H42: Animal Digestive Systems
42.1 An animal’s diet must supply chemical energy, organic building blocks and
essential nutrients.
Alle dieren eten andere organismen, ze moeten voedsel consumeren voor energie en om organische
moleculen te verkrijgen om nieuwe moleculen, cellen en weefsels te bouwen. Ze hebben drie dingen
nodig:
• Chemische energie voor cellulaire processen en om ATP te produceren, hiervoor zijn onder
andere koolwaterstoffen, eiwitten en vetten nodig.
• Organische bouwblokken voor macromoleculen, koolstof- en stikstofbron nodig.
• Essentiële voedingsstoffen, voedingsstoffen die het dier niet zelf kan maken, zoals bepaalde
aminozuren en vetzuren, vitaminen en mineralen. Essentiële voedingsstoffen kunnen
functioneren als substraten van enzymen, als coenzymen en als cofactoren.
Essentiële aminozuren zijn aminozuren die het organisme niet zelf kan maken, bij de mensen zijn dit
acht aminozuren.
Essentiële vetzuren zijn nodig om membranen, signaal moleculen en opslag vetcellen te maken. De
meeste dieren kunnen de vetzuren wel maken, maar ze missen de benodigde enzymen die dubbele
bindingen kunnen maken.
Vitaminen zijn organische moleculen die een organisme nodig heeft. Er zijn dertien verschillende
vitaminen die de mens nodig heeft en ze hebben allemaal een andere functie, zoals een coenzym of
ze zijn nodig voor productie van weefsel.
De mineralen die in voeding moeten zitten zijn anorganische nutriënten, zoals ijzer en zwavel. Deze
zijn nodig in kleine hoeveelheden. Mineralen hebben diverse functies; ijzer is belangrijk als
zuurstofdrager in hemoglobine. Anderen zijn nodig voor het functioneren van zenuwen en spieren, of
voor het behoud van de osmotische balans tussen cellen en de omgeving.
Variatie in dieet.
Herbivoren eten alleen planten en algen. Carnivoren eten vooral andere dieren. Omnivoren eten
zowel andere dieren als planten en algen. Als het gebruikelijke voedsel niet aanwezig is, zullen de
meeste dieren aanpassingen in het dieet voeren.
Als er te weinig variatie in een dieet aanwezig is, kan dit leiden tot ondervoeding. Een tekort aan een
of meer essentiële aminozuren kan zorgen voor een tekort aan eiwitten. Er kan ook ondervoeding
ontstaan als er te weinig chemische energie geconsumeerd wordt. Het lichaam gebruikt dan eerst
opgeslagen koolwaterstoffen en vetten en breekt zelfs eigen eiwitten af als brandstof.
, 42.2 Food processing involves ingestion, digestion, absorption and elimination.
Ingestie.
De eerste fase van voedselverwerking is ingestie; het eten of innemen van voedsel. Er zijn vier
manieren van ingestie die vooral gebruikt worden bij dieren.
• Filter feeding = komt bij veel dieren voor die in het water leven. De ‘filters’ verwijderen
kleine invertebraten en vissen van enorme volumes water en waarbij kleine organismen of
voedseldeeltjes in de mond terechtkomen.
• Substrate feeding = komt voor bij dieren die in of op de voedselbron leven. Een rups of lave
van een mot kan door een blad eten, waarbij het een spoor van uitwerpselen achterlaat.
• Fluid feeding = komt voor bij dieren die nutriëntrijk vloeistof van een levende gastheer
zuigen. Sommige kunnen parasieten zijn zoals muggen, anderen geven de gastheer ook een
voordeel, zoals bijen en hommels.
• Bulk feeding = bij dieren die relatief grote stukken voedsel eten. Er zijn adaptaties zoals
tentakels, klauwen, kaken en tanden die stukken kunnen afscheuren.
Digestie.
De tweede fase van voedselverwerking is digestie; het afbreken van voedsel tot kleine moleculen die
klein genoeg zijn zodat het lichaam ze kan opnemen.
• Mechanische digestie is het kauwen of scheuren van voedsel. Het breekt het voedsel in
kleinere stukken waardoor het oppervlakte toeneemt en het beter verteert kan worden.
• Chemische digestie is het afbreken van grote moleculen, zoals eiwitten, koolhydraten,
aminozuren en vetten tot kleinere componenten, met behulp van enzymen via hydrolyse.
Polysachariden en disachariden worden afgebroken tot simpele suikers, eiwitten worden afgebroken
tot kleine peptiden en aminozuren en nucleïnezuren worden gesplitst tot nucleotiden. In veel dieren
wordt de chemische digestie gedaan door bacteriën in het verteringsstelsel.
Absorptie.
Absorptie is het opnemen van de kleine moleculen door het lichaam van het dier zoals aminozuren
en de simpele suikers.
Eliminatie.
Eliminatie is het proces waarin onverteerd materiaal het verteringsstelsel verlaat.