KERNTHEMA’S BESTUUR- EN ORGANISATIEWETENSCHAP (AANTEKENINGEN COLLEGE)..................................3
HOORCOLLEGE 1.1: OPENING EN OVERZICHT (8-9)......................................................................................................3
HOORCOLLEGE 1.2: DE OPKOMST VAN DE ORGANISATIESAMENLEVING EN ‘DE BUREAUCRATIE’...............................................3
Industriële revolutie..........................................................................................................................................4
Taylor’s Scientific Management:......................................................................................................................4
HOORCOLLEGE 2.1: BUREAUCRATISCH VS. HUMANISTISCH BESTUUR (15-9).......................................................................5
Rationaal-bureaucratisch management..........................................................................................................5
HOORCOLLEGE 2.2: ‘HUMANISTISCH’ MANAGEMENT (15-9)..........................................................................................6
‘Humanistisch’ bestuur: het ideaal...................................................................................................................6
Samenvattend: Scientific Management vs ‘Humanistisch’ management........................................................8
HOORCOLLEGE 3.1: HET BUREAUCRATIEMODEL EN DE INFORMELE ORGANISATIE (22-9).......................................................9
Weber’s bureaucratiemodel.............................................................................................................................9
HOORCOLLEGE 3.2: FRONT- EN BACKSTAGE (22-9).....................................................................................................11
HOORCOLLEGE 4.1: ORGANISATIE EN OMGEVING (29-9).............................................................................................12
Samenvattend managementstijlen................................................................................................................12
Organisatie & omgeving................................................................................................................................12
Contingentietheorie (zie literatuur)................................................................................................................13
Paradigmastrijd in organisatiewetenschappen.............................................................................................15
Institutionele theorie......................................................................................................................................15
Enactmenttheorie...........................................................................................................................................16
HOORCOLLEGE 5.1: CULTUURMANAGEMENT EN ZELFSTURING (6-10).............................................................................16
Cultuurmanagement: het ideaal....................................................................................................................17
HOORCOLLEGE 5.2: POSTBUREAUCRATIE EN VERANDERMANAGEMENT (6-10)..................................................................20
Postdemocratie..............................................................................................................................................20
Wat is de toekomst?.......................................................................................................................................22
HOORCOLLEGE 6.1: CULTUUR & BETEKENISGEVING.....................................................................................................22
HOORCOLLEGE 6.2: MACHT & BEÏNVLOEDING...........................................................................................................24
HOORCOLLEGE 7: OVERZICHT ALLE COLLEGES.............................................................................................................26
Buraucratisch vs humanistisch.......................................................................................................................26
Bureaucratisch vs ideologisch/cultuurmanagement......................................................................................27
Bureaucratie vs postbureaucratie/verandermanagement............................................................................27
Bureaucratiemodel vs bureaucratiestudies....................................................................................................28
Contingentietheorie vs enactment-/institutionele theorie.............................................................................29
Macht, politiek en cultuur..............................................................................................................................31
KERNTHEMA’S BESTUUR- EN ORGANISATIEWETENSCHAP (AANTEKENINGEN LITERATUUR)...........................32
Chris Grey: Bureaucratic dysfunctionalism (25-26), week 2.......................................................................................32
Chris Grey: Formal and informal; intended and unintended (27-31), week 3............................................................32
Goffman - Façadegebied en achterafgebied p. 100-123, week 3..............................................................................33
Het gebied achter de coulissen.......................................................................................................................33
Chen - Organic and Mechanistic Forms p. 518-52, week 4........................................................................................34
MorganG – Do organizations ‘enact’ their environments, week 4.............................................................................35
Suddaby – Institutional Theory, week 4.....................................................................................................................36
Mintzberg - Dealing with structure and systems, week 4..........................................................................................36
Chris Grey – Organizational Culture and Self-Management (63-84), week 5.............................................................36
Chris Grey – Post-Bureaucracy and Change Management (85-109), week 5..............................................................37
Martin – Organizational Culture Theory, week 6........................................................................................................38
Ed Young - On the naming of the rose: Interests and multiple meanings as elements of organizational culture, week
6................................................................................................................................................................................ 39
Grey – Conclusiion.....................................................................................................................................................39
Legenda:
Rode tekst = belangrijkste persoon, moet je onthouden voor het tentamen
Groene koptekst = aantekeningen college
Blauwe koptekst = aantekeningen literatuur
, Overzicht:
Bestuur/management Mens & organisatie
B-lijn O-lijn
Scientific management Bureaucratiestudies en besluitvormingsstudies
‘Humanistisch’ management Contingentietheorie, institutionele
theorie/enactmenttheorie
Cultuurmanagement en zelfsturing Organisatiecultuur, macht en politiek en
identiteit
Postdemocratie en verandermanagement
2
,Kernthema’s Bestuur- en Organisatiewetenschap (Aantekeningen college)
Hoorcollege 1.1: Opening en overzicht (8-9)
Aanvullende perspectieven B&O:
- Bestuur = legt de nadruk op bestuur, overheid en managers. Dus wat kan je
veranderen aan een organisatie:
o Macro: grote plaatje;
o Richting: wat willen we;
o Voorschrijvend en normatief: hoe zou je moeten werken.
- Organisatie = dicht op de praktijk en dus meer beschrijvend. Zit dus dicht op
managers, professionals en uitvoerders:
o Meso/Micro: gericht op interne organisatie en mens;
o Inrichting: hoe we het doen;
o Beschrijvend en begrijpend: hoe het feitelijk werkt.
Maar, je moet ze samen zien. Je kan niet een organisatie hebben zonder bestuur en
andersom.
Organisaties zijn cruciale knooppunten, bepalend voor wie wij zijn en wat we doen en die rol
is alleen maar toegenomen, maar we weten niet veel van hun werking. Hoewel men vaak
denkt dat het werkende leven saai is en het om het privéleven draait, draait in de praktijk het
leven juist om je werk. Een ‘organisatie’ is niet eenduidig, maar het is van alles tegelijk.
Paradigmastrijd in de organisatiewetenschappen:
- Managerialistisch: richt zich op de vraag hoe
organisaties effectiever zijn te besturen. Beter
management lost economische en sociale
problemen op;
- Critici: blijven op kritische afstand en schrijven over
i.p.v. voor management en organisaties. Men is
afstandelijk over allerlei theorieën en ideeën;
- Positivisme: organisatie als rationeel systeem, een
objectieve waarheid (wetenschapper);
- Constructivisme: gaat uit van een werkelijkheid die door mensen wordt
geconstrueerd. Een wetenschapper bestudeert iets en interpreteert en construeert
dat. Lijkt objectief, maar is een constructie en dus subjectief.
Hoorcollege 1.2: De opkomst van de organisatiesamenleving en ‘de
bureaucratie’
Geschiedenis van de organisatie in een notendop
Begin 19e eeuw Kleine bedrijven van baas- Kleine productie voor lokale
eigenaar markten
1850-1930: opkomst Grote bedrijven onder leiding Massaproductie voor grote
1930-1970: bloei van professionele bestuurders markten (Big Business)
1970-nu ‘Nieuwe’ organisatie? Maatwerk voor decentrale
markten
3
, Kenmerken organisatie van de 20e eeuw (Big Business):
- Snel en fors: grote gebouwen en veel personeel;
- Grote, complexe organisatie met verschillende taken;
- Horizontale en verticale integratie van de markt:
o Horizontaal: samenwerking, fusies en overnames tussen concurrenten’
o Verticaal: tussen leveranciers, producenten en distributeurs.
o Conglomeraten: ondernemingen actief in diverse markten (gevolg hierboven).
- Aangedreven doordat eigenaren minder persoonlijk risico willen lopen (externe
financiering), waardoor de eigenaar minder aansprakelijk is;
- Ontstaan oligopolie: markt beheerst door enkele ondernemers;
- Minder de ‘onzichtbare hand van de markt’ en meer zichtbare hand van het
management: managerial revolution.
Industriële revolutie
Van landbouw naar industrie, waardoor er in een verstedelijking en versnelling ontstond.
Hierdoor ontstond er een kapitalistisch systeem met kapitaalbezitters en arbeiders (andere
hiërarchie). Hier is de achturige werkdag uitgevonden, in dienst van de industrie. Men ging
van een traditionele standensamenleving naar een industriële samenleving:
- Afnemende betekenis van standen, familie, kerk, dorpsgemeenschap, landbouw;
- Opkomst van grootschalige industrie, steden, arbeiders, markteconomie en
organisatiesamenleving.
19 -eeuwse sociologen: Marx, Durkheim en Weber
- Karl Marx (1818-1883): arbeider werd misbruikt door de kapitaalbezitter. Daardoor
ontstond er een tegenstelling binnen de samenleving en er een strijd ontstond;
- Emile Durkheim (1858-1917): maar hoezo ontstond deze ordening? Minder een
conflictmodel, maar meer een consensus model;
- Marx Weber (1964-1920): beschreef het bureaucratie model als het symbool van de
industriële samenleving rationalisatie
Hangt samen met de ‘moderne’ verorganiseerde samenleving:
- Proces van differentiatie en machtsconcentratie: opsplitsing van activiteiten die nu
door specifieke mensen of groepen worden gedaan (arbeidsverdeling) en aan aparte
organisatie werden gekoppeld die centraal geleid worden;
- Proces van ‘commodificatie’ of ‘verwaring’: alle activiteiten die mensen ondernamen,
werden uitgedrukt in geld inclusief arbeid (of waarde). Deze konden op de markt
verhandeld worden: arbeid is koopwaar en wordt verricht in ruil van loon van een
werkgever. Alles moet dus efficiënt worden;
- Proces van rationalisatie: het ordenen en systematiseren (=organiseren) van de
werkelijkheid om haar beheersbaar te maken, waarmee ons denken en handelen
steeds meer onderworpen wordt aan berekening, beredenering en beheersing.
Taylor’s Scientific Management:
- Rationalisatie: standaardisatie en formalisatie;
- Differentiatie: horizontale arbeidsverdeling;
- Machtsconcentratie: verticale arbeidsverdeling;
- Prestatieloon: commodificatie (=proces waarbij steeds meer aspecten van het menselijk handelen
en de resultaten daarvan worden uitgedrukt in een geldwaarde in plaats van de intrinsieke waarde).
Bureaucratie is goed terug te zien in de architectuur van kantoorgebouwen: hoogte van het
gebouw en kantoren van managers die neerkijken op de bureaus van zijn/haar werknemers.
4