Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
Hoofdstuk 2: classificatie, diagnostiek en epidemiologie pg.: 1
Hoofdstuk 5: slaapstoornissen en slaapproblemen pg.: 8
Hoofdstuk 6: voedings- en eetstoornissen bij jonge kinderen pg.: 18
Hoofdstuk 9: zindelijk worden en stoornissen in de zindelijkheid pg.: 26
Hoofdstuk 10: Taal-, spraak- en leerstoornissen pg.: 34
Bijlage 1: tabel 2.1 pg.: 46
Bijlage 2: tabel 10.1 pg.: 47
Hoofdstuk 2 Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
2.1 Inleiding
In de ontwikkelingspsychopathologie worden classificatiesystemen gebruikt om gedragingen van
kinderen te beschrijven, van elkaar te onderscheiden en in te delen in verschillende categorieën.
Zowel het classificeren (het in kaart brengen van mogelijk problematisch gedrag) als het
diagnosticeren (proberen te begrijpen en te verklaren van dat gedrag) doen gespecialiseerde
hulpverleners: een kinderarts, psychiater of orthopedagoog.
2.2 Classificatie
Classificatie is een persoon (of een voorwerp of situatie) herkennen, er een naam aan geven, en
indelen in een categorie. In alle gevallen speelt voortschrijdend wetenschappelijk inzicht een
belangrijke rol. Als het om personen gaat, komen daar culturele normen en persoonlijke opvattingen
bij kijken.
(Ontwikkelings)psychopathologie heeft als doel afwijken of ‘vreemd’ gedrag goed in kaart te brengen:
psychische stoornissen worden herkend, van elkaar onderscheiden en ingedeeld.
Een classificatiesysteem kan dan helpen om niet alleen onderscheid te maken tussen verschijnselen,
maar ook overeenkomsten te signalen eren zowel oude als nieuwe verschijnselen in te delen.
In de (ontwikkelings)psychopathologie wordt onderscheid gemaakt tussen grote groepen stoornissen,
zoals gedragsstoornissen, psychotische stoornissen en angststoornissen. Binnen die groepen worden
subgroepen onderscheiden.
Ontwikkelingspsychopathologische kennis is altijd gebaseerd op onderzoek onder groepen mensen,
en kun je daarom niet een-op-een vertalen naar één uniek kind. Er moet veel preciezer gekeken
worden als het om één bepaald persoon/kind gaat.
2.2.2 De DSM-5: een classificatiesysteem, geen diagnostisch handboek
De DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is een omvangrijk classificatiesysteem
voor psychische stoornissen, dat kan helpen bij het stellen van een diagnose. De DSM-5 is dus geen
diagnostische handboek!
1
, Geschiedenis DSM
Psychiater Emil Kraepelin (1856-1926) wordt gezien als grondlegger van het moderne
classificatiesysteem. Begin jaren vijftig ontstond de DSM-I, baseerde zich vooral op psychoanalytische
theorieën. Ook aandacht voor minder ernstige stoornissen.
In 1980 kwam de DSM-III, werd uitgegaan van waarneembare kenmerken van gedrag. Vanaf dat
moment gingen hulpverleners wereldwijd dezelfde criteria gebruiken om stoornissen te categoriseren
-> ontstond gemeenschappelijke taal. Hierdoor werd het mogelijk om onderzoek te doen naar
psychische stoornissen. Dat lukte niet toen er nog geen overeenstemming bestond over de definitie
van verschillende stoornissen.
In 1994 kwam de DSM-IV, in 2000 een licht aangepast versie daarvan.
In 2013 kwam de DSM-V, de DSM is gebaseerd op afspraken die specialiseren maken voor elke groep
stoornissen. Die afspraken hebben een wetenschappelijk basis maar staan vaak ter discussie. Niet alle
professionals zijn eens met de keuzen die gemaakt worden aan de hand van de DSM.
Uitgangspunten DSM
Om te kunnen bepalen of iemand een bepaalde psychische stoornis heeft, is het nodig om af te
spreken welke symptomen die stoornis kenmerken. Het gaat dan om observeerbaar gedrag en/of
innerlijke kenmerken.
Symptomen beschrijven de stoornis: ze verklaren die niet. -> Bv: Puck is zo druk omdat hij ADHD
heeft. Maar ADHD is niet meer dan een beschrijving van zijn gedrag. De verklaring voor druk-zijn kan
natuurlijk niet zijn dat je het bent.
Behalve de soort symptomen beschrijft de DSM ook welk aantal symptomen in welke mate en
gedurende welke termijn aanwezig moet zijn wil er sprake kunnen zijn van een stoornis. Iemand die
minder dan vijf symptomen heeft die kenmerkend zijn voor depressie, niet depressief is. Het verschilt
wel in welke aantal en aard de symptomen voorkomen. De een is de ander niet.
Vuistregel: hoe meer symptomen iemand heeft, hoe ernstiger hij eraan toe is.
Verder moeten de symptomen al een bepaalde tijd of vanaf een bepaald moment aanwezig zijn. Dit
verschilt per stoornis. Daarnaast is de termijn belangrijk: iemand kan zich verschrikkelijk verdrietig en
uitgeput voelen, maar als dat maar een paar weken duurt is het een dipje, geen depressie.
Ten slotte is het erg belangrijk in welke mate de stoornis iemands functioneren negatief beïnvloedt,
en een last is voor hemzelf en/of zijn omgeving.
De indeling in categorieën die de DSM hanteert, suggereert dat stoornissen haarscherp van elkaar zijn
te onderscheiden. Dat is niet zo. Allerlei stoornissen delen symptomen met elkaar.
In de DSM-5 bestaat bij sommige stoornissen dan ook de mogelijkheid te specifiëren of een stoornis
licht, matig of ernstig is.
Vuistregel: hoe meer en hoe ernstiger de symptomen, hoe ernstiger de stoornis.
Groepen stoornissen in de DSM-5
In de DSM-5 is er geen aparte categorie meer voor stoornissen die vooral bij kinderen en
adolescenten voorkomen (in vorige versies wel zo). Dit sluit aan bij het uitgangspunt van de
ontwikkelingspsychopathologie dat stoornissen vaak levenslang zijn, en niet opeens verdwijnen als
een kind zijn achttiende verjaardag viert.
Ook volwassenen kunnen ASS of ADHD hebben. Wel kunnen stoornissen, afhankelijk zijn van iemands
leeftijd, anders tot uiting komen.
2