Goederenrecht
Week 1
Inleiding
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.1 Vermogen en vermogensrecht
Onder vermogen wordt verstaan: het geheel van op geld waardeerbare (althans in
economische sfeer liggende) rechten en verplichtingen die iemand heeft, dus het geheel
van zijn activa en passiva. Actiefposten vormen bijvoorbeeld al zijn eigendomsrechten,
maar ook al zijn vorderingen. Het tegenovergestelde van een vordering is een
verplichting of schuld. Ook schulden behoren tot het vermogen.
Het goederenrecht is dat deel van het objectieve vermogensrecht dat betrekking heeft op
de rechtsverhouding tussen een persoon en een goed (bijv. een huis of een auto). In het
goederenrecht heb je telkens te maken met rechten op goederen die de rechthebbende in
beginsel tegenover iedereen kan inroepen.
1.3 Regeling van het vermogensrecht in het BW
Het vermogensrecht is geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Gelaagde structuur van het
vermogensrecht: algemene en bijzondere delen.
× Boek 3 : Vermogensrecht in het algemeen hier vinden we begrippen en regels
die in het vermogensrecht een meer algemene strekking hebben
× Boek 5: Zakelijke rechten dit boek vormt meer een bijzonder deel met de
regeling van de zakelijke rechten
× Boek 6: Verbintenissen in het algemeen dit boek is zowel een bijzonder als een
algemeen deel. Een bijzonder deel omdat het verbintenissenrecht tot het
vermogensrecht behoort, waarvan Boek 3 het algemeen deel vormt.
× Boek 7: Bijzondere overeenkomsten
In het Burgerlijk Wetboek kunnen we verschillende lagen onderkennen. Van een meer
algemeen gestelde basislaag via een of meer tussenalgen naar een specifiek gestelde
regeling. Men spreekt daarom van de ‘gelaagde structuur’ van het BW.
Hoofdstuk 2: Absolute rechten op goederen
2.1 Eigendom
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben, art.
5:1 lid 1 BW.
× De eigenaar komt het vrije genot van zijn zaak toe: Het staat de eigenaar vrij om
met uitsluiting van eenieder van de zaak gebruik te maken, art. 5:1 lid 2 BW. Hij
heeft aldus het recht op het vrije genot daarvan. De eigenaar kan ook andere het
genot van de zaak toestaan.
× De eigenaar komt de bevoegdheid toe om over zijn zaak te beschikken: naast het
vrije genot komt de eigenaar met uitsluiting van eenieder het recht toe om over
zijn zaak te beschikken. Aldus kan alleen hij een ander tot eigenaar van die zaak
maken.
× De eigenaar kan het beschikkingsrecht ook door een ander laten uitoefenen: ook
het recht te beschikken over datgene waarvan men eigenaar is, kan men door een
ander laten uitoefenen.
Beperkingen aan het recht van de eigenaar
Het genots- en beschikkingsrecht van de eigenaar is niet onbeperkt, art. 5:1 lid 2 BW.
Beperkingen aan het recht van de eigenaar:
× Beperking van het recht van de eigenaar door rechten van anderen: hebben ook
anderen tegenover de eigenaar recht op gebruik van de zaak, dan beperkt dit het
vrije gebruik door de eigenaar
× Beperkingen van het recht van de eigenaar door de wet: er zijn tal van wettelijke
regelingen die de eigenaar in zijn genots-en beschikkingsrecht beperken.
× Beperkingen van het recht van de eigenaar door het ongeschreven recht: ook
begrenst het ongeschreven recht het vrije genotsrecht van de eigenaar. Het mag
niet maatschappelijk onaanvaardbaar zijn.
1
, Goederenrecht
Misbruik van het eigendomsrecht
De eigenaar die zijn eigendomsbevoegdheden op zodanige wijze uitoefent dat tegenover
zijn belang een onevenredig grote schade bij een ander staat, schendt een
betamelijkheidsregel, die ‘misbruik van eigendomsrecht’ oplevert. Art. 3:13 BW geeft met
betrekking tot misbruik van bevoegdheid een algemene bepaling: ‘Degene aan wie een
bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt. Een
bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen
× Met geen ander doel dan een ander te schaden
× Met een ander doel dan waarvoor zij is verleend
× In geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij
de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet
tot die uitoefening had kunnen komen
Bij misbruik van het recht ligt de nadruk op de uitoefening van een subjectief recht. Bij
‘hinder’ gaat het erom dat de één de ander zodanig in de uitoefening van diens
subjectieve recht belemmert dat die ander dat niet hoeft te accepteren.
Het eigendomsrecht is een absoluut recht
Uitgangspunt van art. 5:1 lid 2 BW is dat de eigenaar met uitsluiting van eenieder de
bevoegdheid toekomt tot het vrije gebruik van de zaak. Daarmee kent het
eigendomsrecht een exclusief karakter. Dit betekent dat de eigenaar zijn recht kan
handhaven tegenover derden die hem beletten in de rechtmatige uitoefening van zijn
recht. Het recht van de eigenaar heeft aldus absolute werking.
Revindicatie: de eigenaar de bevoegdheid zijn zaak van eenieder die haar zonder recht
houdt, op te eisen (art. 5:2 BW). De eigenaar kan zijn recht handhaven tegenover
iedereen die de zaak onrechtmatig onder zich heeft verkregen. Zaaksgevolg: indien de
zaak uit de macht van de eigenaar raakt, volgt zijn recht de zaak. De eigenaar kan zijn
zaak ook opeisen indien de zaak zich onder een failliet bevindt. De eigenaar is op grond
van de absolute werking van zijn recht ‘separatist’.
Het recht van de eigenaar is een absoluut subjectief vermogensrecht op een
zaak
Ter onderscheiding van het objectieve recht, noemen we het recht van de eigenaar een
subjectief recht. Het objectieve recht verschaft aan de eigenaar het subjectieve recht (de
bevoegdheid) om over de aan hem toebehorende zaak te beschikken en daarvan met
uitsluiting van anderen gebruik te maken. Het objectieve recht geeft ook aan de
schuldeiser uit een verbintenis een subjectief recht: te weten het recht op nakoming van
een door de schuldenaar te verrichten prestatie en daaraan verbonden de bevoegdheid
om van de schuldenaar ok nakoming te vorderen.
Zowel het recht van de eigenaar als het recht van de schuldeiser zijn (subjectieve)
vermogensrechten. Vermogensrechten zijn kort gezegd op geld waardeerbare rechten,
althans rechten die in de economische sfeer liggen. Elk van de in art. 3:6 BW genoemde
kenmerken kan afzonderlijk een recht tot een vermogensrecht maken. Die kenmerken
zijn:
× Overdraagbaarheid: een vermogensrecht kan aan iemand anders worden
overgedragen en de ander dus tot opvolgende rechthebbende maken
× Stoffelijk voordeel te verschaffen
× Verkregen in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel
Het recht van de eigenaar en het recht van de schuldeiser uit een verbintenis zijn beide
subjectie rechten en bovendien vermogensrechten. Er bestaat echter een groot verschil
in de werking tussen beide rechten:
2
, Goederenrecht
× De schuldeiser uit een verbintenis kan zijn daaruit voortvloeiende vorderingsrecht
uitsluitend uitoefenen tegen een bepaalde persoon, zijn schuldenaar (het recht
van de schuldeiser wordt genoemd ‘persoonlijk’ of ‘relatief’ recht genoemd)
× De eigenaar kan zijn recht niet slechts tegen één of meer bepaalde personen
uitoefenen, maar in beginsel tegen iedereen die op één of andere wijze met zijn
eigendomsrecht in aanraking komt (het recht van de eigenaar wordt genoemd
‘onpersoonlijk’ of ‘absoluut’ recht)
Het recht van de eigenaar heeft een zaak als object. Niet alleen in werking, ook in het
object van het recht bestaat er een groot verschil tussen een vorderingsrecht en een
eigendomsrecht. Bij een vorderingsrecht heeft de schuldeiser recht op een door de
schuldenaar te verrichten prestatie. Object van een vorderingsrecht is altijd een prestatie.
Het recht van de eigenaar is een zakelijkrecht. Eigendom is een absoluut subjectief recht,
een vermogensrecht en een zaak tot object. Een subjectief recht dat deze 3 kenmerken
vertoont, heet een zakelijk recht.
Eigendom is een voorbeeld van een absoluut recht op een goed
Art. 3:2 BW definieert ‘zaken’ als ‘de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke
objecten’. Het begrip zaak maakt op haar beurt deel uit van de omschrijving van het
begrip goed. Art. 3:1 BW: ‘Goederen zijn alle zaken en alle vermogensrechten. Men kan
slechts een zaak in eigendom hebben. Dit komt omdat het begrip eigendom uitsluitend
voor zaken is reserveert. De rechthebbende op een goed kan zijn recht op dat goed in
beginsel tegen iedereen inroepen. Dit ook wanneer het goed geen zaak betreft. Het recht
van de rechthebbende op een goed dat geen zaak is, is even absoluut als het recht van
de eigenaar op een zaak.
2.3 Absolute vermogensrechten
Absolute vermogensrechten op goederen
Elke rechthebbende op een goed heeft een absoluut vermogensrecht met betrekking tot
dat goed, waarbij ‘goed’ zowel een zaak als een vermogensrecht kan zijn.
Absolute vermogensrechten die niet op goederen rusten
Absolute rechten zijn niet alleen in het BW te vinden. Anders dan de tot nu toe besproken
absolute vermogensrechten, hebben met elkaar gemeen dat zij niet een goed tot object
hebben. Hun objecten zijn immers geen stoffelijke voorwerpen en evenmin
vermogensrechten. Absolute vermogensrechten hebben elk een idee (een product van de
menselijke geest) tot object. De objecten noemt men ‘immateriële goederen’ en absolute
rechten daarop ‘rechten op immateriële goederen’. Deze objecten zijn geen goederen in
de zin van art. 3:1 BW.
Schematische samenvatting van de subjectieve vermogensrechten en hun
objecten
3
, Goederenrecht
2.5 Zaken- en goederenrecht
Zakenrecht: ‘de regels betreffende de zaken’. Een zaak is een categorie van het begrip
goed. Het zakenrecht geeft regels aangaande de absolute rechten op zaken, het
goederenrecht omvat een ruimer begrip. Goederecht is dat deel van het objectieve recht
dat de absolute rechten op goederen regelt. Daar zijn de absolute rechten op zaken onder
begrepen.
Hoofdstuk 3: Verkrijging en verlies van goederen
3.2 Verkrijging onder algemene titel tegenover verkrijging onder bijzondere titel
Art. 3:80 lid 1 BW onderscheidt 2 wijzen van verkrijgen van goederen:
1. Verkrijging onder algemene titel
Bij een verkrijging onder algemene titel volgt de verkrijger een ander op in een geheel of
(evenredig) deel van het vermogen: het is doorgaans een verkrijging van zowel een actief
(het totaal van de vermogensrechten) als een passief (het totaal van de schulden), dan
wel een (evenredig) aandeel daarvan. Art. 3:80 lid 2 noemt 4 gevallen van verkrijging
onder algemene titel:
× Erfopvolging: met het overlijden van de erflater volgen zijn erfgenamen van
rechtswege op in zijn voor overgang vatbare rechten en in zijn bezit en
houderschap.
× Boedelmening: komt tot stand bij het sluiten van een huwelijk of het aangaan van
een geregistreerd partnerschap
× Fusie: doet zich alleen voor bij rechtspersonen
× Splitsing: doet zich alleen voor bij rechtspersonen
2. verkrijging onder bijzondere titel
Bij een verkrijging onder bijzondere titel is geen sprake van opvolging in een geheel of
evenredig deel van een vermogen. Het is de verwerving van een bepaald goed, een actief
vermogensbestanddeel. Dit goed kan daarvoor onderdeel van een ander vermogen
hebben uitgemaakt, maar dit hoeft niet. Iedere verkrijging die niet onder algemene titel
plaatsvindt, is een verkrijging onder bijzondere titel. Art. 3:80 lid 3 BW noemt als
voorbeeld:
× Overdracht: door partijhandeling gaat een daarbij bepaald goed uit het vermogen
van de een in dat van een ander
× Verjaring: iemand verwerft door tijdsverloop een goed, waarvan hij voorheen nog
geen rechthebbende maar slechts bezitter was
× Onteigening: een goed gaat tegen de zin in van de rechthebbende over naar een
overheidsorgaan (bijv. gemeente)
3.3 Gesloten stelsel van verkrijging en verlies van goederen
Als geheel vormen de bepalingen die de verkrijging van goederen regelen, een gesloten
systeem. Dat wil zeggen er zijn niet meer wijzen van verkrijging van goederen dan zij die
uit de wet voortvloeien. Art. 3:80 lid 2 BW geeft een limitatieve opsomming van
verkrijgingen onder algemene titel. Lid 3 beperkt de verkrijgingen onder bijzondere titel
tot de overige in de wet voor iedere soort aangegeven wijzen van verkrijging na eerst
overdracht, verjaring en onteigening als zodanig te hebben aangemerkt. Partijen kunnen
dus niet zelf een wijze van verkrijging van goederen in het leven roepen.
Men verliest goederen op de voor iedere soort in de wet aangegeven wijzen, art. 3:80 lid
4 BW. de bepaling ziet op ‘juridisch verlies’. Voor dat verlies moet een wettelijke
grondslag bestaan. Het verlies kan absoluut. Dat is get geval wanneer het goed
tenietgaat (bijv. de voorraad brandhout gaat in buur en vlam op in de open haar). Er kan
4