Probleem 6: ‘Kwaliteit van
onderwijs’
Leerdoelen:
- Wat zijn de kenmerken van een effectieve school en hoe worden deze gemeten?
- Welke aspecten zijn belangrijk voor schoolverbeteringen?
Leerdoel 1: De effectiviteit van onderwijs
De toegevoegde waarde van onderwijs aan leerprestati es. Belangrijkste aspect van
onderwijskwaliteit.
Criteria:
- Verkleinen van (sociale) verschillen;
- Behalen van (sociale- en leer-) doelstellingen;
1. Bepaald door de maatschappij en de overheid;
2. 2 soorten domeinen;
Meta cognitief (emotioneel, sociaal, esthetisch) moeilijk te meten;
Cognitief.
Schooleffectiviteit
Uit het onderzoek van Edmonds ontstond het vijffactorenmodel die de effectiviteit van
scholen zouden bevorderen:
Sterk onderwijskundig leiderschap (om te voorkomen dat onderwijs op het
bedrijfsleven lijkt);
- Hoge verwachtingen ten aanzien van de leerprestaties (Self filfilling prophecies/
Pygmalioneffect);
- Ordelijke en leer bevorderende sfeer;
- Nadruk op verwerken en verwerven van basisvaardigheden;
- Frequente evaluatie van vorderingen van leerlingen (voor verbeteren).
Outlier studies: vergeleken de kenmerken van effectieve scholen met die van ineffectieve.
Carroll en Bloom: tijd die wordt besteed aan leren in relatie tot tijd die individuele leerlingen
(gezien hun capaciteiten) nodig hebben + kwaliteit van instructie belangrijke factoren om
doelen te behalen.
Coördinatie
Het afstemmen van verschillende acti viteiten binnen de organisati e zodat de
doelstellingen worden bereikt. Ook wel ‘glue which holds organizati ons together ’.
Gevoerde beleid, wijze waarop school gestructureerd is en manier waarop leiding wordt
gegeven draagt bij aan effectiviteit van school.
Witziers: onderscheid tussen twee soorten coördinatie:
- Structureel: betrekking op formele kenmerken van organisatie, via een hiërarchisch
systeem taken en bevoegdheden bepaald, voorbeeld: vaksecties met leiders in VO;
- Procedureel: datgeen wat feitelijk wordt gedaan om afstemming en integratie te
bereiken. Mintzberg: stelde 6 coördinatiemechanismen op die veel worden gebruikt;
, 1. Direct leidinggeven: hiërarchische structuur, activiteiten van leidinggevende
staat centraal, voorbeeld: rol van schoolbestuurders, schoolleiders die toezicht
houden, opdrachten geven en beslissingen nemen. Is in praktijk beperkt;
2. Standaardisatie van werkprocessen: wijze van werken wordt gereguleerd
door programma’s/regels/procedures, voorbeeld: gebruik van leermiddelen of
standaarden. Docenten hebben veel autonomie in vormgeven van klas;
3. Standaardisatie van kennis en vaardigheden: alle leden van de organisatie
maken bezitten dezelfde kennis, voorbeeld: docenten hebben zelfde kennis en
vaardigheden door beroepsopleiding en trainingen, zwak ontwikkeld;
4. Standaardisatie van uitkomsten: vooraf vastleggen van doelen van het
proces, voorbeeld: regelgeving vanuit overheid, beleid van school,
vakwerkplannen;
5. Wederzijdse afstemming: overeenstemming van activiteiten doordat leden
met elkaar overleggen, betrokkenheid werknemers is groter, voorbeeld:
informele als formele overlegvormen;
6. Ideologie: mate waarin sprake is van gemeenschappelijke waarden en
normen, voorbeeld; schoolcultuur, hoe meer dezelfde opvattingen, hoe beter
de samenwerking.
Professionele bureaucratie: schoolorganisatie bevat zowel bureaucratische belangen als
professionele. Kenmerkend hiervoor is de scheiding tussen beheer- en onderwijssector.
Zie bijlage. Scholen zijn een losjes gekoppeld systeem: niet sterk gecoördineerd,
professionele bureaucratie is niet houdbaar.
Conclusie: coördinatiemechanismen die nadruk leggen op standaardisatie van uitkomsten en
werkprocessen en versterken van leidinggevende capaciteiten hangt samen met
effectiviteit van school mechanistische benadering docentgedrag door planmatige
aansturing vanuit schoolleiding onderwijs is gegarandeerd van succes.
Friebel: kenmerken effectieve scholen: aandacht voor planning van onderwijs, inhoud, en
taken voor leerlingen, hoge verwachtingen bij leiden sectie, gemeenschappelijke besluiten en
visie.
Coöperatie in vaksecties, overleg en democratische besluitvorming vertonen geen
samenhang met effectiviteit.
Factoren die het meest effectief zijn, zijn die op het niveau van de klas.
- Klasniveau (microniveau):
a. Heldere instructie en een actieve deelname van de leerling;
b. Effectieve instructie;
i. Methode (iedere methode legt de nadruk op iets anders);
ii. Differentiatievormen (adequate, aangepaste gelegenheden tot leren
geven);
iii. Handelen van de leerkracht (alles wat de leraar doet wat te maken
heeft met de leerling, klassenmanagement, huiswerk, feedback).
- Schoolniveau (macroniveau):
a. Resultaatgericht beleid: onderstreept het behalen van resultaten door
docenten en leerlingen;
b. Onderwijskundig leiderschap;
c. Consensus en gezamenlijke planning tussen docenten;