Week 1:
1. Inzicht in de verschillende kenmerken van een staat:
‘Staat’ kenmerken: organisatie die met voorrang boven andere organisaties effectief gezag uitoefent (overheid)
over een gemeenschap van mensen die op een territoriaal grondgebied leven. Daarnaast is erkenning niet
noodzakelijk, maar geeft wel een aanwijzing dat de staat effectief gezag uitoefent. Tussen de bevolking kunnen
verschillen bestaan (zoals taal in België).
2. Verschillende bronnen van staatsrecht zijn in Nederland:
1. Ongeschreven recht: rechtsregel die niet geschreven is (als betrokkenen ook denken dat de norm in de praktijk
behoort). Vb. Vertrouwensnorm; minister of kabinet dat niet meer het vertrouwen van het parlement heeft,
moet ontslag indienen.
2. Alle rechtsregels (geschreven of ongeschreven) die de samenstelling, functionering van de organen van de
staat, hun bevoegdheden en onderlinge verhoudingen, en bevat fundamentele normen over de verhouding
tussen burger en overheid.
3. Organieke wetten: wetten tot uitvoering van de grondwettelijke opdracht. Wet RvS.
4. Reglement van orde: van de desbetreffende instantie.
5. Grondwet.
3. Kunt u reflecteren over het verschil tussen een ‘rigid constitution’ en een ‘flexible constitution’;
- Rigid constitution: de grondwet kan niet volgens de gewone procedure gewijzigd worden. Voordeel: omdat
het moeilijk is, worden de rechten van burgers gegarandeerd. Nadeel: teksten uit de Grondwet kunnen
daardoor gedateerd zijn (kloof tussen actuele en normatieve moment) en het is juist er moeilijk om op korte
termijn met maatschappelijke ontwikkelingen mee te gaan.
- Flexible constitution: Britse staatsregeling is grotendeels ongeschreven en in gewone wetten vastgelegd,
waardoor het door een gewone wet gewijzigd kan worden.
4. Kent u de structuur (hoofdstukindeling) van de Grondwet en kunt u deze hanteren bij de
beantwoording van vragen;
1. H1: geeft belang van grondrechten aan.
2. H2, 3 en 4: centrale organen; samenstelling, bevoegdheden en organisatie.
3. H5: functies van de organen.
5. Heeft u kennis van het ontstaan, de evolutie en de structuur van het Koninkrijk der Nederlanden en de
verhouding tussen het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden en de Nederlandse Grondwet;
- Het Statuut geldt voor het hele koninkrijk en de Grondwet alleen voor Nederland (art. 5 lid 5 Statuut
Koninkrijk). Het Koninkrijk der Nederlanden bevat sinds 10 oktober 2012 vier landen (art. 1 Statuut):
Nederland (BES), Aruba, Sint-Maarten en Curaçao (art. 132a GW). Nederland is een decentraliseerde
eenheidsstaat, het Koninkrijk der Nederlanden is een federatie: staatsvorm met deelstaten die grote mate van
autonomie behouden.
- Evolutie: in 2005 hebben Nederland en de Nederlandse Antillen afspraken gemaakt. Sinds 2010 zijn de
Nederlandse Antillen opgeheven, en hebben Curaçao en Sint-Maarten de status van land verkregen. De BES
eilanden zijn onderdeel geworden van Nederland.
- Tot 10 oktober 2010 bestond het Koninkrijk der Nederlanden uit: Nederlandse Antillen, Curaçao en NL.
6. Kent u de belangrijkste staatsvormen en kunt u reflecteren over de staatsvorm van het Koninkrijk der
Nederlanden en het land Nederland; (DEMOCRATIE EN RECHTSSTAAT).
1. Constitutionele monarchie: is een monarchie die in een grondwet vastgelegd is. Aan het hoofd van het land
staat een monarch (koning of koningin), die zich heeft te houden aan de constitutie (oftewel de Grondwet).
2. Gedecentraliseerde eenheidsstaat: de nadruk ligt bij de centrale overheid, er zijn een aantal zaken belegd
aan de bestuurlijke lagen daaronder (kleine autonomie).
3. Federatie: staatsvorm met deelstaten die grote mate van autonomie behouden (Koninkrijk der Nederlanden),
maar belangrijke bevoegdheden zijn toebedeeld aan het centrale gezag.
4. Confederatie: is een bestuurseenheid van samenwerkende onafhankelijke soevereine staten, die bij verdrag is
samengekomen.
7. Bent u bekend met de betekenis van de trias politica en kunt u beoordelen in hoeverre Nederland
daaraan voldoet:
- Checks and balances (machtenspreiding): de verdeling van gezag over verschillende organen. Doordat
iedere orgaan een deel uitvoert, heeft het andere organen nodig. Het stelsel is ingewikkeld, maar een
machtsverhouding wordt gewaarborgd, want niemand die macht heeft wil dit zomaar weggeven.
- Montesquieu’: ‘art. 112 lid 1 GW’. Trias politica: staat bestaat uit drie organen, parlement maakt de wetten
(wetgevende macht), de regering voert ze uit (uitvoerende macht) en de rechters spreken recht (rechterlijke
macht/rechtspraak). In Nederland is dit niet zo, want de regering zit in zowel de wetgevende als uitvoerende
macht. (Art. 73 GW: de RvS geeft advies (lid 1) en is belast met bestuursrechtspraak (lid 2), zij zijn betrokken
bij beide processen waardoor er geen machtenscheiding is). Art. 112 lid 1 GW: is een goed voorbeeld van
machtenscheiding, rechters spreken alleen recht (machtenscheiding).
1
, 1. Uitvoerende macht: regering – art. 42 GW – zij voeren uit en dienen wetsvoorstellen in.
2. Wetgevende macht: regering en Staten-Generaal - art. 81 GW – zij maken tezamen de wetten.
3. Rechterlijke macht: rechtbank – Hof en de Hoge Raad.
8. Heeft u inzicht in de kenmerken van de democratische rechtsstaat;
Democratische rechtsstaat’: een overheidsbestuur dat zowel democratisch als rechtsstatelijk is ingericht.
I. Democratiebeginsel:
1. Vrije en geheime verkiezingen, burgers hebben actief en passief kiesrecht.
2. Er moet machtswisseling plaatsvinden, daarnaast moet het duidelijk zijn hoe lang de verkozenen uitoefenen.
3. Parlement moet een centrale rol spelen, dat betekent dat de volksvertegenwoordigers een beslissende stem
hebben.
II. Rechtsstaat:
1. Legaliteitsbeginsel: alle handelingen moeten op een wettelijke grondslag gebaseerd zijn die democratisch tot
stand zijn gekomen.
2. Volk kiest het parlement en grondrechten worden gerespecteerd. (Art. 1 gelijke behandeling, art. 6 vrijheid
van godsdienst en levensovertuiging, art. 7 vrijheid van meningsuiting, art. 8 jo 9 recht van vereniging en art.
10 eerbieding en bescherming persoonlijke levenssfeer).
3. Bevoegdheden van een overheidsorgaan, moet door een ander overheidsorgaan vastgesteld worden. (Trias
politica).
4. Onafhankelijke rechters en onpartijdig.
- Als de besluitvorming in een staat volgens democratische regels verloopt, dan hebben we niet perse te maken
met een rechtsstaat, want het zegt niets over de inhoud (misschien worden er wel grondrechten ingeperkt). Bv.
Hitler kwam in 1933 aan de macht volgens het democratische proces, maar hielp de rechtsstaat vervolgens op
zeep.
9. Weet u wat de betekenis is van het Nederlanderschap in het staatsrecht (in het bijzonder in het licht
van het kiesrecht).
- Actief kiesrecht (art. 4, 54 GW): je mag de volksvertegenwoordigers kiezen. Voor beide gelden dezelfde
regels, iemand moet boven 18 jaar zijn, Nederlander zijn en niet uitgesloten zijn.
- Passief kiesrecht (art. 4, 54 GW): je mag jezelf verkiesbaar stellen.
- Staatsrecht: bescherming van de burger tegenover overheid.
Week 2:
1. Weet u waaruit de regering is samengesteld, hoe zij worden benoemd en ontslagen en wat de onderlinge
verhouding tussen de regeringsorganen is.
- Regering: bestaat uit de Koning en de ministers (art. 42 GW).
- Als de GW een taak aan de ministers opdraagt, zonder dat de Koning persoonlijk daarbij betrokken moet zijn,
dan gebruikt hij de term ‘regering’. Als de koning wel nodig is dan wordt het beslissing bij ‘Koninklijk
besluit’ genoemd.
- Benoeming en ontslag: vanaf 43 GW;
- Ministeriele verantwoordelijkheid: art. 42 lid 2 GW, medeondertekening art. 47 jo 48 GW (contraseign).
- Minister zonder portefeuille (minister voor): staan niet aan het hoofd van het departement, maar hij heeft
dezelfde verantwoordingsplicht.
2. Weet u hoe de Staten-Generaal worden samengesteld, wat de onderlinge verhouding is tussen de
Tweede Kamer en de Eerste Kamer.
- Staten-Generaal bestaat uit: de eerste (150 leden) en tweede kamer (75 leden) (art. 51 jo 54 en 55 GW).
- Niet gelijkwaardig want: tweede kamer heeft recht van amendement en initiatief.
- Tweede kamer is fulltime en ze worden rechtstreeks gekozen. De eerste kamer is parttime en ze worden
indirect gekozen.
3. Weet u hoe de verhouding is tussen politieke partijen en Kamerleden en kent u de feiten en de
belangrijkste rechtsoverwegingen van het arrest Arubaanse verkiezingsafspraak.
- Art. 67 GW: bepaald dat leden stemmen zonder last, en dus niet met hun partij mee moeten stemmen.
- Belangrijkste rechtsoverwegingen Arubaanse verkiezingsafspraak:
- Feiten: leden van de Arubaanse volksvertegenwoordiging zouden volgens een afspraak hun zetel moeten
afstaan aan de partij (PDA), op het moment dat zij hun partij verlaten.
- Rechtsoverwegingen: de HR oordeelde dat de afspraak nietig is vanwege, het in strijd zin met het vrije
mandaat (art. 67 GW). Vrij mandaat geldt zowel voor de fractiebinding als partijlidmaatschap. De zetel
behoort tot de gekozen volksvertegenwoordiger en niet tot de partij. Rechtsvraag: zijn afspraken tussen een
volksvertegenwoordiger en zijn politieke partij die de volksvertegenwoordiger verplichten tot het opgeven
van zijn zetel in geval van opzegging van die politieke partij, rechtens afdwingbaar?
2