H50: Sensation and movement in Animals
50.1 Sensory receptors transduce stimulus energy and transmit signals to the central
nervous system.
Een sensorische receptor zet energie van een
stimulus om in een membraanpotentiaal, waarbij het
de output van actiepotentialen richting het centrale
zenuwstelsel kan reguleren.
Als een stimulus ontvangen en verwerkt wordt door
het zenuwstelsel kan er een motor respons
gegenereerd worden. Voor ander gedrag wordt
sensorische input veel uitgebreider verwerkt. Als een
object wordt aangeraakt, worden touch receptors
(druk receptoren) geactiveerd. Deze receptoren
geven sensorische informatie over het object door
naar het brein. Circuits in het brein integreren deze
input en initiëren één of meerdere pathways.
Ontvangen van sensorische informatie.
Een sensorische pathway begint met sensorisch ontvangst, de detectie van een stimulus door
gespecialiseerde sensor cellen. Elke sensor cel is een neuron of een cel dat een neuron reguleert.
Sommige sensor cellen zitten alleen, anderen zitten in een groep in een sensorisch orgaan.
Een sensorische ontvanger is een sensorische cel of orgaan dat een stimulus detecteert. Sommige
sensorische ontvangers reageren op stimuli vanuit het lichaam, anderen detecteren stimuli van
buiten het lichaam.
Er zijn veel verschillende soorten sensorische ontvangers, maar overal is het openen of sluiten van
een ionkanaal het effect van de stimulus, waardoor ionen over het membraan stromen en het
membraanpotentiaal wordt aangepast. De verandering in het membraanpotentiaal wordt het
receptor potentiaal genoemd. Dit zijn graded potentials; de grootte van het potentiaal hangt af van
de sterkte van de stimulus. Een grotere receptor potentiaal zorgt voor actiepotentialen met een
hogere frequentie, of meer neurotransmitters in het geval van niet-neuronale sensorische
receptoren. Het doorgeven van de stimulus tot een receptor potentiaal wordt sensorische
transductie genoemd.
Doorgeven van sensorische informatie.
Sensorische informatie gaat door het zenuwstelsel als een actiepotentiaal. Een neuronale
sensorische receptor activeert een actiepotentiaal dat via het axon naar het centrale zenuwstelsel
gaat. Een niet-neuronale sensorische receptor genereert zelf geen actiepotentiaal, maar geeft de
informatie door naar een afferente neuron via een chemische synaps.
Veel sensorische neuronen produceren spontaan actiepotentialen, maar deze zijn vaak niet sterk
genoeg of gebeuren niet vaak genoeg. Een stimulus verandert hoe vaak een actiepotentiaal wordt
geproduceerd zodat het zenuwstelsel alert is op veranderingen in de intensiteit van stimuli.
,Het verwerken van sensorische informatie kan voor, tijdens en na het doorgeven van
actiepotentialen gebeuren. In veel gevallen begint de integratie van sensorische informatie zodra de
informatie ontvangen is.
Waarneming van sensorische informatie.
Als actiepotentialen aankomen bij de hersenen, wordt de input verwerkt door circuits van neuronen,
waardoor de stimulus wordt waargenomen. Stimuli worden onderscheiden doordat er verschillende
connecties zijn in het brein. De hersenen kan stimuli onderscheiden door pathway te onderscheiden
via waar actiepotentialen aankomen.
Amplificatie en adaptatie.
Amplificatie is het versterken van een signaal tijdens de transductie. In sensorische receptor cellen is
er vaak signaaltransductie nodig met enzym gekatalyseerde reacties, omdat één enzym de formatie
van veel producten kan katalyseren.
Veel receptoren ondergaan een afname in de mate van ontvankelijkheid, dit wordt sensorische
adapatie genoemd. Sommige receptoren worden dus minder gevoelig waardoor niet elk geluid of elk
gevoel even ‘belangrijk’ gemaakt wordt; zodat je niet overal tegelijk van bewust bent.
Typen sensorische receptoren.
Mechanoreceptoren.
Mechanoreceptoren regelen het gehoor en balans en
de reacties op druk, voelen, uitrekken en bewegingen.
Ze detecteren fysieke vervormingen. Receptoren die
lichte aanrakingen detecteren zitten dicht aan het
oppervlakte van de huid, receptoren die op sterkere
druk reageren zitten dieper in de huid.
Mechanoreceptoren bestaan uit ionkanalen die
verbonden zijn aan structuren die buiten de cel
uitsteken, zoals haren (cilia) en die ook verankerd zijn
aan interne celstructuren. Het buigen of rekken van
de externe structuur genereert spanning dat de ion
kanaal permeabiliteit verandert.
Chemoreceptoren.
Chemoreceptoren controleren verschillen in de interne omgeving. Sommige geven informatie door
over bepaalde concentraties in oplossingen, zoals wanneer de solute concentratie in het bloed stijgt,
zal het dorst stimuleren. Andere chemoreceptoren reageren op specifieke moleculen in
lichaamsvloeistoffen, zoals glucose, zuurstof, koolstofdioxide en aminozuren.
Dieren kunnen chemoreceptoren ook gebruiken om stimuli in voedsel of in de omgeving waar te
nemen, zoals geslachtshormonen als een vrouwtje wilt paren.
, Elektromagnetische receptoren.
Elektromagnetische receptoren detecteren elke vorm van elektromagnetische energie, zoals licht,
elektriciteit en magneten. Sommige dieren kunnen elektrische golven genereren en vervolgens
verstoringen waarnemen met elektroreceptoren om prooien waar te nemen. Andere dieren kunnen
de magnetische velden van de aarde waarnemen om te bepalen waar ze heen moeten tijdens
migratie.
Thermoreceptoren.
Thermoreceptoren kunnen warmte en kou detecteren. Sommige slangen kunnen dit gebruiken om
warmte te voelen waar prooien zijn. Bij mensen zitten de thermoreceptoren in de huid en in de
hypothalamus. Pittig voedsel activeert dezelfde receptoren als hete soep en koffie. Zoogdieren
hebben veel verschillende thermoreceptoren, elke specifiek voor een specifieke range in
temperatuur.
Pijnreceptoren.
Extreme druk of temperatuur en sommige chemicaliën kunnen weefsels beschadigen. Om deze
stimuli te detecteren worden nociceptoren (pijn receptoren) gebruikt. Hierdoor worden defensieve
reacties gestimuleerd.
Chemicaliën die door het lichaam geproduceerd worden kunnen de ontvangst van pijn vergroten.
Sommige beschadigde weefsels produceren prostaglandines, deze hebben een functie in het
reguleren van ontstekingen. Ze maken de pijn erger door de receptoren gevoeliger te maken voor
stimuli. Pijnstillers zorgen dat er geen prostaglandines gemaakt worden.