Hoofdstuk 13 - Angst en angststoornissen
- Internaliserende stoornissen;
- De meest voorkomende stoornissen bij kinderen en adolescenten;
- Komen vaak in samenhang met andere stoornissen;
- Angststoornissen hebben een negatieve invloed op de ontwikkelingstaken;
- Onveilig gehechte kinderen hebben op latere leeftijd een grotere kans om een
angststoornis te hebben;
- Er is sprake van een wisselwerking; de angst remt het kind, waardoor het geremde
kind angstig blijft;
- Normale angst is wenselijk voor het functioneren. Passende angst beschermt
mensen voor gevaren uit de omgeving;
- Angststoornissen komen vaker voor bij meisjes;
- Angststoornissen zijn universeel, maar ze worden wel beïnvloed door culturele en
maatschappelijke factoren.
Normale angst
Angst is een van de zes basisemoties die zich in het 1e levensjaar ontplooit
- Ieder kind kent angst:
> Angst is normaal en wenselijk;
> Angst is een alarmfunctie en is daarmee een overlevingsfunctie;
> Lichte of matige angst zet een persoon op scherp. Het vergroot daarmee de
concentratie en de motivatie, wat ook de prestatie weer bevordert. Bij te veel
angst gaat de prestatie achteruit.
Drie groepen kenmerken:
- Lichamelijke kenmerken:
> Verhoogde bloeddruk;
> Buikpijn en hoofdpijn;
> Verhoogde hartslag;
> Transpireren;
> Etc.
- Cognitieve kenmerken:
> Vaak bij jonge kinderen nog minder ontwikkeld;
> Een herinnering op kunnen roepen van een situatie die zodanig voor angst
zorgt;
> Catastroferen: Een manier van denken waarbij het kind ervan overtuigd is
dat een toekomstige gebeurtenis slecht voor hem/haar of zijn/haar naasten af
zal lopen;
> Rumineren: Piekeren.
- Gedragskenmerken:
> Op jonge leeftijd: Huilen, woedeaanvallen, opvallend gedrag;
> Op latere leeftijd: Actieve vermijding van de situatie die angst oproept.
Leeftijdsontwikkeling van angst:
Hieronder zullen de belangrijkste uitgelicht worden. Voor een volledige lijst, zie tabel 13.1 uit
het boek.
26
, - 0-6 maanden:
> Angst bij verlies van fysieke steun;
> Angst bij onverwacht lawaai;
> Plotselinge toenadering.
- 6 maanden-2 jaar:
> Hoogten en diepten;
> Onbekende enge voorwerpen;
> Vreemden;
> Bepaalde geluiden;
> Separatie van het ouderfiguur;
> Onbekend voedsel (neofobie).
> Social referencing speelt hier een grote rol.
- 2-6 jaar:
> Dieren;
> Het donker;
> Bloed;
> Fantasiefiguren;
> Verlies van lichamelijke integriteit (bijv. bij een bezoek aan de dokter of de
kapper).
> De ontwikkeling van een copingstijl begint hier vaak.
- 6-12 jaar:
> Piekeren;
> Faalangst;
> Zelfveroordeling (geweten of beoordeling door leeftijdsgenoten);
> Toetsen en andere prestaties op school;
> Persoonlijke gezondheid.
- 13 jaar en ouder:
> Angst voor het voortgezet onderwijs;
> Peers;
> Hypochondrische overwegingen (bang zijn voor ernstige ziektes);
> Existentieel gevaar ( dingen uit het nieuws, kernoorlog, milieurampen, etc.);
> Anticipatie op reële onderwerpen (eigen dood, echtscheiding ouders, etc.).
Kinderen met een handicap:
- Adolescenten met een verstandelijke beperking:
> Ervaren vooral angst passend bij de mentale leeftijd.
- Kinderen met een lichamelijke beperking:
> Kennen meer angst, vanwege het in mindere mate in staat zijn om zichzelf
te verdedigen tegen gevaar.
- Slechtziende of blinde kinderen:
> Het process van zich losmaken van anderen gaat trager en gaat vaak
gepaard met veel scheidingsangst.
Een separatieangststoornis en specifieke fobieën komen het meest voor op jonge leeftijd.
De sociale fobieën en paniekstoornissen zijn de meest voorkomende angststoornissen bij
adolescenten.
27