1.1 Rivieren: kenmerken
Al het water uit de Rijn en Maas heeft al veel km afgelegd en er is veel water bijgekomen.
Al dit water komt uit het stroomgebied, het gebied waarbinnen alle neerslag en
grondwater via de zijrivieren uiteindelijk in de hoofdrivier stroomt. Stroomgebieden
worden van elkaar gescheiden door een waterscheiding. De hoofdrivier en al haar
zijtakken noem je het stroomstelsel. Dit bestaat uit de bovenloop, middenloop en de
benedenloop, die samen het lengteprofiel vormen. Er zijn 3 soorten rivieren
● Regenrivier: rivier die zich voedt met regenwater, bijv. de Maas
● Gemengde rivier: rivier die zich voedt met regen + smeltwater
(sneeuw;bovenloop). De waterverdeling, het regiem is gelijkmatiger dan bij een
regenrivier.
● Gletsjer river: rivier die zich voedt met smeltwater
De regen die in het stroomgebied valt, komt uiteindelijk in de rivier terecht. De tijd die
het regenwater nodig heeft om uiteindelijk in de rivier te komen, noem je de
vertragingstijd. Dit hangt af van de ondergrond en vegetatie. Het verval is het
hoogteverschil tussen beide plaatsen. Hoogteverschil per kilometer noem je het
verhang. De totale hoeveelheid water die een rivier afvoert op een bepaalde plek per
tijdseenheid (sec) noem je het debiet.
Door klimaatverandering krijgen we onder meer te maken met een temperatuurstijging
en een onregelmatig neerslagregiem: sterke schommelingen in de neerslag. De heftige
buien in de zomer zorgen in korte tijd voor wateroverlast en hogere afvoer in de
rivieren. Ook is de verstening sterk toegenomen, door de combinatie van slechte
infiltratie en meer neerslag in korte tijd, voor een afnemende vertragingstijd. Het
gevolg: verhoogde en versnelde piekafvoer. De gevolgen zijn vooral in het dwarsprofiel
in de benedenloop, dat bestaat uit winterdijken, uiterwaarden en zomerdijken. Bij
normale waterstand stroomt het water door dit buitendijks gebied tussen de
zomerdijken in het zomerbed. Bij hoge waterstanden stromen ze tussen de winterdijken
in het winterbed. De rivier sedimenteert zand in de bedding en klei in de uiterwaarden.
Dit zorgt ervoor dat de uiterwaarden hoger komen te liggen en minder water kan
bergen. Om veilig binnendijks te wonen, moeten de dijken verhoogd worden. Dit is niet
altijd de goede oplossing, door de lage ligging van NL kan het water niet snel weg en
wordt het overstromingsgevaar groot. Er zijn dus buitendijkse maatregelen nodig
Ondanks onze dijken, deltawerken en waterkeringen zijn er alsnog zorgen. Er is namelijk
een ongelukkige samenloop van het getij en het weer. Bij doodtij (eb) staat het water
extra laag. Bij springtij (vloed) staat het water extra hoog. Wanneer er bij een springtij
een noordwesterstorm is, ontstaat er een probleem: de rivier kan zijn water niet lozen
op zee en daardoor krijg je een zeer hoge waterstand in de monding van de Rijn, Maas
en Westerschelde. Wanneer er in dezelfde periode ook nog veel neerslag valt en er een
verhoogde piekafvoer is, kan dit voor wateroverlast langs de rivieren zorgen en daarom
wil men dit zo snel mogelijk op zee lozen. Maar door de hoge waterstand van de
, Noordzee wordt bij de monding het rivierwater opgestuwd en kunnen rivieren hun
water niet kwijt, dit kan overstromingen veroorzaken.
1.2 Rivieren: maatregelen
In de vorige eeuw zijn dijken verhoogd en de bochten van de rivieren rechtgetrokken
voor de scheepvaart. Er zijn kribben aangelegd waarmee de rivier zijn stroombed
aanhield. Ook wel kanaliseren van de rivier. De stuwen en sluizen zorgen voor de juiste
waterstand. Er werd in 2006 - 2019 gewerkt aan een programma genaamd Ruimte voor
de rivier. Het beleid was erop gericht om dijken te versterken waar het nodig was en
rivierbeddingen te verbreden waar mogelijk. (binnen- en buitendijkse maatregelen).
Naast veiligheid speelde natuurontwikkeling en recreatie ook een rol. De kans op een
overstroming van dijkringen die aan de rivier grenzen verkleind. Dijkringen vind je in
alle overstromingsgevoelige delen en worden omringd door waterkeringen zoals
dammen, dijken en duinen. Deze primaire waterkeringen beschermen ons tegen
buitenwater uit de Noordzee, Waddenzee, grote rivieren en Het IJssel- en Markermeer.
Sinds 2012 is de Deltawet van kracht. Hierin staat dat de deltacommissaris ieder jaar een
geactualiseerd deltaprogramma aan de regering overhandigt met hoe NL tot 2050 met
de waterveiligheid, droogte en de zoetwatervoorziening om moet gaan. De
Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en de KNMI evalueren en
rapporteren de risico’s van klimaatverandering. Bijv. de klimaatconferentie in Parijs. Om
het Deltaprogramma zo effectief mogelijk uit te voeren, is een integraal waterbeheer
noodzakelijk waarin Rijkswaterstaat, provincies, gemeenten en waterschappen
samenwerken. Het Hoogwaterbeschermingsprogramma gaat samenwerken met 21
waterschappen en Rijkswaterstaat, waarbij alle primaire waterkeringen voor 2050
worden versterkt. De overheid kiest voor een adaptief deltamanagement, dat wil
zeggen dat zij rekening houdt met veranderingen, nieuwe inzichten en technieken over
de zeespiegel. Het waterpeil van het IJsselmeer is flexibel. Als de zeespiegel blijft stijgen,
moet het waterpeil van het IJsselmeer omhoog om zo het water op een natuurlijke
manier op zee te spuien. Een voordeel is dat op deze manier water wordt opgeslagen als
zoetwaterbuffer. Daarnaast kan een hoger waterpeil verzilting tegengaan. Dit komt
doordat zout water binnenstroomt bij het openen van de sluizen in de afsluitdijk. Ook
stroomt zout kwelwater onder de dijk door, waardoor het meer zouter wordt. Om bij
stijging toch op de Waddenzee te kunnen spuien, worden de spuisluizen vernieuwd en
pompen geplaatst. Spuien als het kan en pompen als het moet.
Een van de maatregelen om te voorkomen dat bij een verhoogde piekafvoer de rivier
gaat overstromen, is om de aanvoer van het water zo veel mogelijk in het gebied zelf te
houden, bijv. een waterrijk natuurgebied waarin je ook water spaart voor droge tijden.
Soms is dit niet mogelijk door te veel bebouwing, je kan dan wel dijken verhogen maar
dat zorgt ervoor dat het overstromingsgevaar naar benedenstroomse gebieden
verplaatst. Dit kan je voorkomen door het aanleggen van retentiebekkens, hier wordt