Stelling 1: De recente voorstellen tot verhoging van strafmaxima enerzijds en de discussie over korte
gevangenisstraffen anderzijds laten zien dat de wetgever en de rechtspraak inzake straftoemeting niet
op één lijn zitten.
2.5 Straftoemeting en strafmotivering
Uit het nulla poena- beginsel vloeit voort dat de op te leggen straffen (en maatregelen) ten tijde van
het begaan van het delict in de wet moeten zijn opgenomen en binnen de grenzen van de wettelijke
minima en maxima moeten blijven. De grote straftoemetingsvrijheid bergt het risico in zich dat een
van de hiervoor genoemde aspecten, consistentie in de straftoemeting, in het gedrang komt. Het
beknotten van die straftoemetingsvrijheid brengt juist het gevaar mee dat geen recht wordt gedaan
aan de individuele bijzonderheden van de zaak.
2.6 Combinatie van sancties
De wetgever heeft de rechter geleidelijk steeds meer ruimte geboden sancties cumulatief op te
leggen. Taakstraffen en vrijheidsstraffen kunnen cumuleren, zij het dat daaraan een beperking is
verbonden tot vrijheidsstraffen waarvan het ten uitvoer te leggen gedeelte ten hoogste zes maanden
bedraagt (art. 9, vierde lid, Sr). Bijkomende straffen kunnen, als de wet hun oplegging mogelijk maakt,
zowel afzonderlijk als samen met hoofdstraffen en met andere bijkomende straffen worden opgelegd
(art. 9 vijfde lid, Sr).
Korte gevangenisstraf
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de
voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Voor het verminderen van recidive is gedragsverandering noodzakelijk. Veel veroordeelden zitten
korter dan twee maanden in detentie. Dit is te kort om een gedragsverandering te bereiken. Een
voorwaardelijke straf biedt daarvoor, door de proeftijd, meer ruimte. De regering zet daarom in op
het stimuleren van het gebruik van straffen met bijzondere voorwaarden en op een intensivering van
het reclasseringstoezicht op de naleving van deze voorwaarden.
Een voorwaardelijke straf biedt meer mogelijkheden dan een korte vrijheidsstraf voor het
veranderen van gedrag. Een ruimere toepassing van voorwaardelijke sancties kan leiden tot een
afname van het aantal korte onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen die gelden als de minst effectieve in
termen van recidivevermindering.
Bij korte gevangenisstraffen is er niet genoeg tijd om probleemgedrag van veroordeelden te
veranderen. De rechter kan voorwaardelijke straffen met bijzondere voorwaarden opleggen om de
kans op recidive te verkleinen. Dat betekent dat iemand die een voorwaardelijke straf krijgt, niet
direct de gevangenis in hoeft. Maar hij moet zich wel houden aan de bijzondere voorwaarden. Zo
krijgt de veroordeelde:
- een training gedragsinterventie om zijn gedrag te veranderen;
- een locatieverbod;
- verbod op gebruik van alcohol of drugs.
De invoering van bijzondere strafminima bij bepaalde (ernstige) delicten is al enige tijd onderwerp
van debat, maar heeft tot op heden niet tot invoering geleid.
Het project Changing Justice Gears en de terugdringing van de korte gevangenisstraf
J.A.A.C. Claessen & S. Meijer
https://new.navigator.nl/document/id85c59513fdb1470cb6bf41b9b380742d?
ctx=WKNL_CSL_138&tab=tekst
,Dat de korte detentie omstreden is en de kortdurende gevangenisstraf een problematische sanctie, is
iets waar wij in genoemd project en deze bijdrage vanuit gaan.
1. Zo kent kortdurende detentie vrijwel geen ruimte voor resocialisatie- en re-
integratieactiviteiten.
2. Daarentegen gaat zij vaak wel gepaard met detentieschade door het verlies van werk, woning
en/of wederhelft.
3. Wegens gebrek aan resocialisatie- en re-integratie-activiteiten én het ontstaan van
detentieschade is er bovendien een verhoogd risico op recidive.
4. Verder dient nog te worden vermeld dat reguliere detentie circa 250 euro per dag kost en
daarmee – in vergelijking met andere sancties – een dure aangelegenheid is, die, zo blijkt vrij
consistent uit onderzoek, daders over het algemeen niet beter maakt.
Wanneer de effectiviteit van kortdurende detentie in termen van recidivevoorkoming in ogenschouw
wordt genomen, dan blijkt dat ‘alternatieve’ sancties, waaronder de taakstraf en thuisdetentie,
significant beter scoren; beide laten 50% minder recidive zien.
Subsidiariteitsbeginsel
Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat straf(recht) het laatste redmiddel behoort te zijn, met andere
woorden uitsluitend mag worden toegepast wanneer dat echt noodzakelijk is, namelijk wanneer alle
andere, minder ingrijpende ‘middelen’ (denk hierbij aan voorlichting, opvoeding, scholing alsook aan
civiel recht, bestuursrecht en tuchtrecht) zijn uitgeput dan wel tekortschieten. Terwijl externe
subsidiariteit ziet op het zo min mogelijk criminaliseren van ongewenst gedrag en het zo veel mogelijk
voorkomen van dergelijk gedrag langs andere wegen dan het strafrecht, ziet interne subsidiariteit op
het zo min mogelijk toepassen van dwangmiddelen tijdens het strafproces en het zo min mogelijk
opleggen van straf in het kader van de sanctionering.
Met bovenstaand kader als uitgangspunt wordt in het programma Changing Justice Gears onderzocht
hoe korte gevangenisstraffen via de strafmotivering kunnen worden teruggedrongen (deelproject
MotivatE) en welke alternatieven voor de gevangenisstraf in Nederland kunnen worden ingevoerd
(deelproject DiscoveR). Hieronder worden deze deelprojecten kort beschreven.
Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag
Met dit voorstel wordt de verhouding tussen de ernst van dit strafbare feit en sommige andere,
minder strafwaardige delicten beter tot uitdrukking gebracht. Daarnaast wordt met de verhoging het
in de loop der tijd ontstane "strafgat" tussen de maximale duur van de gevangenisstraf voor doodslag
en de maximale duur van de tijdelijke gevangenisstraf voor moord verkleind. Een voor moord
veroordeelde kan een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste
dertig jaar krijgen.
NJ 2023/727 Verhoging wettelijk strafmaximum doodslag
In 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van VenJ een onderzoek naar de wenselijkheid van een
verdere verhoging van de maximale tijdelijke gevangenisstraf bij moord aangekondigd (Kamerstukken
II 2015/16, 29279, nr. 325). In de beleidsreactie hierop is aangegeven dat een verdere verhoging van
het strafmaximum voor moord niet wenselijk is, vooral omdat het huidige strafmaximum van dertig
jaar – naast de levenslange gevangenisstraf – voldoende ruimte laat voor het opleggen van een
gepaste straf (Kamerstukken II 2019/20, 29279, nr. 539). In relatie tot andere misdrijven maakt het
verhoogde strafmaximum zichtbaar dat doodslag een verschijningsvorm is van de meest ernstige
onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het menselijk leven.
,Zij stellen dat de keuze voor strafmaximumverhoging naar vijfentwintig jaar drie hoofddoelen dient.
1. Het voorgestelde strafmaximum – op zichzelf en in verhouding met in het bijzonder het
maximum van de tijdelijke gevangenisstraf voor moord – doet meer recht aan de ernst van
het delict doodslag. Volgens de regering komt die ernst in het huidige strafmaximum
onvoldoende tot uitdrukking.
2. De rechter voldoende armslag te geven om een passende straf op te leggen.
3. Recht te doen aan de gemiddeld gezien zwaardere bestraffing van doodslag en moord als
groep alsook van doodslag afzonderlijk. In de gemiddeld gezien zwaardere bestraffing komt
tot uiting dat de maatschappelijke opvatting over de strafwaardigheid van doodslag en moord
is veranderd.
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35871-6.html?idp=https%3A%2F%2Foidc.ro2.nl
(Kamerstukken II 2021/22, 35 871, nr. 6).
Stelling 2: De huidige en toekomstige wettelijke strafmotiveringsvoorschriften, alsmede bestaand
beleid binnen de magistratuur, dwingen de rechter onvoldoende om zijn sanctiebeslissing adequaat
te motiveren.
Terughoudende toetsing door de cassatierechter: De HR stelt voorop dat in Nederlands strafrecht de
feitenrechter beschikt over ruime straftoemetingsvrijheid. In art. 359 lid 5 en 359 lid 6 Sv zijn enkele
motiveringsvoorschriften neergelegd die rechter ambtshalve bij de oplegging van straf in acht moet
nemen. Het in art. 359 lid 2 Sv neergelegde motiveringsvoorschrift heeft daarnaast zelfstandige
betekenis. Dit voorschrift brengt met zich dat rechter zijn beslissing over strafoplegging nader moet
motiveren als die beslissing afwijkt van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging
of het OM.
De straftoemetingsvrijheid stelt feitenrechter in staat om bij beslissing over oplegging van straf a.b.i.
art. 350 Sv, te komen tot strafoplegging die is afgestemd op ernst van feit, persoon van verdachte en
alle overige betrokken belangen. De grote vrijheid die feitenrechter bij deze beslissing heeft, brengt
ook de verantwoordelijkheid van feitenrechter mee om inzicht te bieden in de beweegredenen die in
het concrete geval hebben geleid tot opgelegde straf. In feitenrechtspraak bestaat in algemene zin
ook ruim aandacht voor belang van behoorlijke strafmotivering. Aan de rechtspraak van HR ligt ten
grondslag dat verantwoordelijkheid voor inhoud en motivering van straftoemeting in het concrete
geval in belangrijke mate bij feitenrechter ligt. HR stelt zich daarom als cassatierechter terughoudend
op bij beantwoording van vraag of motivering van beslissing over straftoemeting toereikend is.
Verbazingscriterium: Dit criterium ziet op situaties waarbij de opgelegde straf tegen de achtergrond
van het bewezen verklaarde feit en de ter terechtzitting naar voren gekomen feiten en
omstandigheden verbazing oproept en om die reden een extra motivering vereist. Het gaat hier om
een ambtshalve motiveringsplicht. Er hoeft in deze gevallen dus niet door het openbaar ministerie of
de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt te zijn ingenomen. Het verbazingscriterium
is bijvoorbeeld aan de orde wanneer een rechter zonder een nadere toelichting een onbegrijpelijk
zware straf oplegt in het licht van een relatief klein vergrijp. Het verbazingscriterium is een criterium
dat deels is opgenomen in artikel 359 lid 2, tweede volzin, Sv, en waaraan deels een zelfstandig
bestaan niet kan worden ontzegd.
Nieuwe Wetboek van Strafvordering: Bij de motivering van beslissingen in het vonnis geldt voortaan
de eis dat deze beslissingen zijn gemotiveerd voor zover dat voor de begrijpelijkheid van die
beslissingen noodzakelijk is. Bij die begrijpelijkheid spelen de standpunten die tijdens het onderzoek
op de terechtzitting zijn ingenomen een belangrijke rol. Uitdrukkelijk voorgedragen standpunten en
, de betwisting van enkele nader omschreven bewijsmiddelen behoeven ook los daarvan een reactie.
Uit de consultatieadviezen over het nieuwe wetboek blijkt van instemming met beide wijzigingen.
Daarmee is een heldere norm inzake de rechterlijke motiveringsplicht gecreëerd, die garandeert dat
de gronden voor rechterlijke beslissingen steeds voldoende inzichtelijk zijn. Dat is van belang voor de
procesdeelnemers, waaronder het slachtoffer, maar ook voor derden, zoals het brede publiek, of
eventueel een hogere rechter. De eisen aan de motivering van rechterlijke beslissingen zijn
geformuleerd met oog voor de drie functies die daaraan doorgaans worden toegedicht, te weten
explicatie, controle en inscherping, die alle drie onverminderd van belang zijn. Voorts zijn de aan
standpunten van de verdachte en de officier van justitie gekoppelde motiveringsplichten in twee
artikelleden geconcentreerd. Dat vereenvoudigt het stelsel van motiveringsverplichtingen.
De motivering van rechterlijke beslissingen heeft drie functies:
1. De eerste betreft de zogenoemde inscherpingsfunctie. Door de verplichting te motiveren
wordt de rechter scherper geconfronteerd met de beweegredenen voor bepaalde
beslissingen dan wanneer hij zou mogen volstaan met het formuleren van conclusies.
2. Explicatiefunctie. Daarnaast worden door de motivering de procespartijen en derden
ingelicht over de gronden die voor de beslissing worden aangevoerd. Daardoor moet het
gezag van het vonnis worden gevestigd.
3. Controlefunctie: Voorts vergemakkelijkt de motivering controle door de hogere rechter.
Stelling 3: De geldboete is te weinig punitief en is bovendien in het licht van de overige
vermogenssancties (zowel straffen als maatregelen) overbodig geworden als het gaat om het
afpakken van crimineel vermogen.
Definitie van de stelling: Punitieve of bestraffende sancties zijn sancties die als doel hebben om leed
toe te voegen aan een bestaande situatie.
Overige vermogenssancties (zowel straffen als maatregelen art. 9 Sr):
1. Geldboete (hoofdstraf)
2. Verbeurdverklaring (bijkomende straf)
3. Onttrekking aan het verkeer (beschermingskarakter)
4. Voordeelsontneming (reparatoire karakter)
5. Schadevergoedingsmaatregel (reparatoire karakter)
Voordeel ontnemen, afromen en verbeurd verklaren: teveel van het goede?
F.W. Bleichrodt
In 1983 werd haar reikwijdte sterk uitgebreid door de maatregel een plaats te geven in het Algemeen
Deel van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1983, 153; artikel 36e). Tien jaar later volgde een
ingrijpende renovatie die tot doel had de ontnemingsmaatregel effectiever te kunnen inzetten (Stb.
1993, 11). Voortaan kon onder voorwaarden ook voordeel worden ontnomen uit andere feiten dan
het feit waarvoor de betrokkene was veroordeeld, zelfs in gevallen waarin niet duidelijk was of de
feiten waaruit voordeel was voortgevloeid door de betrokkene zelf waren begaan. De behandeling
van de ontnemingsvordering werd bovendien losgekoppeld van de strafzaak om het onderzoek naar
de voordeelsontneming ruim baan te geven.
De opvatting dat de rechter bij de vaststelling van de draagkracht van de verdachte geen acht mag
slaan op vermogensbestanddelen die mogelijk mede door middel van of uit de baten van de bewezen
verklaarde feiten zijn verkregen, is volgens de Hoge Raad onjuist. De boete mag aldus mede strekken