Nederlands Leerboek
Jeuggezondheidszorg:
Nederlands Leerboek Jeugdgezondheidszorg
Deel B inhoud
1
,Hoofdstuk 1: De jeugdgezondheidszorg:
1.1 Visie jeugdgezondheidszorg:
- De JGZ is het deel van de gezondheidszorg dat gericht is op het bevorderen, beschermen
en beveiligen van gezondheid, groei en lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van
kinderen en jeugdigen. De doelgroep van de JGZ is 0 t/m 19 jaar.
- De aspecten van de JGZ is de individuele zorg en collectieve zorg.
- De JGZ is gericht op de gezondheid van alle kinderen. De vraag daarbij is steeds hoe dat
het beste kan, welke mogelijkheden er zijn om de gezondheid van kinderen en jongeren
(verder) te verbeteren. Dat vereist naast het afleveren van kwalitatief goed werk,
analytisch kijken naar de (volks)gezondheid van kinderen en de mogelijkheden om die te
verbeteren. Preventie is daarmee de kern van het werk van de JGZ, en
gezondheidsbeleid het kader.
- Het doel van de integrale JGZ is het bevorderen, beschermen en beveiligen van de
gezondheid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van jeugdigen, zowel
individueel als op populatieniveau.
1.2 Basistakenpakket:
- De zes productgroepen van het Basistakenpakket zijn:
Monitoring en signalering:
o De taak van monitoring en signalering houdt ook in dat de JGZ extra
alert is op het signaleren van risicofactoren.
Inschatting zorgbehoefte.
Screening en vaccinatie.
Voorlichting, advies, instructie en begeleiding.
Beïnvloeding gezondheidsbedreigingen.
Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking.
1.3 Het preventief gezondheidsonderzoek:
- PGO:
Het preventief gezondheidsonderzoek.
- MPGO:
Medisch preventief gezondheidsonderzoek. Als het onderzoek door een arts
gebeurd.
- VPGO:
Verpleegkundig preventief gezondheidsonderzoek. Als het onderzoek door de
verpleegkundige gebeurd.
- Monitoren van groei is een belangrijk onderdeel is van PGO:
Het levert belangrijke informatie op over de groei en ontwikkeling en daarmee
over de gezondheid van een individueel kind. Op populatieniveau geven
groeigegevens ook belangrijke informatie over de gezondheidstoestand van de
bevolking als geheel.
Het doel van lengtemetingen is een afwijkende lentegroei tijdig op te sporen. Dit
kan namelijk een indicatie zijn voor een groeistoornis.
2
,1.4 Competenties:
- Competenties zijn samenhangende clusters van kennis, vaardigheden, attituden en
persoonlijke eigenschappen en inzichten die ten grondslag liggen aan een effectief
gedrag in een functie.
1.5 Groei:
- De lengtemeting.
- De hoofdomtrek.
- Het gewicht.
- Andere metingen:
Het meten van de dikte van een huidplooi (aan de achterzijde van de bovenarm).
Het meten van de middenbovenarmomtrek.
1.6 Voeding:
- Vijf regels voor een gezonde voeding:
Eet gevarieerd.
Eet niet te veel.
Minder verzadigd vet.
Veel groente, fruit en brood.
Ga veilig om met voedsel om.
- De vijf categorieën van de Schijf van Vijf zijn:
Vak 1 - groente en fruit: vitamine C, foliumzuur, kalium, vezels en bioactieve
stoffen.
Vak 2 - brood, (ontbijt)granen, aardappels, rijst, pasta en peulvruchten: :
koolhydraten, eiwit, vezels, B-vitamines en mineralen.
Vak 3 - zuivel, vlees(waren), vis, ei en vleesvervangers: eiwit, ijzer, calcium, B-
vitamines en visvetzuren.
Vak 4 - vetten en olie: vitamine A, D en E en essentiële vetzuren.
Vak 5 - dranken: water.
- Vitamine K in verband met de bloedstolling. Bij vitamine K tekort kunnen ernstige
bloedingen ontstaan. Direct na de geboorte krijgen kinderen 1 mg vitamine K. Daarna
wordt er bij een borstgevoede a terme zuigeling 1 week na de geboorte gestart met
dagelijks 150ug/dag vitamine K tot de leeftijd van 13 weken. Indien minimaal 500ml
volledige zuigelingenvoeding wordt gegeven, is suppletie van vitamine K niet
noodzakelijk.
- Vitamine D vanaf de geboorte tot 4 jaar, in verband met de botopbouw (10 microgram
per dag). Dit suppletieadvies geldt bij borstvoeding, kunstvoeding, of een combinatie
hiervan. Bij vitamine D tekort ontstaan verschijnselen van rachitis.
- Voor prematuren wijken de adviezen omtrent vitamine K- en vitamine D- suppletie iets
af.
1.7 Vaccinaties:
- Ieder kind krijgt tussen zijn geboorte en zijn negende verjaardag diverse vaccinaties die
bescherming bieden tegen difterie, kinkhoest, tetanus, poliomyelitis, Hib-ziekten, bof,
mazelen, rodehond, meningokokken C-ziekten en pnuemokokkenziekten. Voor sommige
kinderen komen daar nog vaccinaties bij: Hepatitis B, HPV-virus.
3
,1.8 Algemene ontwikkelingsgebieden:
- Persoonlijke ontwikkeling.
- Persoonlijkheidsontwikkeling.
- Cognitieve ontwikkeling.
- Morele ontwikkeling.
- Seksuele ontwikkeling.
1.9 Sociaaleconomische status:
- Het gezin:
De SES van een gezin wordt bepaald door het opleidingsniveau, de
maatschappelijke positie, de woonsituatie en het inkomen van de ouder(s).
Laagopgeleiden hebben meer gezondheidsproblemen dan hoogopgeleiden. De
oorzaak hiervan is te herleiden naar twee mechanismen. Enerzijds leidt een lage
SES door ‘tussenliggende factoren’ tot een hogere kans op
gezondheidsproblemen; anderzijds leidt een slechte gezondheidstoestand via
negatieve effecten op opleiding en/of werk tot een lagere SES. Het kind krijgt,
door zijn omgeving, automatisch het statusniveau van zijn ouders opgelegd; dit
geldt voor zowel een hoge als een lage kwalificatie.
- Kinderen en armoede:
Kinderen hebben een relatief grotere kans om in armoede te leven. De kans op
armoede is gerelateerd aan leeftijd. Er is meer sprake van een grotere kans op
armoede bij kinderen met de leeftijd tot 12 jaar. Kinderen van 12-17 jaar is er
vaak minder sprake doordat de ouders meer mogelijkheden hebben om te
participeren op de arbeidsmarkt. Het ontvangen van een uitkering is een
risicofactor voor armoede, bij een bijstandsuitkering meer dan bij een
werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering.
- Opleidingsniveau:
Het opleidingsniveau van de ouders is zeer bepalend voor de leerroute van het
kind. Hoogopgeleide ouders hebben vaak meer kennis van het onderwijssysteem
en stimuleren hun kinderen meer om thuis spelenderwijs te leren. De verschillen
tussen gezinnen zijn toegenomen doordat hoogopgeleiden steeds vaker met
hoogopgeleiden trouwen en laagopgeleiden met laagopgeleiden. Deze
ontwikkeling zorgt ervoor dat gunstige omstandigheden toenemen bij gezinnen
met hoogopgeleide ouders, zoals een hoger inkomen, betere gezondheid, hogere
en langere levensverwachting zonder beperkingen, minder scheidingen en een
groter sociaal netwerk. Voor kinderen betekent dit dat er verschillen
waarneembaar zijn tussen kinderen uit hoger en lager opgeleide gezinnen zoals
in het schoolsucces, de schoolkeuze, de buurt, het huis waarin ze wonen en de
ontwikkeling van meer autonomie die zich uit in een hogere politieke deelname
van jongeren en het hebben van meer grip op het eigen leven. Communicatie
tussen ouders en kinderen is medebepalend voor hun latere
ontwikkelingsniveau.
4
, - Lage SES:
Een kind met een lage SES heeft veel minder gemakkelijk toegang tot bronnen
voor zelfontplooiing. De mogelijkheid voor ontwikkeling van de interesses en
capaciteiten die het heeft, is gerelateerd aan de financiële draagkracht van de
ouders. Bij een lage SES is sprake van ‘relatief gemis’ (deprivatie): vergeleken met
leeftijdsgenootjes met een hogere SES heeft het kind met een lage SES minder
ervaringsmogelijkheden om nieuwe vaardigheden aan te leren. Een lage SES
wordt als indicator gezien voor mogelijke problemen rond scholing, financiën en
huisvesting. Deze grotere mate van stresservaringen die het kind in de
thuissituatie meemaakt, zoals werkloosheid, ruimtegebrek en financiële
problemen, zijn van invloed op zijn psychosociale ontwikkeling.
- Hoge SES:
Van een kind uit een gezin met een hoge SES wordt eerder verwacht dat het in
staat is en hoog opleidingsniveau te bereiken (een positieve verwachting leidt
dikwijls ook tot een positief resultaat). Dit gezin biedt het kind de mogelijkheid
om zijn interesses en capaciteiten te ontplooien, het wordt hierin gestimuleerd
en de financiële draagkracht van de ouders is daarbij geen beperkende factor. De
leefstijl van een ouder met een hoge SES kan bijdragen aan een goede algemene
ontwikkeling en is een pre voor het verwerven van cognitieve competenties en
dus voor schoolvaardigheden. De keerzijde van een hoge SES voor een kind met
geringe cognitieve mogelijkheden kan zijn dat het voortdurend op zijn tenen
moet lopen om aan de hoge verwachtingen van de ouders en school te kunnen
voldoen. Zelden heeft dit faalangst en onzekerheid tot gevolg. Het kind durft dan
niet aan een taak te beginnen uit angst fouten te maken en de ouder en zichzelf
teleur te stellen.
- Integrale aanpak:
Een integraal gezondheidsbeleid gericht op het verminderen van de op SES
gebaseerde gezondheidsverschillen voor kinderen, bestaat uit het verkleinen van
de verschillen in opleiding door goede kansen voor deze kinderen in het
onderwijs te creëren. Daarnaast door het verbeteren van de wijk en de
woonomgeving, het beïnvloeden van de leefstijl en het bevorderen van de
toegankelijkheid van voorzieningen. Er zijn aanwijzingen dat voor risicogroepen
dat opvoedproblemen samenhangen met de context waarin ouders hun kind
moeten opvoeden: het opvoeden in 2 culturen, mogelijke achterstelling, meer
gezondheidsproblemen en meer armoede. De JGZ wil deze ouders en kinderen
ondersteunen bij opvoedingsvragen en probeert hen te bereiken door te
participeren in buurtnetwerken om zog goed mogelijk aan te sluiten bij de
leefwijze van deze doelgroep. In deze netwerken kan de JGZ met de ouders
samenwerken bij het organiseren van laagdrempelige activiteiten waarbij
recreatie, educatie en gezondheidsvoorlichting met elkaar verweven kunnen
worden.
1.10 Opvoeden en opvoedingsondersteuning:
- Opvoeden strekt zich over meerdere jaren uit. Het is een proces waarbij de ouderlijke
verantwoordelijkheid en zorg voor kinderen geleidelijk afneemt met als eindresultaat
een persoon die zelfregulerend optreedt en zelfstandig kan functioneren. Opvoeding is
een specifieke vorm van interactie tussen ouders en kinderen, waarbij gewoonten.
Vaardigheden en inzichten worden overgedragen die kinderen in staat moeten stellen
om goed te functioneren in de maatschappij.
5