VRAGEN TOETS ORGANISATIE 2018
Ondernemen en innoveren
1. Incrementele innovatie betekent dat:
A. Vernieuwingen niet volledig door de eigen organisatie hoeven te worden
ontwikkeld.
B. Je weet waar je goed in bent en dat je wat buiten je eigen competenties ligt in de
organisatie haalt.
C. Het gaat om het realiseren van nieuwe manieren waarop intern aan de nieuwe
organisatie doeleinden wordt gewerkt
D. Stapsgewijze verbeteringen die voortborduren op al iets bestaands.
2. Veranderingen en effecten door innovatie op de langere termijn noemen we ook wel:
A. Outside-in-innovatie
B. Output
C. Outcome
D. Klantfrictie
3. Wat term ‘Wilde Ganzen’ wordt bedoelt:
A. Verschillende mensen die zich rond een gezamenlijk belang verenigen.
B. Buitenstaanders die in een organisatie meedenken met innovatiekansen.
C. Klanten die zelf een nieuwe innovatie hebben ontwikkelt
D. Ondernemers die op een agressieve manier een product aan de man proberen te
brengen.
4. Het verfijnen om een nieuw en waardevol eindresultaat te bereiken bij innovatie
noemen we ook wel:
A. Flexibel associëren.
B. Convergeren
C. Divergeren
D. Cocreëren
5. De Britse onderzoeker Belbin(1998) onderscheidde 9 teamrollen in het ideale team.
Welke van de opsommingen is correct:
A. Pragmaticus, Brononderzoeker, Voorzitter, Speler, Monitor, Groepswerker,
Bedrijfsman, Zorgdrager, Specialist.
B. Plant, Brononderzoeker, Voorzitter, Vormer, Monitor, Groepswerker, Bedrijfsman,
Zorgdrager, Specialist.
C. Pragmaticus, Brononderzoeker, Beslisser, Speler, Organisator, Groepswerker,
Bedrijfsman, Zorgdrager, Specialist.
D. Plant, Brononderzoeker, Beslisser, Vormer, Organisator, Groepswerker,
Bedrijfsman, Zorgdrager, Specialist.
6. Als we spreken over de mate waarin een onderneming zijn schulden kan afbetalen op
de langere termijn, dan hebben we het over:
A. Solvabiliteit
B. Rentabiliteit
, C. Liquiditeit
D. Integriteit
7. Welke opsomming van termen die bij elkaar horen is niet correct:
A. Demografische ontwikkelingen – Destep – normen en waarden – politiek/juridisch
B. Meso – benchlearning – outsourcing – financiers
C. Projectmatig werken – organisatie analyse – Micro – SWOT analyse
D. Macro – joint venture – concurrenten – technologisch/wetenschappelijk
8. USP staat voor:
A. een andere manier van kijken naar waarde en waardetransacties
B. het uitwisselen van ideeën en inzichten om deze om te zetten in een eerste
tastbaar model van een product of proces
C. bijzondere en onderscheidende eigenschappen van een product
D. op een andere manier naar spullen kijken en er opnieuw waarde van inzien
9. Een organisatie heeft allerlei verbeter- en groeimogelijkheden. Een overzicht vindt je
in de product-marktmatrix van Igor Ansoff. Zie onderstaand.
Welk woord ontbreekt in onderstaande tabel:
Bestaande producten Nieuwe producten
Bestaande 1. Marktpenetratie 3. productontwikkeling
markten
Nieuwe markten 2. marktontwikkeling 4. ???
A. Differentiatie
B. Conversie
C. Diversificatie
D. Decentralisatie
10. Hieronder ziet u twee stellingen die betrekking hebben op strategisch gedrag dat vrij
geformuleerd is naar Mastenbroek, 2006:
1. Bij het onderhandelingsgedrag worden neutrale buitenstaanders er alleen bij
gehaald als de zaak helemaal vast zit.
2. Bij het vechtgedrag ziet men het verschil van mening als een botsing van
verschillende maar onderling afhankelijke belangen.
A. Stelling 1 is juist
B. Stelling 1 en 2 zijn juist
C. Stelling 2 is juist
D. Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist
11. Concrete ervaring, reflectieve observatie, abstracte begripsvorming en actief
experimenteren zijn termen die behoren bij het model van:
A. Lambert
B. Nonaka
C. Schmalenbach
D. Kolb
12. SROI gaat uit van 7 basisprincipes. Welke van onderstaande principes behoort daar
niet bij:
A. Richt je op relevante en significante zaken.
B. Verifieer de financiële aannames en resultaten met de stakeholders.
C. Je kent waarde en effecten toe aan de outcome aan de hand van de mening van
je interne team.
D. Zorg ervoor dat het duidelijk is hoe er is geanalyseerd en maak dit inzichtelijk voor
de interne als externe omgeving.