Nederlands-Indië
3.1 De onderwerping van de Buitengewesten
De Nederlanders zaten in 1860 bijna alleen op Java. Daar was sinds 1780 het aantal Europeanen
verachtvoudigd. In de Buitengewesten – de andere eilanden – was het gehalveerd. Zelfs op de
Molukken waren nauwelijks Nederlanders. De Molukken deden er niet meer zo toen sinds de Fransen
rond 1800 kruidnagelplanten naar hun koloniën hadden gesmokkeld en daar tot bloei hadden
gebracht. De Buitengewesten kostten slechts geld. Daarom bepaalde Van den Bosch in 1830 dat
Nederland buiten Java een politiek van onthouding (=beperking van het Nederlands bestuur in de
rest van Nederlands-Indië) moest voeren. Kostbare militaire avonturen waren uit den boze. En het
bestuur werd overgelaten aan lokale vorsten, van wie slechts werd verdacht dat ze de Nederlanders
niet tegenwerkten en het Nederlandse gezag erkenden. De onthoudingspolitiek was mogelijk doordat
Nederland van andere westerse mogendheden weinig te vrezen had. De buitengrenzen van
Nederlands-Indië werden internationaal erkend en gegarandeerd door Engeland, die tot 1870 de
absolute wereldmacht had. Toch werd met behulp van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger
(KNIL) (=het Nederlandse koloniale leger in Nederlands-Indië. Opgericht in 1833 om opstanden van
Indonesië te onderdrukken) het koloniale gezag op kleine schaal uitgebreid of bevestigd. Soms
gebeurde dat op lokaal initiatief. Maar soms hield de regering zich om economische of politieke
redenen helemaal niet aan de onthoudingspolitiek. Zo kwam het KNIL in de jaren 1830 tussenbeide in
een oorlog op Sumatra, de regering wilde een ‘tweede Java’ maken. Maar de verantwoordelijke
kolonel werd teruggeroepen en zijn plan werd afgeblazen. In de jaren 1840 en 1850 voerde het KNIL-
strafexpedities uit op Bali en Timor. Een Britse sultan had gezag gekregen over een groot gebied door
Engeland. Nederland wilde herhaling voorkomen en liet daarom aan vorsten die zich naar buiten toe
te onafhankelijk gedroegen blijken dat het niet met zich liet sollen. Dit stelde niet heel veel voor, want
na afloop trok het KNIL zich terug. De onthoudingspolitiek werd lang volgehouden. Het Indische
gouvernement liet het bestuur in de Buitengewesten tot ver in de 19 e eeuw aan de inheemse vorsten
over. Na 1875 legde het de relatie met hen vast in een soort standaardcontract. Nederland beloofde
daarin militaire steun en politieke garantie te geven in ruil voor economische goederen en erkenning
van het Nederlandse gezag.
De Nederlandse houding was aan het veranderen. Nederland liet geleidelijk zijn gezag in de
buitengewesten krachtiger gelden. Tot 1871 werd het streng islamitische gebied Atjeh niet tot
Nederlands-Indië gerekend. Nederland had Engeland beloofd Atjeh ’s onafhankelijkheid te
respecteren. Maar dat werd een probleem na de opening van het Suezkanaal in 1869. Schepen
voerden voortaan tussen Europa en Nederlands-Indië door de straat van Malakka, langs de kust van
Atjeh de archipel binnen. Dat was veel korter, maar had als nadeel dat er Atjeese zeerovers actief
waren, waar Nederland niet tegen kon optreden zolang de sultan van Atjeh soeverein was. In 1871
bereikte Nederland dat Engeland de Nederlandse soevereiniteit over Atjeh erkende. In ruil daarvoor
gaf Nederland zijn laatste Afrikaanse kolonie aan Engeland. Na dit succes moest Nederland zijn gezag
met militaire middelen opleggen. Maar de Atjeeërs begonnen een felle guerrilla (=gewapende strijd
van een ongeregelde bende tegen het staatsgezag of tegen indringers). De Atjeh-oorlog (= een
koloniale oorlog die het Koninkrijk der Nederlanden voerden van 1873 tot en met 1914 om de
zeevaart door de Straat Malakka te beveiligen tegen zeerovers uit Atjeh. Met als latere doel om Atjeh
onder Nederlands koloniaal gezag te brengen en te houden) sleepte jarenlang voort en ging met
grote wreedheden gepaard. Toch wilde Nederland Atjeh in eerste instantie niet besturen, het wilde
alleen rust. De omslag naar een meer imperialistische koers kwam pas in 1894 met de Lombok-
expeditie. Het KNIL kwam in Atjeh onder leiding van Heutsz, die al lang met de onthoudingspolitiek
wilde breken. Als Atjeh militair was onderworpen, moest er een koloniaal bestuur komen gericht op
modernisering en welvaart. Loyale hoofden mochten meedoen, maar Nederland moest de leiding
hebben. Toen in 1903 de belangrijkste leiders zich overgaven, verklaarde Van Heutsz dat Atjeh was
gepacificeerd (=in rust en vrede was). Hoewel de oorlog nog voortdurende, kon een burgerlijk
bestuur worden ingesteld. De hoofden moesten en door Snouck Hurgronje ontworpen Korte
Verklaring (=algemeen gebruikt contract om de betrokken tussen het Nederlands-Indisch bestuur en
, de zelfbesturende landschappen te regelen) ondertekenen. Daarin beloofden ze dat ze zich aan het
Nederlandse gezag onderwierpen, gene betrekkingen met vreemde mogendheden zouden
onderhouden ent rouw alle regels van het gouvernement zouden nakomen. Nadat Van Heutsz in
1904 gouverneur-generaal was geworden, bracht hij het ene na het andere gebied onder Nederlands
bestuur. Soms was dreiging met geweld voldoende, maar soms werd er ook met harde hand
onderworpen. Alle vorsten en sultans moesten de Korte Verklaring ondertekenen. De verplichtingen
waren niet wederzijds. Op papier hielden de inheemse leiders een zekere zelfstandigheid, maar in
feite gingen Nederlandse ambtenaren de dienst uitmaken. In 1914 was bijna heel Nederland-Indië
onder Nederlands bestuur gebracht.
3.2 Economische expansie
Rond 1870 begon een eerste sterke groeifase. Door de Agrarische Wet nam het aantal particuliere
landbouwbedrijven sterk toe. Er ontstonden grote plantages op Java. Ook op Sumatra kwamen grote
plantages, waardoor het eiland alsnog ‘een tweede Java’ werd. De eerste opmars daar begon in Deli.
Het ‘wonder van Deli’, de tabaksteelt, lokte ondernemers uit heel Europa. Ook de mijnbouw leefde
op. Tot 1850 was deze in handen van de overheid. De Mijnwet van 1850 bepaalde dat ook
particulieren concessies voor de winning van bodemschatten konden krijgen. Dat leidde onder meer
tot de oprichting van de Billiton Maatschappij. Maar in 1844 raakte de Indische Economie in een crisis
toen door overproductie de suikerprijs kelderde. Ook andere producten werden getroffen door
prijsdalingen. Pas rond 1900 begon een nieuwe fase van krachtige groei, waarvan de groei vooral
kwam van nieuwe producten. Een van de belangrijkste was aardolie. Tientallen bedrijfjes gingen de
velden exploiteren. Maar op den duur werden ze allemaal opgeslokt door de Koninklijke Nederlandse
Aardolie Maatschappij, die in 1907 met het Britse Shell fuseerde tot de Koninklijke/Shell. De nieuwe
multinational profiteerde van het snelgroeiende olieverbruik. Shell groeide al vóór 1914 uit tot een
wereldconcern. De auto-industrie was ook belangrijk voor een nieuw landbouwproduct: rubber.
Rubber werd afgetapt van bomen die aanvankelijk alleen voorkwamen in het Amazonegebied, maar
het ook goed bleken te doen op Borneo en Sumatra. Nederlands-Indië werd de belangrijkste
rubberproducent ter wereld. Ook werd de kolonie leider op de wereldmarkt voor Kopra, dit levert
een olie op die in veel producten wordt gebruikt die aan de basis stonden van het Unilever-Concern.
De economische groei werd sterk bevorderd door verbeteringen in de infrastructuur. Vooral de
scheepvaart verbindingen waren belangrijk. Het internationale scheepvaartverkeerd profiteerde van
de bouw van het Suezkanaal en de definitieve doorbraak van het stoomschip. Binnen de archipel was
de verbetering van de scheepvaart vooral het werk van de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij
(KPM), die van de overheid het alleenrecht kreeg om het vervoer tussen de eilanden. De KPM
introduceerde vanaf 1890 op grote schaal stoomschepen, legde moderne havens aan en onderhield
een snelgroeiend netwerk aan lijndiensten, ook op voorheen geïsoleerde gebieden. Ze leverde zo een
onmisbare bijdrage aan de openlegging en eenwording van de archipel. Ook bij de militaire expansie
was het bedrijf betrokken, want het zorgde voor snelle troepenverplaatsingen. Voor de Nederlandse
economie bleef Nederlands-Indië ook na het Cultuurstelsel (=het destijds in Nederlands-Indië
ingevoerde stelsel waarbij de inheemse bevolking verplicht werd gesteld om gewassen te verbouwen
voor het provinciaal bestuur) belangrijk. Het Batig Slot (=Bedrag dat bij verkoop van goederen
overblijft na aftrek van kosten) verdween en Nederland moest fors bestalen voor de koloniale
oorlogen en het uitdijende koloniale bestuur. Maar daar stond genoeg tegenover:
Het bedrijfsleven maakte op grote schaal winsten naar Nederland over. Nederlandse
handelsondernemingen gingen ondernemers in Indië financieren, organiseerden de handel
en kregen in Indië ook eigen bezittingen, die ze vanuit Nederland beheerden om geld mee te
verdienen
De kolonie leverde grondstoffen voor de Nederlandse industrie.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper 5amengevat. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.