SAMENVATTING GRONDSLAGEN ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
WEEK 1
Ontwikkelingspsychologie= levenslooppsychologie, de wetenschappelijke studie naar groei, verandering
en stabiliteit in de levensloop
Ontwikkelingspsychologen proberen de universele ontwikkelingsprincipes te ontwikkelen, waarbij rekening
word gehouden met etnische verschillen, unieke aspecten van individuen en de stabiliteit in het leven.
4 thema’s ontwikkeling kinderen:
1. Fysieke ontwikkeling: ontwikkeling van fysieke opbouw van het lichaam (hersenen, spieropbouw)
2. Cognitieve ontwikkeling: intellectuele vermogens, de invloed daarvan op ons gedrag (leren,
geheugen, probleemoplossing, intelligentie)
3. Sociale ontwikkeling: ontwikkeling van sociale relaties en interacties met anderen
4. Persoonlijkheidsontwikkeling: ontwikkeling, verandering in de persoonlijke eigenschappen
Leeftijdsgroepen:
- Prenatale periode= periode van conceptie tot geboorte
- Baby- en peutertijd= periode van geboorte tot 3 jaar
- Kleutertijd= periode van 3 tot 6 jaar
- Schooltijd= periode van 6 tot 12 jaar
- Adolescentie= periode van 12 tot 20 jaar
Sociale constructie = idee over de realiteit dat algemeen geaccepteerd is, maar verschilt per
maatschappij/cultuur
Theorie= verklaring van een verschijnsel wat een raamwerk vormt om relaties tussen
feiten of principes te begrijpen
Persoonlijke theorie: informeel
Onderzoektheorie: formeel
5 perspectieven op de ontwikkeling van het kind:
1. Psychodynamisch perspectief: focus op innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan
een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.
De psychoanalytische theorie van Freud: onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands
persoonlijkheid en gedrag. Elke persoonlijkheid heeft 3 aspecten:
Id= aangeboren deel van de persoonlijkheid (primitieve driften, genotsprincipe:
zoveel mogelijk bevrediging en zo weinig mogelijk spanning; honger, seks,
agressie)
Ego= rationale deel van de persoonlijkheid, vanuit realiteitsprincipe
Superego= geweten, onderscheid goed en kwaad (ontwikkelt rond 5/6 jaar)
Volgens Freud is een persoon in balans als hij handelt vanuit het ego. De psychoseksuele
ontwikkeling doorloopt een aantal fasen waarbij genot/bevrediging telkens met een ander
deel van het lichaam wordt geassocieerd: oraal (eten), anaal, fallisch (verschil), latentie
(achtergrond), genitaal.
Fixatie= gedrag dat in een eerdere ontwikkelingsfase is blijven steken als gevolg van
een onopgelost conflict
Psychosociale theorie (Erikson): nadruk op de sociale interactie met anderen
Mensen ontwikkelen zich in 8 aparte stadia, met elk een crisis of conflict die moet worden
opgelost. Freud en Erikson verschillen hierbij van mening, aangezien Erikson stelt dat de
ontwikkeling het hele leven door kan gaan en Freud niet (tot adolescentie).
2. Behavioristisch perspectief: focus op waarneembaar gedrag (Watson)
Dit is een benadering van ontwikkeling waarbij waarneembaar gedrag en externe stimuli in de
omgeving cruciaal zijn voor het begrijpen van de ontwikkeling van het individu. De omgeving
(nurture) is belangrijker voor de ontwikkeling dan erfelijkheid (nature). Vormen van leren:
Klassieke conditioneren= vorm van leren waarbij een organisme op een bepaalde manier
leert reageren op een neutrale stimulus, die de respons uitlokt (Pavlov)
1
, Operant conditioneren= vorm van leren waarbij een respons versterkt of verzwakt wordt,
door de positieve/negatieve gevolgen (Skinner)
Gedragsmodificatie= techniek om de frequentie van gewenst gedrag te verhogen en de frequentie
van ongewenst gedrag te verlagen
Sociaal cognitieve leertheorie= de nadruk ligt op leren door het observeren van het gedrag
van een ander persoon/model (stimulus is het gedrag van iemand anders)
We hoeven de consequenties van het gedrag niet te ondervinden om ervan te leren. Er zijn
volgens Bandera 4 stappen: het gedrag van het model wordt waargenomen, kunnen worden
herinnerd, kunnen reproduceren, gemotiveerd zijn motiveren het te leren en uit te voeren.
Gedrag aanleren is dus geen kwestie van straf of beloning, maar van observeren.
3. Cognitief perspectief: kijken naar de oorsprong van ons begrip (Piaget)
Het cognitieve perspectief richt zich op de innerlijke processen die mensen in staat stellen de
wereld te leren kennen, te begrijpen en erover na te denken. Verschillende stadia:
Sensomotorische fase= ontwikkeling objectpermanentie (mensen/objecten bestaan, ook al
zie je ze niet), weinig/geen vermogen om dingen symbolisch weer te
geven (geboorte-2 jaar)
Pre-operationele fase= ontwikkeling van taal en symbolisch denken; egocentrisch denken
Concreet operationeel= ontwikkeling van verduurzaming (kwantiteit en het fysieke zien),
kennis van omkeerbaarheid (7-12)
Formeel operationeel= ontwikkeling van logisch en abstract denken (12-volwassenheid)
Het menselijk denken is opgebouwd vanuit schema’s: georganiseerde mentale patronen die
bepaalde gedragingen of acties vertegenwoordigen. De adaptatie (manier waarop kinderen
reageren op en zich aanpassen aan nieuwe informatie) wordt verklaard door 2 basisprincipes:
Assimilatie= proces waarbij al bestaande schema’s worden gebruikt bij nieuwe
situaties
Accommodatie= proces waarbij een nieuwe ervaring zorgt voor verandering van een a
bestaand schema
Er is echter kritiek op deze theorie, omdat de cognitieve ontwikkeling meer continu zou zijn in
plaats van een verloop in fases. Uit Piagets theorie ontstond toen de:
Informatieverwerkingstheorie= benadering van cognitieve ontwikkeling waarbij men probeert te
achterhalen op welke manier mensen informatie coderen, opslaan
en terughalen
Piaget dacht dat denken kwalitatief verandert, maar de informatieverwerkingstheorie gaat uit van
kwantitatieve verandering (neo-Piagetiaanse theorie).
Cognitieve neurowetenschap= benadering van cognitieve ontwikkeling die zich richt op de manier
waarop hersenprocessen gerelateerd zijn aan cognitieve activiteit
Deze benadering houdt ook rekening met interne en mentale processen. Het verschil is dat deze
benadering zich focust op de neurologische activiteit die ten grondslag ligt aan denken,
probleemoplossing, plannen en organiseren. Ze proberen de echte locaties en functies in de
hersenen te vinden die verband houden met cognitieve activiteiten. Kritiek is echter, dat deze
benadering meer beschrijft dan verklaart.
4. Systematisch perspectief: brede visie op ontwikkeling
Het systematisch perspectief kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke wereld,
cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld. 2 belangrijke theorieën:
Bio-ecologisch model= model dat uitgaat van 5 omgevingsniveaus die
elk biologisch organisme tegelijk beïnvloeden (Bronfenbrenner)
Microsysteem: dagelijkse directe omgeving
Mesosysteem: connecties in het microsysteem (leerlingen aan leraren)
Exosysteem: algemenere invloeden van instituties (school, kerk)
Macrosysteem: culturele invloeden (maatschappij)
2