteren dat de wetenschappers
conceptionalisatie simpel weg een manier van het kennen van de realiteit is.
Ze erkennen en accepterren dat de categorieën die ze aannemen om de
werkelijkheid te begrijpen tijdelijk zijn. Ze herkennen dat er een verschil is
tussen het object en de termen die zij gebruiken om het te beschrijven, te
verklaren en te begrijpen.
Daarnaast gebruiken ze ook theoretische termen die niet meteen vatbaar zijn
voor observatie. Regulariteiten in de natuur en sociale orde zijn geoorloofd
voor de realist, niet voor de positivist. Blz 29 bekijken.
Ontologische overwegingen:
Entiteit= iets dat echt bestaat/eenheid.
Vragen van sociale ontologie betreffen de aard van sociale entiteiten. De vraag is hier
of sociale entiteiten objectieve entiteiten zijn die een eigen realiteit hebben extern van
sociale actoren, of dat ze gezien moeten worden als sociale contructen opgebouwd uit
de percepties en acties van sociale actoren.
Objectivisme: ontologische positie. Sociale verschijnselen confronteren ons als
externe feiten die buiten ons bereik liggen en waar wij geen invloed op uit kunnen
oefenen. Ze hebben een bestaan onafhankelijk van sociale actoren. Sociale
verschijnselen en categorieën die we dagelijks gebruiken bestaan onafhankelijk en
gescheiden van actoren. Zo kan een organisatie gezien worden als een externe kracht
dat handelt met en onderdrukt haar leden. Het zelfde kan gezegd worden over cultuur.
Het beheerst ons omdat we de geloven en waarden internaliseren.
Constructionisme:
Sociale verschijnselen en hun betekenis worden continue ontwikkeld door sociale
actoren. Het impliceert dat sociale verschijnselen en categorieën niet alleen
geproduceerd worden tijdens sociale interacties maar dat ze ook steeds herzien
worden. In de laatste jaren betreft de term ook dat de onderzoekers eigen beschrijving
van de sociale wereld een contruct is. Het is een specifieke versie van de sociale
realiteit en niet definitief. Een organisatie wordt hier bekeken bestaande uit
overeengekomen patronen van actie, wat de producten zijn van onderhandelen tussen
sociale actoren. Net zo kan cultuur bekeken worden als iets wat mensen tijdens
interacties constant construeren en recontrueren. Dit mag niet naar het extreme
getrokken worden. Cultuur heeft bv een realiteit dat aanhoud en perspectieven vormt.
Daarnaast zegt het constructionisme ook dat de categorieën die mensen aannemen om
de wereld te begrijpen in feite sociale producten zijn. De sociale wereld en haar
categorieën zijn niet extern van ons maar opgebouwd en geconstrueerd in en door
interacties.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper Amburgerrr8. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €8,49. Je zit daarna nergens aan vast.