Samenvatting anatomie en fysiologie van de mens
7.2 Spijsverteringskanaal
Mond Maag (5 sec) 5-6 uur in de maag, wordt gedeeltelijk verteerd Voedselbrij naar darm, 5
tot 6 uur later zijn de vertering van voedsel en opname van voedingsstoffen in het bloed voltooid. De
onverteerbare verlaten het lichaam via feces, na 12-24 uur.
Functies van het spijsverteringkanaal zijn:
× Opname van voedsel uit uitwendig milieu (eten en drinken)
× Mechanische verkleining en menging van voedsel (kauwen en kneden)
× Chemische bewerking door enzymen (vertering)
× Vervoer van voedsel door spijsverteringskanaal (peristaltiek)
× Overdracht van voedingsstoffen aan het bloed (resorptie)
× Uitscheiding van onverteerde en onverteerbare stoffen (ontlasting)
Spijsverteringkanaal: holle verbinding tussen mondholte en anus. 8 meter lang. We onderscheiden
mondholte, keelholte, slokdarm, maag, dunne darm en dikke darm.
Het lumen behoort tot het uitwendige kanaal, stukje buitenwereld dat in het lichaam is opgenomen.
De wand van het spijsverteringskanaal is bekleed met epitheel.
7.2.2 Mondholte
Mondholte=cavum oris= begin van het spijsverteringskanaal en onderdeel van de luchtwegen.
Bekleed met slijmvlies, bestaand uit meerlagig niet-verhoornend plaveiselepitheel. Belangrijk bij
spreken en smaak. In de mondholte start de voedselvertering. Voedsel wordt betast, verscheurd en
verkleind, vermengd met speeksel en slijk, gedeeltelijk verteerd en ingeslikt.
Begrenzing van de mondholte
Dak van de mondholte wordt gevormd door palatum (gehemelte), het is de scheiding tussen neus- en
mondholte. Het voorste deel palatum durum (harde gedeelte), bevat botweefsel dat tot de
bovenkaak behoort. Het palatum molle (zachte gehemelte) ligt verder naar achteren en bestaat uit
spierweefsel. Loopt naar achteren en eindigt in de uvula (huig). Achterste rand van het zachte
gehemelte loopt met een plooi langs de zijkanten omlaag tot de mondbodem, achterste gehemelte
bogen. Hiervoor ligt aan beide kanten een plooi, voorste gehemelte bogen. Tussen voorste en
achterste gehemelteboog zitten tonsillen aan beide kanten. Zijkanten van mondholte worden
gevormd door wangen, die naar voren lopen in de lippen. Dit bestaat uit dwarsgestreepte spieren.
Lippen en wangen horen bij mimische musculatuur. Elke lip heeft een lipteugel, bovenste in kleiner
dan de onderste.
Voedselbewerking in de mondholte
Tong, kauwspieren, gebit en speekselklieren spelen hierbij een rol. De lingua (tong), tussen de tong
en mondbodem zit een tongriem (dunne slijmvliesplooi). Aan de achterkant zit de tong van aan het
os hyoideum (tongbeen). Achterin de mond op de tongbasis ligt de tongamandel. Het tongslijmvlies
is een dikke laag niet-verhoornend plaveisepitheel. Het bevat veel smaakpapillen, deze steken boven
het tongoppervlak uit en bevatten smaaksensoren. Functies tong in spijsverteringsstelsel: tast-,
temperatuur- en smaaksensoren, belangrijk bij kauwen en vermengen voedsel en bij slikken. Ook bij
spreken is de tong nodig, bij reinigen gebit en het heeft erotische functies.
Kauwspieren zijn sterk. Je opent je mond door ze te ontspannen. De bewegingen zijn op en neer en
voor- en achterwaarts bij kauwen.
Gebit bestaat uit tanden en kiezen. Tanden en kiezen zijn bovenin verankerd in de maxilla
(bovenkaak). Ondergebit in de mandibula (onderkaak). Boven- en onderkaak zijn hoefijzervormig
,(occlusie). Tanden en kiezen zijn gebitselementen, er zijn er 32. Je kunt ze verdelen in 4 kwadranten, 2
onderin en 2 bovenin. Elk kwadrant heeft 2 dentes incisivi (snijtanden), een dens caninus (hoektand),
2 dentes premolares (valse kiezen) en 3 dentes molares (ware kiezen). Alle gebitselementen hebben
hun eigen vorm, aangepast aan de functie. De samenstelling van het gebit wordt weergegeven met
een tandformule. Elk element heeft 2 cijfers. Gebitselementen 18, 28, 38 en 48 komen pas later, dit
zijn de dentes sapientiae (verstandskiezen). Het zichtbare deel van de tand is de kroon. De hals is
bedenkt door tandvlees en vormt de overgang naar de wortel. Gebitselement is opgebouwd uit
dentine (tandbeen), dat in de kroon wordt beschermd door email (tandglazuur). In de tandhals gaat
het over naar cement (hals en wortel worden hiermee bedekt). Binnenin de kroon zit de tandholte,
die overgaat in het wortelkanaal. Zijn beide gevuld met tandpulpa (tandmerg).
Speekselklieren
Speeksel (salva) wordt geproduceerd door speekselklieren. Je hebt er 3:
× Glandula parotidea (oorspeekselklier)
× Glandula submandibularis (onderkaakspeekselklier)
× Glandula sublingualis (ondertongspeekselklier)
Speeksel
Speekselklieren produceren ong. 1,5 liter speeksel p/d. Speeksel is sereus (waterig) of mukeus
(slijmerig). Speeksel is sereus bij droog, scherp, bitter, zoet of zuur eten. Bij taaie, harde voedsel is
speeksel mukeus. De oorspeekselklieren scheiden alleen sereus speeksel af en de andere 2 gemengd
sereus-mukeus speeksel. Door speeksel wordt voeding slijmerig, verdund en gedeeltelijk opgelost in
water. Speeksel bevat het enzym ptyaline (speeksalamylase). Ptyaline splitst een deel van
polysachariden in maltose en glucose. Speeksel heeft een pH variërend van lichtzuur tot licht-basisch
(6,7-7,5). Optimale pH-waarde van ptyaline ligt rond 7. Speeksel ondersteunt de afweer van het
lichaam doordat je steeds slikt, waardoor ziekteverwekkers en bacteriën uit de mondholte verwijderd
worden en vervolgens door maagzuur onschadelijk worden gemaakt. Speeksel bevat globuline,
leukocyten en lysozym, wat bacteriegroei remt. Speekselklieren produceren constant een bepaalde
hoeveelheid speeksel. Een hogere of lagere secretie komt reflectorisch tot stand door het vegetatieve
zenuwstelsel. Voedsel tegen de wand van de mondholte is een prikkel voor verhoogde productie. Ook
ruiken en zien van voedsel. Kauwspieren ondersteunen de speekselsecretie door samentrekken,
waardoor speeksel wordt weggedrukt.
Kauwen en slikken
Kauwen: voedsel wordt afwisselend door kiezen uitgeperst en er door tong, wangspieren en lippen
weer tussen gebracht. Ook wordt speeksel tegelijkertijd toegevoegd. Door kauwen vergroot het
totale oppervlakte van het voedsel, waardoor spijsverteringsenzymen er goed op in kunnen werken.
Slikken: bestaat uit 2 fasen, willekeurige en onwillekeurige fase. Willekeurig begint met sluiten van de
mond. De tong zet de voedselbrij om tot een bolus en schuift deze naar achteren via het gehemelte.
Als de bolus de achterste gehemeltebogen en keelwand aanraakt, ontstaat een slikreflex, de
onwillekeurige fase. Sluitspier van de slokdarm gaat open, huig wordt naar boven geduwd en sluit
met het opgetrokken zachte gehemelte de neusholte af. Weg naar de openstaande luchtpijp wordt
afgesloten doordat de epiglottis (strotklepje) door de tongbeweging achterover kantelt. Bij de
slikbeweging beweegt de larynx (strottenhoofd) zich omhoog en komt tegen de gekantelde epiglottis
aan. Nu is de weg naar de luchtpijp afgesloten. Keelspieren trekken samen boven de voedselbrok en
het wordt de slokdarm ingeduwd.
Tegenovergesteld van slikreflex is kokhalsreflex, gebeurd als de keelwand wordt geprikkeld. Voedsel
wordt vanuit keelholte naar mondholte gebracht. Als er voedsel in het strottenhoofd of luchtpijp
komt, is het verslikken. Dit komt als je juist niet slikt.
, 7.2.3 Keelholte
Pharynx=keelholte, loopt vanaf neusholte tot aan het strottenhoofd en de slokdarm. Ingang van
voedsel en lucht. Er zijn drie delen:
x Nasopharynx: neus-keelholte staat in dienst van ademhaling
x Oropharynx: mond-keelholte is de gemeenschappelijke ruimte voor ademhaling en
voedseltransport
x Laryngopharynx: strottenhoofd-keelholte is het deel tot aan strottenhoofd en slokdarm
Wand van pharynx bestaat uit niet-verhoornend meerlagig plaveisepitheel met daaronder
dwarsgestreepte spieren. Enige functie van de keelholte voor de spijsvertering is het laten passeren
van de voedselbrok naar de slokdarm.
7.2.4 Slokdarm
Oesophagus=slokdarm een buis die de keelholte met maag verbindt.
Via een opening in het spiergedeelte van het diafragma komt de slokdarm de buikholte binnen. De
slokdarm heeft 3 vernauwingen. De bovenste achter het strottenhoofd, waar de slokdarm wordt
samengedrukt tussen strottenhoofd en wervelkolom. De middelste achter de splitsing van de
lichtpijp. De onderste zit waar de slokdarm door het diafragma gaat.
Slokdarm arteriën= aftakkingen van de aorta descendens. De meeste slokdarm venen monden uit in
de v. cava superior. De onderste slokdarmvenen vormen anastomosen (aan elkaar verbinden van 2
vaten) met de maagvenen. Klein deel van de uit slokdarm afkomstige bloed komt daardoor in de
poortader terecht.
Bijzondere kenmerken wand
Mucosa bestaat uit meerlagig-niet verhoornend plaveisepitheel en beschermt tegen hete, koude,
scherpe en chemisch agressieve bestandsdelen in het voedsel. Submucosa bevat alleen slijmklieren.
Bij de slokdarm is de muscularis belangrijk en bestaat uit kring- en lengtespieren. De sfincter
(sluitspier) ligt ter hoogte van de bovenste vernauwing. Deze heet de faryngo-oesofageale sfincter
(bovenste slokdarm sfincter). Opent alleen tijdens slikken. De tweede sfincter zit ter hoogte van de
onderste vernauwing, gastro-oesofageale sfincter (onderste slokdarmsfincter) die terugstromen van
de maaginhoud naar slokdarm tegenhoudt.
Functie slokdarm
Transport van voedsel van de keelholte naar de maag. Transport door peristaltiek. Tijdens dit
transport gaat vertering van zetmeel en glycogeen, door het mee-ingeslikte ptyaline, gewoon door.
7.2.5 Maag
Maag= gaster, hier wordt voedsel tijdelijk opgeslagen en mechanisch en chemisch bewerkt. De maag
is in 5 delen te onderscheiden:
× Cardia (maagingang): hier mond de slokdarm in uit
× Fundus (maagkoepel): deel dat links boven de cardia uitbolt en tegen diafragma aanligt.
Hierin kan gas zitten, wat bestaat uit ingeslikte lucht. Als de gasbel heel groot wordt zit hij
onder het cardia en opent de gastro-oesofageale sfincter en dan boer je.
× Corpus (maaglichaam): grote deel van de maag
× Pars pylorica/antrum (maaguitgang): laatste deel van de maag, aansluitend op duodenum
× Pylorus (maagportier): vernauwde uiteinde de maaguitgang. In de wand hiervan zit de m.
sphincter pylori, kringspier die de maag afsluit van het duodenum
De maag heeft een curvatura minor (binnenbocht), ook wel maagstraat en een curvatura major
(buitenbocht). In de minor is de maag minder geplooid. Vloeistoffen lopen vanuit de maagstraat
rechtstreeks naar de uitgang van maag. Maag arteriën zijn aftakkingen van de truncus coeliacus. De
maagvenen voeren bloed naar de v. Portae.