Samenvatting mensenwerk H1
De praktijk van het sociaal werk
1.1 Inleiding
Doelgroepen
Elke doelgroep kent eigen typerende behoeften en noden: iemand met een
verstandelijke beperking onderscheidt zich daarin van een dakloze of iemand met
pychiatrische problemen, een zorgbehoeftige oudere of een vluchteling. Werken met
doelgroepen vraagt om een specifieke deskundigheid van de sociaal werker en
bijbehorende specifieke kennis en vaardigheden.
Het begrip ‘doelgroep’ verwijst naar hun overeenkomsten, groepeert rond 1 kenmerk:
jongeren, ouderen, psychiatrische patiënten, mensen met een lichamelijke of
verstandelijke beperking, dak-en thuislozen.
1.2
Sociaal werk
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) van 2015, de Jeugdwet en ook de
Participatiewet geven voor het sociaal werk een duidelijk inhoudelijk en
organisatorisch kader.
Sociaal werk op solide basis:
Het sociaal werk in 3 ‘velden’ onderscheiden
1. Het activeren van de kracht van burgers en samenleving
2. Individuele ondersteuning van individuen door professionals, zowel tijdelijk als
langdurig indien noodzakelijk.
3. Complexe en langdurige ondersteuning.
Sociaal werkers zijn in alle drie de lijnen werkzaam, maar niet op dezelfde manier.
Lijnen (omgeving) van een cliënt:
Nulde lijn: familie en vrienden
Eerste lijn: huisarts
Tweede lijn: GGZ (instelling)
Derde lijn: specialisten
1.3
Sociaal werk in een participatiesamenleving
Sociaal werk vindt plaats in een voortdurend veranderende samenleving. Deze
veranderingen hebben een direct effect op het sociaal werk. De meest ingrijpende
verandering van het laatste decennia is die van de ontwikkeling van de
participatiesamenleving en de afbouw van de verzorgingsstaat.
Verzorgingsstaat verzorgde en beschermde vooral het materiële en financiële
welzijn, maar heeft nooit het geluk van mensen kunnen verzekeren, geluk is niet te
kopen.
,De sociale structuur van de samenleving is ingrijpend aan het veranderen, door
nieuwe vormen van gemeenschappelijkheid die veel meer communicatie mogelijk
maken en een impuls geven aan initiatieven van organisaties en burgers.
Kernfunctie van sociaal werk: het bevorderen van sociale samenhang, inclusiviteit en
participatie - samengevat als kwaliteit. Deze kernfunctie valt uiteen in:
1. een collectieve oriëntatie, veelal in termen van participatie en emancipatie.
2. een individuele oriëntatie waarin termen als begeleiding en hulpverlening
centraal staan.
De Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet stimuleren de ontwikkeling van een
participatiesamenleving: i.p.v de overheid zijn de burgers zoveel mogelijk zelf
verantwoordelijk voor hun eigen leven en welzijn en voor de kwaliteit van
samenleven.
Echter zijn niet alle burgers in staat om hun leven zelf vorm te geven.
Er ligt nu veel meer nadruk op de individuele verantwoordelijkheid en
zelfredzaamheid van mensen. Met het toenemen van de complexiteit van de
samenleving en de daarbij behorende (hoge) eisen levert dat voor veel mensen
problemen op. Zij kunnen niet voldoen aan die eisen en dreigen daardoor aan de
rand of buiten de samenleving terecht te komen. Dat bedreigt de sociale kwaliteit
van die samenleving. Sociaal werkers moeten hier de balans zien te vinden door niet
alleen te werken aan de kracht van de individuele cliënten, maar ook aan de kwaliteit
van de sociale omgeving.
Sociaal werk richt zich nooit alleen op het individu. Sociaal werkers gaan uit van de
samenhang tussen een cliënt en de mensen om hem heen (zijn sociaal netwerk) en
tussen een cliënt en de samenleving.
Sociaal werk is altijd gericht op ontwikkeling. Dat geldt ook voor situaties waarin
sprake is van straf, zoals bij justitiabelen. Sociaal werkers zullen disciplinering altijd
moeten gebruiken om ontwikkeling mogelijk te maken. Disciplinering en ontwikkeling
sluiten elkaar niet per definitie uit, maar een spannende combinatie is het zeker.
De samenleving wordt verlost van de overlast die deze zorgmijders vaak met zich
meebrengen. Bemoeizorg is niet alleen maar dwang en drang, maar ook zorg en
behandeling.
Het is van belang dat sociaal werkers zich bewust zijn van deze spanningen in hun
werk en in de maatschappij. Sociaal werk beweegt zich per definitie tussen
disciplinering en individuele ontwikkeling, tussen dwang of drang en individuele
vrijheid, tussen het belang van de samenleving en het belang van de individu.
1.4
,De sociaal werker als professional
Belangrijke eigenschappen van een sociaal werker:
1. Vakmanschap en professionaliteit
2. Cliënt staat centraal
3. Omgaan met diversiteit
4. Accepteert de cliënt hoe ze zijn
5. De kracht van de cliënt te stimuleren
6. Gaat niet uit van eigen inzichten of macht
7. Weet een balans te vinden tussen ondersteunen en ingrijpen
8. Gaat respectvol en terughoudend om met cliënten
Professionaliteit en vakmanschap:
Bijzondere vorm van professionaliteit, want hij komt er niet met correct inzetten van
technieken en methoden (vakmanschap). Er zijn meer (persoonlijke) eigenschappen
nodig voor goed sociaal werk.
De sociale professional heeft te maken met het dagelijks leven van een cliënt in al
zijn complexiteit. Je moet goed inzicht hebben in deze complexiteiten. Je moet niet
alleen zicht hebben op de mogelijke beperkingen van de cliënt maar ook de
mogelijkheden van de omgeving.
Voor het sociaal werk is er inmiddels een gemeenschappelijke kennisbasis, een
Body of Knowledge, Attitudes and Skills (BOFKAS). Deze stelt de sociaal werkers in
staat hun beroepsmatig handelen te verbeteren en te legitimeren en verantwoorden:
kwalitatief goed werk te leveren.
Evidence based: sociaal werk ontwikkelt manieren van werken en methoden
waarvan bewezen is dat ze effectief zijn en die de toets van de wetenschappelijke
kritiek kunnen doorstaan.
Evidence based practice: wetenschappelijke kennis wordt gecombineerd met de
werkervaring van de professional en de ervaringen en bevindingen van de cliënt.
Normatieve professionaliteit: een vorm van professionaliteit die kennis kan verbinden
met ervaring. De manier waarmee je met een cliënt omgaat is belangrijk. Het is ook
belangrijk hoe je als begeleider met die ervaring om gaat en hoe je het weet om te
zetten in bruikbare kennis. Deze kennis moet dan gebruikt kunnen worden door
collega’s en deze zal toetsbaar moeten zijn.
Diversiteit:
Sociaal werkers moeten zich rekenschap geven van al deze diversiteit en zich
realiseren dat ze zelf ook ‘anders’ zijn. Je moet kunnen omgaan met diversiteit.
Niet iedere arme heeft geld nodig, niet iedere psychiatrische patiënt hoeft
opgenomen te worden.
,Acceptatie:
Een basisregel van het sociaal werk is het accepteren van mensen zoals ze zijn. Dat
betekent niet dat je alles wat de cliënt doet maar goed moet vinden. Het is van
belang dat je onderscheid kunt maken tussen de cliënt als persoon en zijn gedrag.
Zonder een relatie met de cliënt is sociaal werk onmogelijk.
Van maakbaarheid naar ‘eigen kracht’:
De sociaal werker kan een belangrijke bijdrage leveren bij het veranderen van het
gedrag van cliënten, maar de cliënt kan alleen zichzelf veranderen.
Door bijv niet zelf van alles voor de cliënt te doen en proberen op te lossen, maar
door dit samen met hem te doen en de verantwoordelijkheid zoveel mogelijk bij de
cliënt te laten. Dat is vaak moeilijk balanceren, maar de verantwoordelijkheid volledig
overnemen sluit verdere ontwikkeling nagenoeg uit.
Balanceren tussen ondersteunen en ingrijpen:
Het is moeilijk om goed te bepalen wat cliënten zelf kunnen en wat sociaal werkers
moeten doen. Voor sociaal werkers is de verleiding groot om algauw te veel te doen.
Dan betuttelen ze en maken mensen afhankelijk. En wanneer je te weinig doet,
wordt hun verwaarlozing verweten.
Sociaal werkers helpen mensen om een volwaardig lid van de maatschappij te
kunnen zijn, maar dit gaat in kleine, moeilijke stapjes.
Bescheidenheid:
Sociaal werker weet het beste uit een cliënt naar boven te halen. Daarvoor moet hij
zelfbewust kunnen communiceren en zich kunnen presenteren als een bekwame
professional.
Respect en terughoudendheid:
Veel sociaal werk en zeker hulpverlening vindt plaats in het privédomein vna de
cliënten. Het is van belang dat je rekening houd met het feit dat je diep in het
dagelijks leven van de cliënten doordringt.
Het is echter verstandig om respectvol om altijd enige afstand te bewaren. Soms is
dat lastig en verwarrend. Je bent soms geneigd om de regie over te nemen, maar
dat helpt alleen op het korte termijn.
Het is de bedoeling dat de cliënt zoveel mogelijk zelf de problemen aanpakt en in
ieder geval de regie houdt over wat er met of voor hem gebeurt.
1.5
De organisatorische context
De opdrachtgever is zelde een cliënt, vaak krijgen sociaal werkers via een instantie
een opdracht.
1.6
Sociale wijkteams
,Door de verplaatsing van het sociaal werk naar de directe leefomgeving van de
cliënten zijn enkele jaren geleden in veel plaatsen de sociale wijkteams in het leven
geroepen, meestal onder regie van de gemeenten in het kader van de Wmo. In deze
teams werken verschillende disciplines samen aan de hulp en ondersteuning van
cliënten. Hierdoor kan de cliënt zoveel mogelijk participeren in de samenleving.
1.7
Besluit
Sociaal werk stelt hoge eisen aan je, maar heeft ook veel te bieden. Door middel van
samenwerken met de cliënt en je collega’s kun veel leren en blijven leren.
Samenvatting mensenwerk H2
2.2
85/90% van de jongeren in Nederland gaat het goed
15/10% van de jongeren in Nederland krijgt in de loop van hun ontwikkeling ernstige
problemen (gezondheid, huiselijk geweld, scheiding enz)
Of kinderen of ouders in problemen komen, is onder meer het gevolg van de
wisselwerking tussen risicofactoren en beschermende factoren. Als de risicofactoren
zwaarder wegen dan de beschermende factoren versterkt het de kans op
problemen. Het wordt door sommige ook draaglast en draagkracht genoemd.
Er kunnen problemen ontstaan met het opgroeien of opvoeden, of op school kunnen
er problemen ontstaan.
Als de problemen zo ernstig zijn dat het kind niet meer thuis kan wonen. In zo’n
geval moet het kind extra beschermd worden en moet een situatie worden gecreëerd
waarin het kind veilig kan opgroeien.
In het brede jeugddomein is de rol van sociaal werkers: het bevorderen van kansen
en het voorkomen, leren omgaan met of wegnemen van bedreigingen die de
ontwikkeling van jeugdigen in de weg staan.
2.3
Eerstelijns organisaties: zonder problemen -> het consultatiebureau, het Centrum
voor Jeugd en Gezin, de crèche of bso (enz).
Tweedelijns organisaties: min of meer ernstige problemen -> gespecialiseerde
voorzieningen waar je alleen na verwijzing terechtkunt.
2.3.1
Drie gebieden van jeugdhulpverlening
1. preventie
2. eerstelijns jeugdhulp
3. tweedelijns jeugdhulp
, Preventief jeugdbeleid: professioneel plan om jeugd leed en problematiek te
voorkomen
preventie: alles wat bijdraagt of kan bijdragen aan het voorkomen van opvoed- en
opgroeiproblemen, aan het vergroten van de draagkracht, een voorbeeld hiervan is
opvoedsteun. Preventie helpt ook om de duurdere, specialistische hulp te
verminderen.
Soorten preventie:
- Algemene preventie: gericht op een zeer brede doelgroep waarbij het
probleem zich zou kunnen voordoen met activiteiten als voorlichting en
educatie.
- Selectieve preventie: gericht op de problematiek in omvang te beperken door
specifieke activiteiten gericht op geselecteerde risicogroepen.
- Geïndiceerde preventie: gericht op gezinnen of bevolkingsgroepen waarbij
sprake is van eerste vermoedens of signalen van kindermishandeling, waarbij
activiteiten worden ingezet die erop gericht zijn schadelijke gevolgen van
kindermishandeling te voorkomen en herhaling tegen te gaan.
Eerstelijns jeugdhulp
Als zich ondanks alle preventieve maatregelen problemen in de opvoeding of
ontwikkeling van een kind voordoen, is het van groot belang die zo snel mogelijk aan
te pakken. Wijkteams, in zo’n wijkteam komen professionals van verschillende
organisaties - zoals algemeen maatschappelijk werk, onderwijs, buurtwerk,
jeugdgezondheidszorg, jeugdhulp, de wijkagent - bij elkaar om problemen in de wijk
te bespreken en met elkaar na te gaan of hulp noodzakelijk is en wie/welke instantie
die het beste kan bieden.
Eerstelijns jeugdhulp is vrij toegankelijk, het gaat meestal om relatief eenvoudige
problemen, die verhelpen zijn met een professioneel advies of met kortdurende
ondersteuning (bijv. bij eetproblemen van een baby, of een kind dat gepest wordt).
Tweedelijns jeugdhulp
Tweedelijnshulp is bedoeld voor kinderen en ouders met een complexe hulpvraag en
voor kinderen van wie de veiligheid zo zeer in het geding is dat er acuut moet
worden ingegrepen. Het is gespecialiseerde hulp, er is een verwijzing of een
verleningsbeslissing van de gemeente voor nodig (bijv bij psychische problematiek).
Toegang krijgen tot tweedelijns jeugdhulp via:
- huisarts, jeugdarts of medisch specialist
- jeugdbescherming of jeugdrechter
- AMHK (Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling)
Aspecten van jeugdhulp:
het is permanent in ontwikkeling, geregeld nieuwe methodieken ontwikkeld en
worden er nogal eens nieuwe accenten gelegd.