Hoofdstuk 1: wat zijn mijn onderzoeksprobleem,
doelstelling en onderzoeksvraag?
1.1. Wat is mijn probleemstelling?
Onderzoek voor 1. Grote probleem vaststellen 2. Waar het probleem zich voordoet 3. Mogelijke
oorzaken van het probleem achterhalen 4. Evalueren van mogelijke oplossingen (evaluatieonderzoek,
vaak experimenteel)
Onderzoekers lossen geen probleem op, moet de praktijk doen met een oplossing (specialisten)
Allen informatieleverancier en niet inhoudelijke oplossingsadviezen of daarnaast een rol als
adviseur!!
Voor onderzoek eerst problemen achterhalen. Dit zijn er vaak teveel om op te richten. Samen met
opdrachtgever kijken waar je op focust. Haalbaarheid van het onderzoek speelt hierbij grote rol, de
tijdsplanning.
Analyse van het onderzoek leidt vaak tot meer onderzoeksvragen en soms ook tot meerdere
onderzoeken. Onderzoek van kwantitatief en kwalitatief.
Kwantitatief= casestudie (beschrijven van situatie) en ervaringen rapporteren.
Voor je met een opdrachtgever in zee gaat is het goed om een aantal zaken vast te stellen:
1. Wat is het probleem?
Let op: kan alleen helpen met het geven van onderzoekinformatie. Onderzoekers kunnen geen
wonderen verrichten. Bv product loopt niet goed, onderzoek kan niet veranderen moet producent
doen, onderzoek kan wel aantonen waarom het niet goed loopt, waarmee de producent het op kan
lossen. Altijd probleem overleggen met opdrachtgever, achteraf geen discussie kan de opdrachtgever
iets anders wilde weten.
2. Hoe groot is het probleem?
Eerst literatuuronderzoek, misschien is er al genoeg informatie bespaart onderzoekskosten.
Nagaan of het onderzoek wel wat oplevert.
3. Wat is de aanleiding?
Onderzoek met onafhankelijk zijn. Onderzoeker levert alleen gegevens en niet verantwoordelijk bent
voor de oplossing van een probleem of conflict.
Ongunstige onderzoeken vaak weggestopt en alleen positieve onderzoeken publiceren om er beter
uit te komen.
4. Voor wie is het een probleem?
Wie zijn er bij betrokken? Wie hebben er nog meer belang bij? Voor wie heeft het gevolgen? Goede
afspraken maken over publicatierecht.
5. Wat zijn de gevolgen van het probleem? Signaleren van een probleem waarvoor geen oplossing is,
heeft niet zo veel zin. Soms creëert het juist nieuwe problemen. Dus niet allen naar gevolgen kijken
maar ook of er mogelijkheden zijn om die gevolgen te verminderen en op weke termijn die
gerealiseerd moeten of kunnen zijn.
Maak afspraken wat je precies onderzoekt en wat waar onderstaan wordt (bv wat is leegstand, welke
regio?) voorkom teleurstelling.
,Doelstelling= formulering van het doel van het onderzoek
Onderzoek gaat niet altijd om het leveren van kennis. Soms ook om het ontwerpen en testen van
instrumenten, bv test om te meten of bij houden sprake is van dementie instrumenteel onderzoek.
Ontwerponderzoek verschillende fasen van het ontwerpproces wordt gebruikt gemaakt van
verschillende vormen van onderzoek (bv navigatie, onderzoeken welke functies meest gebruikt
worden, marktonderzoek, op wie richten?)
1.2. Is al informatie aanwezig?
1.2.1. Is er bestaande informatie?
Eerst oriëntatie door middel van collega’s, opdrachtgever, internet en in de literatuur wat er al bekend
is over het onderwerp.
Proefschriften vrij volledig overzicht van de stand van zaken op het terrein waarop het onderzoek
zich richt en bevatten ze uitgebreide referentielijsten.
Veel info gevonden onderzoek nog zinvol? overleg opdrachtgever (soms genoeg info, soms wel
onderzoek bv specifiek regio gebonden)
1.2.2. Wat is het nut van gebruik van bestaande informatie?
Literatuuronderzoek is hetzelfde als bronnenonderzoek, hierbij gebruik je vragen als:
1. Waarop baseren andere onderzoekers hun theorie?
Theorie= geheel van ideeën, bij start van onderzoek heb je al ideeën over mogelijke verbanden
tussen kenmerken. Eerst verdiepen in publicaties van andere theorieën.
2. Wat voor opzet gebruiken andere onderzoekers voor vergelijkbaar onderzoek?
Vastgoed manager zal niet eerlijk zijn als de bouw van een nieuwe pand bij nader inzien niet zo’n
goed idee was, beter kijken naar objectieve criteria. Hoe hebben andere dit aangepakt?
3. Hoe definiëren en meten onderzoekers vergelijkbare kenmerken?
Bv. Wat is leegstand? Pas na 2 jaar? Ook als een deel leegstaat? Vaak keuzes maken, die je moet
verantwoorden. Kijk naar andere publicaties die vastgelegd zijn.
1.2.3. Het ga je op zoek naar informatie
Het vertalen en definiëren van de onderzoek begrippen
Thesaurus staat of een begrip een officiële zoekterm is, maar ook of er bredere of smallere
zoektermen en verwante zoektermen zijn.
Soms gebruik je niet de juiste vertalingen, waarmee je een hoop informatie mist.
Descriptor= officiële vaktermen die als labels aan publicaties worden gehangen
Keywords= meer zoekresultaten, minder relevant
Waar ga je zoeken?
1. Zoekmachines met wetenschappelijk artikelen
Via Google scholar
2. Zoekmachines met wetenschappelijke boeken en rapporten
Google books
Wat is mijn zoekstrategie?
Niet alleen op onderwerpen maar ook op namen zoeken
Hoe controleer je of je volledig bent?
,Als het recentste artikel over jouw onderzoeksvraag minstens 80 procent overheen komt met daarin
vermelde bronnen die je ook hebt, ben je aardig up to date. Let op, ook tijd nodig voor de verwerking
van info denk na over tijd dat je niet teveel info hebt.
1.3. Wat is mijn onderzoeksvraag?
Formuleren van een onderzoeksvraag door middel van;
1. Formuleer je voorlopige onderzoeksvraag
2. Sprake van sub-of deelvragen?
Overleg opdrachtgever of je ze allemaal beantwoord.
3. Is het een vraag?
Controleren of stap 1 een echte vraag is.
4. Is het een gesloten vraag?
5. Is de onderzoeksvraag eenduidig en concreet geformuleerd?
6. Is het een normatieve vraag?
Pas op met; Wat is de beste…? Is.. goed voor…? Is… slecht voor…? En vergelijkbare vragen. Want was
is bv goed?
7. Formuleren van definitieve onderzoeksvraag
1.4. Wie of wat zijn de onderzoekseenheden?
Wat zijn eenheden?
Eenheden kunnen mensen, groepen, bedrijven, organisaties of situaties zijn, maar ook objecten. Bv
winkelruimtes; huurprijs, ruimte, gelegen bij winkelstraat. Dit noemen we kenmerken van eenheden.
Voorbeeld: Worden vrouwelijke managers door de mensen voor wie zij verantwoordelijk zijn
positiever gewaardeerd dan mannelijke managers?
Eenheden: managers
Kenmerken: hun geslacht en de waardering die zij krijgen van de mensen voor wie zij
verantwoordelijk zijn.
Populaties: verzamelingen eenheden
De eenheden zijn de personen, bedrijven, organisaties enzo waarover je uitspraken wilt doen.
Populatie is de verzameling van al die eenheden.
Representativiteit: als je zegt de totale Nederlandse bevolking, deed ook echt IEDEREEN mee aan het
onderzoek?
Externe validiteit: In welke mate kun je de onderzoekresultaten generalisteren naar de beoogde
populatie?
Splitsing techniek:
winkelruimte Nederland RandstadGrote steden Den Haag Centrum
1.5. Wat zijn kenmerken en wat is hun onderlinge relatie?
Algemeen spreken we van een kenmerk als het gaat om een abstracte eigenschap, als het kenmerk in
meetbare termen is geformuleerd, wordt het een variabele genoemd. Een kenmerk als waardering is
ingewikkelder dan een kenmerk als geslacht. Daarom in Engelstalige literatuur vaak onderscheid
gemaakt tussen contract (waardering) en concept (geslacht). Constructen kennen vaak verschillende
dimensies, concepten meestalen niet.
Als er meer kenmerken zijn, spelen die ook meer rollen. (vb relatie tussen sproten en arbeidsverzuim)
, Onderscheid tussen:
- Direct onafhankelijke kenmerken
- Directe afhankelijke kenmerken
- Indirecte controlekenmerken, zoals moderator-, mediator- en confounding kenmerken
Directe onafhankelijke kenmerken
Hebben meestal gevolgen, maar zijn zelf niet het gevolg van andere kenmerken. ‘sporten’ van het vb
heeft gevolgen voor het afhankelijke kenmerk ‘ziekteverzuim’. Sportende werknemers melden zich
volgens dit onderzoek minder vaak ziek. Nagaan of er sprake is van een oorzakelijk verband
(causaliteit) en of je die oorzakelijkheid ok wilt en kunt toetsen. Willen toetsen: sporten leidt tot
minder ziekteverzuim. Vaak experimenteel onderzoek.
Causale relatie dan moet er altijd sprake zijn van een afhankelijke en onafhankelijke kenmerk.
Directe, afhankelijke kenmerken
bv ziekteverzuim en sporten. Verminderede ziekteverzuim is hier een gevolg van het sporten;
ziekteverzuim is heir dus het afhankelijke kenmerk. Hier duidelijk causaal verband 1 kant op.
Bv aardige verkoper klant aardig
onaardige verkoper klant wellicht onaardige
Dubbele pijl is wedekering, 2 kanten op
Indirecte controlekenmerken
Als er meer kenmerken zijn, bv wel en niet rokers, blijkbaar de analyses afzonderlijk voor rokers en
niet rokers uit te voren want kan groot verschil zijn in het ziekteverzuim. Roken is hier dan een
moderatokenmerk.
Mediërend effect of confounding effect zijn ook dingen die de kenmerken kunnen beïnvloeden.
Controlekenmerken= bv ook geslacht en gezondheid.
Gezondheid moeilijk te meten, alleen met test bv. Overleg opdrachtgever wel of niet doen,
afhankelijk tijd en welk resultaat je wil.
1.6. Welke ethische problemen kunnen zich voordoen?
1.6.1. Wat zijn ethische problemen?
Vaak bij medische onderzoeken is goedkeuring.
Informed consent= patiënt met bij deelname aan een medisch-wetenschappelijk onderzoek vooraf
schriftelijk toestemming geven, na eerst goed te zijn geïnformeerd over het doel en het karakter van
het onderzoek.
1.6.2. Wat zijn belanghebbende partijen bij een onderzoek?
Drie partijen die belang hebben bij het onderzoek:
1. De respondent
2. De opdrachtgever
3. Onderzoeker
De belangen van de drie partijen zijn niet altijd gelijk