Inleiding en geschiedenis in
de psychologie
Samenvatting hoorcolleges
,
, Hoofdstuk 1
Ideeën uit de klassieke oudheid zijn belangrijk voor de (latere) psychologie.
Thema: wat is de rol van de geest bij kennisverwerving?
De geest willen wij als psycholoog bestuderen.
Belangrijkste personen binnen dit hoofdstuk:
- Plato (Grieks)
- Aristoteles (Grieks)
- Alhazen (Islamitisch)
- Avicenna (Islamitisch)
Griekse filosofen
Socrates
Veel van zijn ideeën (vooral omdat mensen ze later hebben gebruikt) hebben invloed gehad op
discussies over de psychologie en hoe wij nadenken over de psychologie.
Alles wat wij weten over Socrates komt door Plato en Aristoteles (Socrates schreef zelf niks op).
De ideeën van Socrates werden verteld door Plato, maar hij heeft zijn eigen ideeën hier ook
opgelegd en gefilterd.
Socrates vertelden niks aan de mensen, hij ging juist vragen stellen. Dit zodat mensen zelf
konden ontdekken hoe bepaalde zaken in de wereld in elkaar zaten.
Plato was hiervan onder de indruk. Dit leidt tot:
➔ Rationalisme: Je moet een reden gebruiken om tot echte kennis te komen. Je moet
nadenken om kennis en waarheid te ontdekken.
➔ Nativisme: Het idee dat de kennis aangeboren is. -> Socrates; door vragen te stellen
ontdekken mensen zelf de waarheid die al in iemand zat.
Plato
Dacht na over waarheid en kennis. Hij had een grote invloed op ons denken. Actieve geest.
Alle filosofen dachten; er is een probleem met waarneming, want als je dingen in de wereld
waarneemt dan zijn we het niet altijd eens. (wat voor de ene persoon goed is, is voor de ander
fout).
Plato was daarom opzoek naar ware kennis, want wat is nou waar.
Hij maakte een scheiding tussen zijn idealisme:
- Verschijningsvorm (appearance): hoe doe de dingen zich voor, wat zie je als je naar de
wereld kijkt.
- Ideale vorm: deze bevindt zich in jouw geest. Je sensorische input, zoals je de dingen
ziet en ervaart zijn niet echt, maar wat wel echt is zijn de idealen die in jouw geest zitten.
Om mensen van zijn idealisme te overtuigen bedacht hij een paar voorbeelden
- Allergie van de grot:
Plato maakt duidelijk dat de meeste mensen in een grot
lijken te leven. Ze denken iets te weten over de echte
wereld, maar omdat ze gevangen zitten in hun lichaam,
zien ze alleen schaduwen op de muur.
, Dit houdt de rol van de filosoof in: het vertellen aan andere mensen hoe de wereld daadwerkelijk
in elkaar zit.
Door alleen maar naar die muur te kijken kom je nooit achter de ideale vorm, daar moet je voor
nadenken en ontdekken.
Plato dacht ook na over hoe de psyche in elkaar zit. Deze had volgens Plato verschillende
onderdelen:
- Rede (ware menner, ruiter): staat centraal
Je geest is als 2 paarden die verschillende kanten op
willen, en de ware menner (rede) moet ervoor zorgen
dat de 2 paarden samenwerken. Op deze manier kun je
een goed leven leiden.
- Lusten (paard 1): Impulsen. De dingen die je wilt ->
honger, dorst, seks
- Plichten (paard 2): Morele plichten. De
verantwoordelijkheid die je hebt naar de maatschappij en de wilskracht om dit tot
uitvoering te brengen.
Aristoteles
Dacht over veel dingen wel hetzelfde als Plato. Maar wat was er wel anders?
Plato zei: De kennis die wij hebben uit de wereld, komt voort uit de geest. Door nadenken en
redeneren hebben we ware kennis. Wat je waarneemt buiten jezelf, dat is niet echt.
- Aristoteles dacht hier anders over! Hij kwam met iets anders:
Empirisme: kennis = observatie + classificatie (taxonomie)
Observatie: Je kijkt om je heen, je hoort of je luistert.
Classificatie: Orde aanbrengen in onze observatie. -> persoon, stoel, dier, kaars…
-> Taxonomie: het onderverdelen van dieren in diersoorten.
Verschillende organismes hebben verschillende capaciteiten. Dit komt omdat ze verschillende
zielen hebben. Ordening van zielen:
- Vegetatieve zielen (voeden, voortplanten)
- Sensitieve zielen (sensatie, bewegen, geheugen, verbeelding)
- Rationele zielen (logisch redeneren over de wereld) -> alleen de mensen
- Dit was een overeenkomst met Plato
De geest heeft filters hoe we naar de wereld kijken. Hij filtert observaties door categorieën van
ervaring:
Substantie (wat), kwantiteit (hoeveel), kwaliteit (kleur, vorm), plaats (waar), tijd (wanneer), relatie
(bijv. groter-kleiner), activiteit (wat doet het).
Hij was dus heel erg bezig met de interactie tussen de buitenwereld en de geest.