Genes and evolution
Psychologie is de studie van de geest en het brein om gedrag te verklaren. Dit is nodig
omdat verstand niet genoeg is.
Heeft een gewelddadig persoon gewelddadige genen?
’70 -> gewelddadig gedrag wordt alleen veroorzaakt door de omgeving
’80 -> gewelddadig gedrag wordt alleen veroorzaakt door de genen
Nu -> genen + omgeving maken gewelddadig gedrag
Persoon -> cellen -> chromosomen (48 stuks) -> DNA -> genen
Genexpressie: of een gen ‘aan’ of ‘uit’ staat. Wanneer een gen uit staat wordt er geen
proteïne gemaakt.
In verschillende cellen staan verschillende genen ‘aan’
De biochemische omgeving in een cel is beïnvloed door de omgeving buitenaf.
Genotype: een specifiek set genen van een organisme
Fenotype: uiterlijke eigenschappen en het gedrag van een organisme
Wordt bepaald door het genotype en het milieu (ook milieu in het verleden)
Identieke tweelingen hebben hetzelfde genotype maar als ze in verschillende
omgevingen opgroeien, een ander fenotype
Elk geen is gecombineerd met een ander geen
Allel is een specifieke variant van een geen. Je hebt ze dominant (bruine ogen) en
recessief (blauwe ogen).
Homozygote: allelen op de locus zijn hetzelfde
Heterozygote: allelen op de locus verschillen
Een specifiek karaktereigenschap in het gedrag is bepaald door interactie tussen de
omgeving (verleden en heden) en een genen paar, meerdere genen paren.
Een genoom (een compleet aantal genen van een organisme) is gevormd door de
evolutie over de jaren -> evolutietheorie (Charles Darwin)
Belangrijk is, overleving van genen, niet van individuelen
3 condities voor natuurlijke selectie:
1. Variatie onder de individuen van een populatie
2. Individuen met een bepaalde eigenschap overleven en krijgen meer nakomelingen
dan andere
3. De eigenschap met dit voordeel wordt doorgegeven van ouders naar
nakomelingen
In de volgende generatie van de populatie hebben meer individuen deze bepaalde
eigenschap
Bewijs van de evolutietheorie:
Fossielen
The gelijkenis tussen genomen en verschillende organismen
Pseudogenen: het produceert geen proteïne dus het functioneert niet, het
functioneerde bij de voorouders waarschijnlijk wel. Door mutatie niet meer.
Verspreiden van soorten over de wereld: continentale eilanden vs oceaan eilanden
Evolutietheorie is een theorie, sommige mensen geloven er niet in.
Evolutietheorie zorgt ervoor dat organismen zich aanpassen aan de nieuwe omgeving
Nature: genen
Nurture: omgeving
,Wie we zijn wordt bepaald door de manier waarop onze genen tot uiting komen in
omgevingen waar wij opgegroeid zijn. Er is een continue interactie tussen genen en
milieu.
Brain and nervoussystem
Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel
Ruggenmerg
Brein
Perifere zenuwstelsel
Zenuwen buiten het ruggenmerg
Het zenuwstelsel bestaat uit twee basiscellen: neuronen en gliacellen:
1. Neuronen
Dendrieten
Axonen
Nucleus
Insnoeringen van Ranvier
Myelineschede
Cellichaam
Membraam om neuron heen is semipermeabel (halfdoorlatendheid) en selectief
Membraam wordt geprikkeld, de binnenkant van het neuron wordt minder negatief
Wanneer het de drempelwaarde van -55 mV behaald ontstaat er een
actiepotentiaal (elektrisch signaal dat door het axon passeert)
Dit zorgt ervoor dat de axonuiteinden neurotransmitters loslaten die signalen
overbrengen naar andere neurons
Wanneer het neuron wordt geprikkeld, worden natriumpoorten geopend, stroomt natrium
de cel in, waardoor er relatief een nog groter verschil ontstaat (depolarisatie). Op het
hoogtepunt sluiten de natriumpompen weer. Als de kaliumpompen opengaan (kalium
stroomt naar buiten de cel) wordt de binnenkant van de cel relatief weer minder positief
(repolarisatie). Dan is er de absolute refractaire periode gevolgd door de relatieve
refractaire periode, waarin heel lastig info overgebracht kan worden, omdat de
membraanpotentiaal nu nog negatiever is door de hyperpolarisatie, is dus meer voor
nodig om drempelwaarde te bereiken. Tijdens de absolute refractaire periode is de
hyperpolarisatie maximaal en kunnen geen signalen ontvangen worden, waardoor de
signalen maar in 1 richting gaan, van het cellichaam af. Daarna weer rustpotentiaal. De
rustpotentiaal wordt mede in stand gehouden door natriumkaliumpompen.
Rustpotentiaal is -70 mV. Actiepotentiaal is +40 mV.
Verschillende soorten neuronen:
1. Gevoelsreceptoren (in de huid)
2. Sensorische neuronen
3. Motorische neuronen
4. Schakelneuronen
Synaps: de plaats/ruimte waar een impuls wordt overgedragen van de ene naar de
andere zenuwcel
Neurotransmitters van het presynaptisch membraan komen vrij in de synaptische
spleet en binden aan receptoren die zich bevinden op het postsynaptisch membraan. Als
de drempelwaarde wordt bereikt, wordt het signaal doorgegeven.
,Twee soorten drugs:
1. Agonisten
- Verhoogt neurotransmitter (precursor kan worden toegevoegd: helpt met
produceren neurotransmitter.)
- Blokkeren de heropname van neurotransmitters
- Gaan tegen afbraakenzymen in (dus neurotransmitters blijven langer in de synaps,
waardoor effect langer aanhoudt)
- Doet de neurotransmitter na
- Voorbeeld: Prozac
2. Antagonisten
- Verlaagt neurotransmitter
- Verhogende heropname van neurotransmitters
- Maken de afbraak enzymen effectiever
- Blokkeren receptoren
- Voorbeeld: Betablocker en ldopa
Somatisch zenuwstelsel: bewuste dingen zoals het oppakken van een voorwerp
Autonoom zenuwstelsel: onbewuste dingen zoals je hartslag
Methoden om het brein te bestuderen:
1. Klinische observatie van patiënten
2. Experimentele technieken: invasief (het lichaam in), alleen op dieren
3. TMS (treatment coil, magnetic field, stimulated area)
4. Elektrofysiologie: EEG (gek hoedje, ga ik ook doen)
5. fMRI scan
6. PET scan
Het brein
De cortex/hersenschors heeft verschillende
delen:
1. Frontale kwab: gedachten,
plannen, beweging
2. Occipitale kwab: zicht
3. Pariëtale kwab: aanraking,
ruimtelijke relaties
4. Temporale kwab: gehoor,
geheugen
Links: taal
Rechts: ruimtelijke relatie: motoriek
Zicht en het brein zijn gekruist
, Consciousness
Bewustzijn: iemands subjectieve ervaring van de wereld door breinactiviteit (uit de brein
delen) door onder andere je zintuigen
Global Workspace Model?
After-the-fact-explanations: (uitleg nadat het gebeurd is)
soms doen mensen onbewuste dingen wat ze bewust niet kunnen
uitleggen.
- Voorbeeld: een aanslag, achteraf kan je vertellen dat je
allemaal tekens zag maar op dat moment viel je niets op.
Aandacht: in staat zijn tot kunnen focussen op het ene en niet
het andere
- Voorbeeld: chaotisch feest fenomeen (Cherry). Je zit op
een druk feest en je bent bewust van al het geluid en
iedereen die praat, toch kan je je aandacht richten op je
vriend die tegen je praat. Wanneer iemand opeens
spannende thee vertelt of je naam roept hoor je dit wel
gelijk en reageer je.
- Subliminale boodschap: een boodschap die verwerkt wordt binnenin maar die
je niet bewust meemaakt.
- Voorbeeld: in de bioscoop komen er snelle beelden langs die voorstellen om
popcorn of drinken te halen
- Change blindness: we nemen dingen niet waar die we onbewust niet belangrijk
vinden, zelfs als het voor je neus gebeurt. Zou je het opmerken als iemand op het
treinstation een andere pet op doet?
Variaties in bewustzijn
Slaap
- Wanneer je slaapt is je lichaam in rust maar
je brein is nog steeds bewust van de
omgeving en verwerkt ook nog informatie
- Voorbeeld: het wordt licht, het wordt donker.
Het licht gedetecteerd door de ogen wordt
naar een kleine regio in de hypothalamus
gestuurd (nucleus suprachiasmaticus). Deze
regio verzendt signalen naar de
pijnwappelklier. Deze scheidt melatonine af.
Fel licht onderdrukt deze productie,
donkerheid triggert het. Als er dus veel licht
is worden we wakker, als er weinig licht is
worden we slaperig.
- Volle wakkerheid: wanneer we wakker zijn is er
veel sensorische activiteit. De neuronen in ons
brein zijn erg actief (beta golven)
- Net voor het slapen of in rust: wanneer we onze
aandacht ergens op focussen of we doen onze
ogen dicht worden onze neuronen minder actief
(alfa golven)