Taalbeschouwing
Taalbeschouwingsstrategieën
Analyseren: Analyseren van taal
- Welke stukjes zitten erin?
- Een lezer achterhaalt bijvoorbeeld de betekenis van hoopvol door naar betekenisvolle delen te
zoeken. Hoop + vol is vol van hoop.
Relateren: Uitleggen van relaties in taal
- Gebruikmaken van relaties in taal
- Over welk ander woord zegt dit iets? Koppelen en verbanden leggen
- Oorzaak/gevolg relaties bijvoorbeeld
- Tegenstelling: ik heb een lieve cavia maar de jouwe bijt.
- Hier horen alle 6 taal-denkrelaties
Vergelijken: Overeenkomsten en verschillen zien
- Het zoeken of ontdekken van iets gemeenschappelijks
- Wat is er in deze woorden hetzelfde/ verschillend
- Voorbeeld: hoog, hoger, hoogst | appel, peer | Wei klinkt hetzelfde als wij maar schrijft het anders
Classificeren: Woorden indelen op basis van gemeenschappelijke kenmerken
- Door analyseren en vergelijken kun je talige kenmerken onderbrengen in categorieën
- Bijvoorbeeld: Kleuter ontdekt het verkleinmorfeem:” Hé, een huisje is kleiner, dus een meisje is ook
kleiner!”
- Waar zijn dit voorbeelden van? Samenstelling uit elkaar halen, en daarna weer indelen.
Generaliseren: Algemene uitspraak, regels maken/ toepassen
- Welke regel/ afspraak kun je bedenken. Algemene conclusie trekken
- Bijvoorbeeld: als in de ontleedoefeningen in een methode altijd het onderwerp op de eerste plaats
staat, kan de leerling de conclusie trekken dat het eerste zinsdeel in een zin altijd het onderwerp is.
Herordenen: Info vanuit een andere hoek bekijken en info ordenen
- Kijk eens op een andere manier, rebussen, omdraaien van woorden. Creatief zijn met woorden.
- Meest moeilijke: het is niet ordenen. Want dat is classificeren
Zinsontleden: De taalbeschouwer benoemt de functie van zinsdelen in
eenvoudige zinnen.
Zinsontleden wordt ook redekundig ontleden genoemd.
Persoonsvorm: Een werkwoord
- Kun je vinden door:
o Je kan het veranderen tijd
o Je moet het in meer- of enkelvoud zetten
o Een vraagzin maken
- Voorbeeld: Ik heb Achmed mijn nieuwe cd geleend
Gezegde:
- Werkwoordelijk gezegde: persoonsvorm + zelfstandig werkwoord | alle werkwoorden in de zin
o Voorbeeld: Ik heb Achmed mijn nieuwe cd geleerd
- Naamwoordelijk gezegde: Persoonsvorm + koppelwerkwoord (dus het heeft een naamwoord nodig)
o Voorbeeld: Zij is pabostudente
Onderwerp: Wie of wat + persoonsvorm
- Voorbeeld: Ik heb Achmed mijn nieuwe cd geleend.
Lijdend voorwerp: Wie of wat + persoonsvorm + onderwerp
- Voorbeeld: Ik heb Achmed mijn nieuwe cd geleend.
Meewerkend voorwerp: Aan, voor of bij ervoor zetten of weghalen
- Voorbeeld: Ik heb Achmed mijn nieuwe cd geleend.
(Bijwoordelijke) bepaling: Zinsdelen die voor de persoonsvorm staat
- Geeft antwoord op de vragen: Wanneer, waar, hoe, waarom en waardoor
, - Zinsdelen die bijwoordelijke bepalingen zijn kun je vervangen door: dan/toen (bijwoordelijke
bepaling van tijd), je/daar (bijwoordelijke bepaling van plaats), hoe/zo (bijwoordelijke bepaling van
manier), daarom/ daarvoor (bijwoordelijke bepaling van reden)
Woordbenoemen: De taalbeschouwer benoemt de grammaticale soort van
afzonderlijke woorden in zinnen.
Woordbenoemen wordt ook wel taalkundig ontleden genoemd.
De tien woordsoorten
Woordsoort Voorbeeld
Zelfstandig naamwoord Waarheid
Bijvoeglijk naamwoord Aardige
Telwoord (onbepaalde en bepaalde hoofd- Duizend, eenentwintigste, enkele, laatste
en rangtelwoorden
Werkwoord (hulp- en koppelwerkwoord, Hebben, zijn, integreren
zelfstandig werkwoord)
Lidwoord De, het, een
Voornaamwoord (persoonlijk, bezittelijk, Hij, zijn, die, men, dat, wie
aanwijzend, onbepaald, betrekkelijk,
vragend)
Bijwoord Bijna
Voorzetsel Tussen
Voegwoord (neven- en onderschikkend) En, omdat
Tussenwerpsel Ach
De indeling in woordsoorten is gebaseerd op drie verschillende criteria:
1. De vorm van een woord: werkwoorden
2. De betekenis van een woord: telwoorden
3. De combinatiemogelijkheden met andere woorden
Taalgebruik: De verscheidenheid in de wijze waarop en de vorm waarin taal
wordt gebruikt in verschillende situaties
In taalgebruik worden verschillende registers gehanteerd: Formeel of informeel
Taal: Taal is een systeem dat deel uitmaakt van ons kennissysteem en dat een
middel vormt tot communicatie.
Taalstructuur: De ordening en systematiek in taal op alle niveaus.
De taalniveaus:
1. Fonologisch niveau
2. Morfologisch niveau
3. Syntactisch niveau
4. Semantisch niveau
5. Pragmatisch niveau
6. Orthografisch niveau
De verschillende niveaus van taal en onderdelen van de taalkunde
Niveau Regels voor Onderdeel taalkunde
1. Fonologisch niveau Uitspraak Fonologie
2. Morfologisch niveau Opbouw van woorden Morfologie
3. Syntactisch niveau Volgorde van woorden Syntaxis
4. Semantisch niveau Betekenis Semantiek
5. Pragmatisch niveau Gebruik Pragmatiek
6. Orthografisch niveau Spelling Orthografie