Samen werken aan gezondheid
Hoofdstuk 1 Gezondheid en welzijn
1.2 Verschillende perspectieven op gezondheid
Om de verschillende perspectieven op gezondheid te leren kennen en toe te passen, kijken we naar drie
perspectieven:
1) Gezondheid is niet ziek zijn
De WHO-definitie van gezondheid
2) Positieve gezondheid volgens Huber
Gezondheid is niet ziek zijn
Een eenvoudige definitie is dat gezondheid niet ziek zijn is, als het ene er niet is dan is het andere er. Twee
zijden van dezelfde medaille.
WHO-definitie van gezondheid
WHO: Word Health Organization. De WHO beschrijft gezondheid als ‘een toestand van volledig fysiek, geestelijk
en sociaal welbevinden en niet louter het ontbreken van ziekte of gebrek.’ Drie elementen worden
onderscheiden:
3) Het lichamelijke
4) Het geestelijke
5) Het sociale
In de loop der jaren is er kritiek ontstaan op de definitie. De kritiek gaat in op vijf aspecten.
1. Het idealistische karakter van de definitie
De definitie is idealistisch van aard. Is het wel mogelijk om volledig gezond te zijn? Moeten we ernaar streven
om alle ongemakken die het welbevinden in de weg staan te elimineren, zoals de definitie suggereert?
2. De stimulans tot medicalisering
De definitie stimuleert het medisch handelen en de daarbij horende medicaliseren, waarbij het menselijk
bestaan in toenemende mate bekeken wordt vanuit de begrippen gezondheid en ziekte.
3. Het statische karakter van gezondheid
Een ander nadeel van de definitie is het statische karakter dat in het woord ‘toestand’ verwoord is. Je kunt je op
het ene moment gezond voelen en iets later niet meer, omdat er iets tegen zit waar je moeite mee hebt.
4. De scheiding van het lichamelijke, het psychische en het sociale
We weten echter uit eigen ervaring dat er een samenhang is tussen het lichamelijke, het psychische en het
sociale.
5. De verhouding tussen het individuele en collectieve aspect van gezondheidsbepaling
De nadruk op het welbevinden legt de bepaling van gezond zijn of je gezond voelen sterk bij het individu. De
collectieve bepaling van wat gezondheid is, dus wat we er met zijn allen van vinden, blijft bij de definitie van de
WHO buiten beschouwing. In de praktijk spelen deze twee elementen echter altijd beide een rol. Het is immers
de werknemer die zich ziek kan melden, maar de arts en vervolgens de werkomgeving die een uitspraak doet
over de rechtmatigheid hiervan.
In het Engels worden voor de duiding van ziekte dan ook drie termen gebruikt:
, 6) Ilness
Geeft het gezondheidsperspectief van de cliënt aan (individuele lekenperspectief)
7) Sickness
Ziektegedrag van de cliënt (sociale aspect)
8) Disease
Is de duiding die een arts geeft aan de ziekte (het specialistische perspectief)
Behalve de genoemde kritiek speelt ook de veranderde samenleving een rol in de herbezinning op wat
gezondheid is en wat het bepaalt. Belangrijk hierbij zijn het toegenomen welvaartsniveau, de daardoor
veranderde levensstijl en de veranderde prevalentie en incidentie van ziekten. Bij totstandkoming van de WHO-
definitie waren infecties en traumata grote gezondheidsbedreigers. Door de komst van goede antibiotica en
aandacht voor preventie en veiligheid zijn deze ziekteoorzaken grotendeels teruggedrongen. De toenemende
dubbele vergijzing (steeds meer ouderen die steeds ouder worden) en een sterke toename van de hoeveelheid
chronische ziekten en welvaartsziekten zijn nu de nieuwe gezondheidsbedreigers.
Positieve gezondheid volgens Huber
De genoemde veranderingen van levensstijl, de veroudering en de toename van het aantal chronisch zieken
maken de gezondheidszorg erg duur en volgens de meeste politieke partijen onbetaalbaar bij voortzetting van
het voorzieningsniveau dat we kennen. De ombouw van de verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving is
een van de manieren om duurzaam en acceptabel niveau van zorg te garanderen. Dit betekent een andere
manier van kijken naar verantwoordelijkheid, naar de verhouding tussen het individuele en het collectieve, naar
het gebruik van de medische voorzieningen en daarmee naar de eisen die gesteld worden aan de burger.
Al deze factoren bij elkaar maken dat we anders naar gezondheid, en dus ziekte, en de omgang met tegenspoed
gaan kijken.
Huber, van oorsprong huisarts en onderzoeker, heeft dit nieuwe perspectief vormgegeven in het begrip
‘positieve gezondheid’. Zij beschrijft gezondheid als volgt: ‘Gezondheid is het vermogen van mensen zich aan te
passen en eigen regie te voeren in het licht van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven’.
Wereldwijd zien we een toename van de levensverwachting. Langer leven betekent ook om kunnen gaan met
wat zich in dat leven aandient. Je aanpassen aan wat zich aandient in het leven, erop reageren met veerkracht
zodat je weer op-of terugveert als het tegenzit, het nemen van eigen regie daarbij zodat er sprake is van een
grotere zelfredzaamheid en gebruikmaken van het eigen netwerk zodat je geholpen wordt door hen die je nabij
zijn, zijn acties die passen bij deze nieuwe definitie. De vaardigheden die hiervoor nodig zijn komen overeen
met de eisen die de veranderende voorzieningen in de participatiesamenleving aan burgers stellen. De
verantwoordelijkheid komt meer bij de burger zelf te liggen en de professionele opvang wordt pas ingezet als de
burger zelf, met behulp van zijn omgeving, zo veel mogelijk gedaan heeft.
Dit is een activerende verandering en tegelijkertijd voor sommigen zo’n sterke eis dat het de vraag is of
iedereen hier wel toe in staat zal zijn.
Huber spreekt van fysieke, emotionele en sociale uitdagingen van het leven. Haar model laat echter een nog
bredere manier van kijken zien. Huber benoemt zes pijlers van gezondheid
1. Lichaamsfuncties
2. Mentaal welbevinden
3. Zingeving
4. Kwaliteit van leven
5. Sociaal maatschappelijk participeren
, 6. Dagelijks functioneren
De dimensies kunnen uitgezet worden in een spinnenwebdiagram, waardoor er een overzicht ontstaat van de
brede waaier van elementen die de gezondheid van cliënten beïnvloeden.
Het spinnenwebdiagram over positieve gezondheid kan als een gespreksinstrument gebruikt worden. De cliënt
geeft een rapportcijfer aan zijn tevredenheid op de zes assen. Hiermee ontstaat een gezondheidsoppervlak. De
cliënt kan dan aangeven op welk punt hij iets zou willen verbeteren om het oppervlak te vergroten. Na het
maken van een actieplan kan de cliënt, al dan niet met hulp, aan de slag om dingen te veranderen waarvan hij
verwacht dat ze en positieve bijdrage zullen leveren aan de eigen ervaring van de gezondheid.
Het model van de positieve gezondheid is niet zo idealistisch als de definitie van de WHO, omdat het niet stelt
dat iemand pas gezond is wanneer ziekte afwezig is. Het accepteert de pech die ons soms ten deel valt en stelt
het ermee omgaan voorop. Het gaat de verdere medicalisering tegen, omdat tegenspoed minder medisch
geduid wordt en het vermogen tot aanpassing en voeren van eigen regie bij het omgaan met de tegenspoed
meer voorop komt te staan en laat de verbinding tussen de verschillende pijlers van gezondheid zien. Het model
heeft aandacht voor zowel het individuele als het collectieve perspectief op gezondheid.
Ontwikkelingen in het sociale domein
In 2007 is de eerste Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingevoerd. Dat was een belangrijke stap in
het proces van de ombouw van de verzorgingsstaat naar de participatiesamenleving. De verhouding tussen
overheid en burger wordt hiermee anders gedefinieerd. Dat is onder andere zichtbaar in de decentralisatie van
voorzieningen en in de eisen die aan de gezondheidsvaardigheden van de burgers worden gesteld.
Tot aan de Tweede wereldoorlog is het sociaal werk vooral tot ontwikkeling gekomen met behulp van
particulier initiatief. Na de oorlog ontstond er, aanvankelijk via de protestantse en de katholieke zuil, een
professionalisering van het maatschappelijk werk. In 1962 werd de eerste beroepscode voor de
maatschappelijk werker vastgesteld. De overheid nam in de loop van de jaren zestig en zeventig steeds meer
van de door het maatschappelijke middenveld ontwikkelde hulp over. Er was sprake van een ruime subsidiëring
van zowel de individuele als contextgebonden hulpverlening. De verzorgingstaat kwam tot bloei.
, In de jaren tachtig eindige de groei van het voorzieningniveau en kwam het sociaal werk om ideologische
(minder afhankelijke burgers) en economische redenen (noodzaak tot bezuiniging) steeds meer onder druk te
staan. De overheidsbemoeienis wisselde in de loop van de volgende decennia.
Tot de jaren negentig was het streven van de nationale overheid om ‘de maatschappelijke participatie te
bevorderen en de maatschappelijke achterstand te bestrijden’. In de jaren negentig treffen we een ‘verweesd’
soiaal werk aan, dat zich een plaats moet verweven binnen een via marktwerkeing georganiseerde
dienstverlening.
Om uit de klem van enerzijds het publieke opdrachtgeversschap en anderzijds de private uitvoering te komen,
kregen de gemeenten de bal toegespeeld. Via de Wmo werd in 2007 een proces van decentralisering en
deregulering in gang gezet en werden verantwoordelijkheden tussen burgers en overheden anders
gedefinieerd.
De Wmo streeft naar minder afhankelijkheid bij de burger en beperking van het uitgavenniveau. De
afhankelijkheid van diensten die veel burgers in de verzorginsstaat kenmerkte, wordt hiermee door een
combinatie van maatregelen verminderd. De burger wordt meer zelf verantwoordelijk voor zijn delname aan
de samenleving, dient zelfredzaam te zijn en vanuit de eigen kracht zelf regie te nemen over zijn leven. Hij hoeft
dit niet alleen te doen en wordt gestimulleerd om optimaal gebuik te maken van informele en professionele
ondersteuning.
Volgens de Verkenningscommissie hoger soiciaal agogisch onderwijs is de kernfunctie van sociaal werk ‘het
bevorderen van sociale samenhang, inclusiviteit en participatie van burgers. Daarbij is er zowel een collectieve
oriëntatie, waarin participatie en emancipatie centraal staan, als een individuele oriëntatie, waarin het meer
gaat om begeleiding en hulpverlening’.
Van Ewijk vult het begrip ‘sociale kwaliteit’ aan met het begrip ‘sociaal functioneren’. De burger leeft met weinig
vaste inbedding in sociale verbanden. Het ontbreken van houvast in de omgeving vereist veel maatschappelijke
competenties van de burger om succesvol sociaal te kunnen functioneren: enerzijds het vermogen om flexibel
in te springen op de eisen van een steeds wisselende omgeving en anderzijds het vermogen om meer duurzame
binding aan te gaan als de sociale context hiertoe de mogelijkheid biedt. Daarbij zijn de ruimte en de
mogelijkheden die het maatschappelijk leven biedt aan mensen belangrijke voorwaarden om deel te kunnen
nemen.
De sociale context waarbinnen mensen functioneren bestaat uit diverse lagen:
9) de primaire leefomgeving (daar waar men leeft)
10) de formele en informele netwerken (familie, vrienden, kennisen, school, werkt etc.)
11) de gemeenschappen (de straat, de wijk, de gemeente, het land etc.)
Het is belangrijk bij de begeleiding van de cliënt in kaart te brengen aan welke sociale verbanden hij deelneemt
en welke waarde deze voor hem hebben. De elementen participatie en emancipatie en sociaal functioneren
kunnen zicht geven op het functioneren van de cliënt. Bij de bespreking van sociale steun bij een hulpvraag is
het belagnrijk deze elementen in hun samenleving te bespreken.
De burger wordt in het huidige bestel sterk aangesproken op zij veerkracht, op het eigen vermogen om regie te
voeren en in samenhang met zijn omgeving tot oplossingen te komen voordat professionele hulp ingezet wordt.
De focus is hierbij voortdurend het kwalitatief zo goed mogelijk functioneren van de burger in zijn sociale
context.
Hoofdstuk 2 Gezondheidszorg, de huidige situatie
Gezondheid blijkt een van de meest bepalende factoren te zijn bij de vraag of mensen zich gelukkig voelen,
naast het hebben van werk of een relatie. De organisatie van de gezondheidszorg is geregeld in een dynamisch
samenspel tussen de lokale en centrale overheden en het particuliere initiatief. Gezamenlijk bepalen zij de