Samenvatting vpk en medische
kennis
Leerjaar 1, periode 2
Week 1
Anatomie en fysiologie;
Differentiatie; de vorming van verschillende celtypen. Dit ontstaat door selectieve veranderingen van
de genetische activiteit. In elk van de celtypen worden genen aan- of uitgeschakeld. De ontwikkeling
bestaat uit de deling en differentiatie van cellen én de verandering waarbij de anatomische structuren
worden gevormd en gewijzigd. Embryologie; het bestuderen van de embryonale ontwikkeling. Na
twee maanden wordt het embryo een foetus genoemd. De foetale ontwikkeling begint bij de
negende week en gaat door tot aan de geboorte. Prenatale ontwikkeling; is de embryonale en de
foetale ontwikkeling samen. Postnatale ontwikkeling; is de ontwikkeling na de geboorte en gaat door
tot aan de volwassenheid. Genetica; het bestuderen van de mechanismen die verantwoordelijk zijn
voor de overerving.
Bij de bevruchting versmelten twee haploïde gameten (23 chromosomen) met elkaar en
ontstaat een bevruchte eicel of zygote (46 chromosomen). De spermacel geeft allen de mannelijke
chromosomen, de eicel bevat een secundaire oöcyt, alle celorganellen, voedingsstoffen en de
genetische programmering om de ontwikkeling van het embryo gedurende een week na de
bevruchting te ondersteunen. Oviduct; tuba uterine of eileider. De bevruchting vindt meestal een dag
na de ovulatie plaats in het bovenste derde gedeelte van het oviduct. Corona radiata; de laag van
follikelcellen die de eicel omgeeft. Het acrosoom van de spermacel bevat verschillende enzymen
waaronder hyalyronidase; dat de verbindingen tussen aangrenzende follikelcellen afbreekt. Stap 1.
Een enkele spermacel zal de eicel activeren. Stap 2. Nadat de eicel is geactiveerd en de meiose is
voltooid, reorganiseert het kernmateriaal in de eicel zich tot een vrouwelijke pronucleus. Stap 3. De
kern van de spermacel zwelt op en wordt en mannelijke pronucleus. Stap 4. Ze versmelten met elkaar
tijdens de zogenaamde amfimixis. Stap 5. De bevruchting is voltooid en is een zygote en bij de eerste
klievingsdeling ontstaan twee dochtercellen.
Gestatie; zwangerschap, de periode waarin de prenatale ontwikkeling plaatsvindt. Het eerste
trimester is de periode van de embryonale en vroege foetale ontwikkeling, tijdens deze periode
ontstaan alle belangrijke orgaanstelsels. Het tweede trimester vindt vooral de ontwikkeling van
organen en orgaanstelsels plaats tot deze bijna volgroeid zijn. Het derde trimester wordt gekenmerkt
door een snelle groei van de foetus. Vroeg in het derde trimester worden de meeste van de
belangrijkste orgaanstelsel volledig functioneel.
Klievingsdelingen en vorming van de blastocyste. Klievingsdelingen; zijn een reeks celdelingen
die onmiddellijk na de bevruchting beginnen. Blastomeren; de genetisch identieke dochtercellen die
ontstaan tijdens de deling. Morula; de periode van ongeveer drie dagen, is het pre-embryo een
massief bolletje van cellen dat op een moerbei lijkt. Gedurende de volgende twee dagen als het
embryo de cavum uteriu; baarmoederholte, binnengaat, vormen de blastomeren een blastocyste;
een holle bol met een binnenste holte die de blastocoele wordt genoemd. De buitenste laag wordt de
trofoblast genoemd. Een tweede groep cellen, de embryoblast, ligt bij elkaar in een gedeelte van de
blastocyste, in de loop van de tijd zal hieruit het embryo ontstaan. Endometrium;
baarmoederslijmvlies.
Innesteling. De innesteling begint wanneer het oppervlak van de blastocyste dat het dichtste
bij de embryoblast ligt, zich hecht aan de bekleding van de uterus. De cellen die het dichts bij de
binnenkant van de blastocyste liggen, blijven intact en vormen een laag die de cellulaire trofoblast
wordt genoemd. In de meeste gevallen vindt de innesteling plaats in de fundus of elders in de
,baarmoeder. Bij een ectopisch zwangerschap vindt de innesteling niet in de baarmoeder plaats. Tegen
de tijd van de innesteling heeft de embryoplast zich van de trofoplast losgemaakt. De scheidingslijn
wordt geleidelijk groter, waardoor een met vloeistof gevuld compartiment ontstaat, de zogenoemde
amnionholte. Op dag 12 begint een derde laag cellen te ontstaan tussen de oppervlakkige en de
diepe cellagen van de binnenste celmassa, een proces dat gastrulatie wordt genoemd. De drie
kiembladen vormen vier vruchtvliezen die de ontwikkeling van het kindje ondersteunen; de
dooierzak, het amnion, de allantoïs en het chorion. Het eerste vruchtvlies dat ontstaat is de
dooierzak. Al snel ontstaan bloedvaten binnen het mesoderm en de dooierzak wordt een belangrijke
plaats voor de vorming van bloedcellen. Het amnion bestaat uit ectoderm en mesoderm. Als het
kindje groter wordt, blijft het amnion groeien waardoor de amnionholte groter wordt. Het amnion
bevat het vruchtwater dat het kindje omgeeft en beschermt. De allantoïs is een blaas van endoderm
en mesoderm die zich vanaf het embryo uitstrekt, hier ontstaat later de urineblaas uit. Het chorion
ontstaat wanneer migrerende mesodermcellen een laag vormen onder de trofoblast, waardoor deze
van de blastocoele wordt gescheiden. Nu beginnen in het mesoderm van het chorion bloedvaten te
ontstaan, waardoor een hogesnelheidslijn voor voedingstoffen wordt aangelegd.
Placenta; is een tijdelijke structuur in de baarmoederwand die een plaats biedt voor de
uitwisseling van componenten tussen de bloedsomloop van de foetus en de moeder. Placentatie; is
de vorming van de placenta en vindt plaats wanneer bloedvaten ontstaan in het chorion rond de
buitenkant van de blastocyste. Zuurstofarm bloed stroomt van het embryo af naar de placenta door
de geparde aa. Umbilicalis (navelstrengslagaders) en zuurstofrijk bloed keert terug via de
enkelvoudige v. umbilicalis (navelstrenader). De placenta functioneert ook al hormoonklier. Kort na de
innesteling verschijnt HCG (humaan choriongonadotropine) in het bloed van de moeder, dit is ook de
aanwijzing voor de zwangerschap. Net als LH (luteïniserend hormoon) zorgt HCG ervoor dat het gele
lichaam in stand blijft en dat de afgifte van progesteron doorgaat. Hierdoor vindt er geen menstruatie
plaats. Tegen het einde van het eerste trimester vormt de placenta genoeg progesteron om te zorgen
dat het endometrium in stand blijft. Tegen het einde van het derde trimester neemt de
oestrogeenproductie toe. De stijgende oestrogeenconcentraties spelen een rol bij het opwekken van
de weeën en de bevalling. HPL (humaan placentair lactogeen) en placentair prolactine helpen de
melkklieren voorbereiden op de melkproductie. Relaxine is een hormoon dat zowel door de placenta
als door het gele lichaam wordt afgegeven. Door relaxine wordt 1. De symphysis pubica losser,
waardoor het bekken tijdens de bevalling kan oprekken. 2. Het ostium uteri (de baarmoedermond)
wijder, waardoor de foetus gemakkelijker de vagina binnen kan gaan. 3. Het begin van de weeën
vertraagd door de afgifte van oxytocine in de hypothalamus te onderdrukken. Embryogenese; de
vorming van het embryo, ontstaat wanneer door plooiing, differentiatie en groei van het embryo een
uitstulping ontstaat, de hoofdplooi, die in de amnionholte uitsteekt.
De moeder moet genoeg zuurstof, voedingstoffen en vitaminen opnemen voor zichzelf en de
baby, in het begin is dit geen extra belasting. De ademhalingssnelheid van de moeder neemt toe. Het
volume van het bloed wordt groter, doordat 1. Bloed de placenta instroomt. 2. De foetale activiteit
daalt de PO2 van het bloed en stijgt de PCO2. Deze combinatie bevordert de vorming van renine en
erytropoëtine (EPO) door de nieren, wat leidt tot een toename van bloedvolume. De behoefte van de
moeder aan voedingsstoffen neemt 20-30% toe. De glomerulaire filtratiesnelheid van de moeder
stijgt met 50%. De baarmoeder wordt enorm veel groter. De melkklieren worden groter en beginnen
melk af te geven.
Het doel van de weeën is baring of parturitie. De baring bestaat uit drie fasen. 1. De
ontsluiting; begint met het begin van de weeën als de baarmoedermond zich verwijdt en de foetus
langs het geboortekanaal omlaag begint te glijden. Tegen het einde van deze fase breekt het amnion.
2. De uitdrijving; begint als de baarmoedermond, die door de naderende foetus wordt opengedrukt,
zich volledig verwijdt. Als het vaginakanaal te klein is kan een arts de doorgang tijdelijk vergroten
door een episiotomie uit te voeren, een insnijding door de spieren van het perineum. 3. Tijdens de
nageboorte; wordt de barmoeder geleidelijk kleiner doordat de spieren in de deels ledige
baarmoeder samentrekken. Hierdoor laat de placenta zich los. Deze fase eindigt wanneer de placenta
of de nageboorte uitgedreven zijn.
, Er is sprake van vroeggeboorte wanneer de weeën beginnen voordat de foetus zijn normale
ontwikkeling heeft voltooid. Het heeft meestal betrekking op een geboorte tussen de 28 en 36
weken. De periode van een pasgeborene is tot een maand oud, daarna tot het tweede levensjaar
heet het een zuigeling. Adolescentie begint bij de puberteit, de periode van geslachtsrijpheid en
eindigt wanneer de groei is voltooid. Drie belangrijke hormonale gebeurtenissen dragen bij tot het
begin van de puberteit; 1. De hypothalamus gaat meer gonadotropin releasing hormone (GnRH)
produceren. 2. De lobus anterior van de hypofyse wordt gevoelig voor de aanweigheid van GnRH en
de concentraties van FSH en LH, dit leidt tot de vorming van gameten, de vorming van
geslachtshormonen en tot een plotselinge versnelling van de groei. Senescentie; verouderingsproces.
Aan het einde van de zesde maand zijn de mekklieren van de zwangere volledig ontwikkeld
en beginnen de kliercellen zogenoemde colostrum of voormelk te vormen. Moedermelk bestaat uit
water, eiwitten, aminozuren, vetten, suikers en zouten. Ook bevat het een grote hoeveelheid
lysozymen, enzymen met antibiotische eigenschappen.
Elk lichaamscel bevat 46 chromosomen die verdeeld zijn in 23 paren. Eén onderdeel van elk
paar is afkomstig van de spermacel en de ander van de eicel. De twee onderdelen worden homologe
chromosomen genoemd. 22 van deze paren worden autosomale chromosomen genoemd. Bij
monogene erfelijkheid wordt het fenotype bepaald door interacties tussen één enkel paar allelen.
Veel fenotypische eigenschappen worden bepaald door interacties tussen verschillende genen, dit
wordt polygene erfelijkheid genoemd. Karyotypering; het bepalen van iemands volledige set
chromosomen.
Klinische pathologie;
Nidatie; innesteling. Extra uteriene graviditeit (EUG); buitenbaarmoederlijke zwangerschap. Het
vruchtje maakt ruim twee weken na de conceptie al voldoende HCG aan voor een betrouwbare
zwangerschapstest. Na ongeveer drie maanden neemt de placenta de hormoonproductie over van
het corpus luteum. De buitenste laag van de vruchtzak is het chorion, dat in samenwerking met
maternale lymfocyten afstoting voorkomt. Vlokken hiervan kunnen via het cervixkanaal opgezogen
worden voor onderzoek, maar dit verhoogt de kans op een miskraam iets (vlokkentest). Rondom het
embryo ontwikkelt zich een holte gevuld met amnionvocht, dat onderzocht kan worden
(vruchtwaterpunctie). De groei van de foetus is in te schatten door de fundushoogte (bovenste deel
van de baarmoeder) te voelen. Positieve discongruentie; de fundus wordt hoger gevoeld dan
verwacht/berekend meerlingen, molagraviditeit (vlokkenzwangerschap) en polyhydramnion (te veel
vruchtwater). Negatieve discongruentie; de fundus wordt lager gevoeld dan verwacht/berekend
chromosomale afwijkingen, infecties, intoxicaties, placentaire doorbloedingsproblemen of
oligohydramnion (te weinig vruchtwater).
Al vroeg in de zwangerschap daalt de perifere weerstand door vasodilatatie in
geslachtsorganen en de huid. Deze vaatverwijding leidt tot een toename van de hartfrequentie. Het
hartminuutvolume neemt toe door tachycardie en groter slagvolume. De vaatweerstand neemt nog
verder af als er steeds meer vaten in de zwangere uterus bijkomen. Met name in het middelste
trimester is er daardoor een bloeddrukdaling, die mid pregnancy drop wordt genoemd.
Al een paar weken voor de geboorte kunnen bekken en lumbale wervelkolom zo verslappen,
dat de hoogzwangere vrouw soms waggelend gaat lopen. De zwangerschapsduur wordt gerekend
vanaf de eerste dag van de laatste menstruatie. Een zwangerschap langer dan 42 weken is serotien
(overdragen). Een à therme zwangerschap is een voldragen zwangerschap.
Tot 398 geboorte, even navragen…
Nederlands leerboek jeugdgezondheidszorg
Een belangrijke preventiemaatregel, het gebruik van foliumzuur, moet vier weken voor de
bevruchting gestart te worden. Een groot deel van het effect dat foliumzuur heeft op het voorkomen
, van een neuraalbuisdefect gaat verloren wanneer begonnen wordt met innemen als de
zwangerschap al is opgetreden.
De zwangerschap wordt ook graviditeit genoemd; een zwangere vrouw heeft een gravida en
zij is gravide. De zwangerschap ontstaat wanneer een vrouwelijke eicel bevrucht wordt door een
mannelijke zaadcel, hierdoor versmelten de erfelijke materialen, met als eindresultaat een pre-
embryo. Deze bevruchting vindt plaats in de eileider (tuba). Kort na de bevruchting beginnen de
eerste celdelingen. Al delend wordt het bevruchte eitje richting de baarmoeder vervoerd door een
vochtstroom in de eileider, door het trilhaarepitheel. Als dit misgaat en het blijft toch delen, ontstaat
er een buitenbaarmoederlijke zwangerschap (EUG). Het gevolg hiervan kan zijn dat de eileider op een
gegeven ogenblik openbarst, dit heet een tubaruptuur. Op het moment van de innesteling zijn er al
twee soorten cellen ontstaan. De trofoblast, die de placenta en de vliezen zullen gaan vormen, en de
embryblast, die het kind zal vormen. De trofoblast gaat het hormoon humaan choriongonadotrofine
(HCG) produceren, dat ervoor zorgt dat het ovarium de eerste drie maanden progesteron blijft
produceren. Daarna wordt de progesteronproductie overgenomen door de placenta.
Het bevruchte ie wordt een zygote genoemd, in het stadium van de eerste celdeling wordt
gesproken van een pre-embryo. Bij echoafwijking zal steeds vaker gedetailleerder genetisch
onderzoek; array, worden aangeboden. Hydramnion; te grote hoeveelheid vruchtwater. Een vrouw
die voor de eerste keer zwanger is heet een primigravida, een vrouw die al eerder zwanger is geweest
heet een multigravida. De belangrijkste functies van de placenta zijn; 1. De uitwisseling tussen
moeder en kind: het zorg dragen voor het transport van zuurstof en voedingstoffen van moeder naar
kind en de afvalstoffen van kind naar moeder. 2. Het vormen van een barrière om de foetus zo veel
mogelijk te beschermen tegen schadelijke stoffen en ziekteverwekkers. 3. Hormonale functie; het
produceren van hormonen (progesteron en oestrogenen) waardoor de zwangerschap in stand wordt
gehouden en het lichaam van de moeder wordt voorbereid op de tijd na de geboorte. 4.
Immunologische functie; de acceptatie van de zwangerschap door het lichaam van de moeder.
In samenhang met de placenta wordt de foetus omgeven door twee vruchtvliezen, het
chorion dat het buitenste vlies is dat tegen de uteruswand aanzit en het amnion dat het binnenste
vlies is. Binnen de ruimte die de vliezen vormen, de amnionholte, bevinden zich de foetus, de
navelstreng en het vruchtwater. De foetus wordt beschermd tegen de verwekende werking van het
vruchtwater doordat zich op de huid een vettige laag vormt, de vernix caseosa. In de navelstreng
bevinden zich 3 bloedvaten, twee slagaders en een ader. Het grootste probleem van een lange
navelstreng is dat er een knoop kan ontstaan, waardoor het kind geen voedingstoffen en zuurstof
meer krijgt. Hierdoor kan een IUV, ofwel intra-uteriene vruchtdood ontstaan. Abortus/miskraam; tot
16 weken. Immature geboorte; 17-24 weken. Vroeggeboorte; extreem te vroeg geboren; 24-28
weken. Zeer te vroeg geboren; 28-32 weken. Matig te vroeg geboren; 32-37 weken. Partus à therme;
37-42 weken. Partus serotinus; vanaf 42 weken.
Een spontane abortus treedt meestal op tussen de 8-13 weken. Een abortus imminens is een
dreigende abortus. Een abortus incipiens is een gang gekomen abortus. Een abortus completus is en
abortus waarbij de gehele vruchtzak is uitgestoten. Is een deel van de vruchtzak achtergebleven, dan
het een abortus incompletus. Abortus provocatus is de afgebroken zwangerschap tot 16 weken.
Het doel van elke verloskundige is een gezonde baby geboren te laten worden uit een
gezonde moeder. Men spreekt in Nederland van eerstelijnsverloskunde wanneer de begeleiding door
huisarts of verloskundige plaatsvindt. In Nederland start 85% van de vrouwen de prenatale zorg in de
eerste lijn. De verloskundige is opgenomen in de Wet BIG; zij heeft na haar opleiding verloskunde de
bevoegdheden om voorbehouden handelingen te kunnen verrichten. De tweedelijnsverloskunde
wordt verricht door de gynaecoloog/obstetricus, vaak samen met een klinisch verloskundige. De zorg
voor de ‘zieke’ pasgeborene in het ziekenhuis valt onder de zorg van de kinderarts of neonatoloog. De
zorg van een gezonde pasgeborene in het ziekenhuis valt onder de zorg van de verloskundige. De
eerste afspraak bij de verloskundige is een intake waarbij een uitgebreide anamnese wordt
afgenomen. Bij het bloedonderzoek vindt bepaling van de bloedgroep, resusfactor, IEA (irregulaire
erythrocytenantistoffen) en hemoglobinegehalte plaats, en een screening op lues, hepatitis B en hiv.
Het doel van de prenatale diagnostiek is om tijdens de zwangerschap aangeboren afwijkingen, al dan