In dit document staat samengevat wat je moet weten om de kennisbasis toets van Nederlands op de PABO te kunnen maken. Alle theorie die bij de doelen van horen staan in dit document uitgewerkt per hoofdstuk.
Samenvatting Kennisbasis Nederlands op basis van de doelen geformuleerd op
www.10voordeleraar.nl
H2 Taalonderwijs en taal
De communicatieve/sociale taalfunctie
De sociale functie van taal geeft aan dat het bij talige communicatie gaat om de interactie tussen
mensen. Er is een onderscheid te maken in sociale taalfuncties:
- Zelfhandhaving;
- Zelfsturing;
- Sturing van anderen;
- Structurering van het gesprek.
De conceptualiserende/cognitieve functie
Met behulp van taal verwijs je naar betekenissen en concepten uit de werkelijkheid. We kennen drie
cognitieve taalfuncties opbouwend in complexiteit:
1. Rapporteren
- Je doet verslag van iets dat in de werkelijkheid voorkomt. Je beschrijft iets wat is gebeurd.
2. Redeneren
- Je kunt de gebeurtenis in chronologische volgorde vertellen, je trekt conclusies, je legt een
relatie tussen middel en doel of oorzaak en gevolg en je doet een voorstel om een probleem
op te lossen.
3. Projecteren
- Je probeert je te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand anders.
De communicatieve competentie
Het vermogen om de communicatieve functie van taal te gebruiken. Hierin wordt onderscheid
gemaakt tussen verschillende deelcompetenties:
- Grammaticale/linguïstische competentie = grammaticale regels kennen, woordenschat,
correct vervoegen van verbuigingen en kennis van de correcte uitspraak.
- Tekstuele competentie = de kennis van gesproken en geschreven taal.
- Strategische competentie = het vermogen van een taalgebruiker om strategieën te hanteren
om zo bepaalde doelen te bereiken zoals schrijf-, spreek- en luisterstrategieën.
- Functionele competentie = het vermogen van de taalgebruiker om zijn taalgebruik aan te
passen aan een specifieke situatie.
H3 Mondelinge taalvaardigheid (CPNED8)
Luisterstrategieën
We kennen verschillende luisterstrategieën:
1. Globaal luisteren (passief luisteren);
- Begrijpen van de informatie.
- Begrijpend luisteren.
2. Intensief luisteren;
- Alle details van het verhaal neem je ook op.
3. Kritisch luisteren;
, - Je vormt tijdens het luisteren een mening.
4. Gericht luisteren;
- Als je geïnteresseerd bent in bepaalde aspecten van een verhaal.
Voorbeelden van luisterdoelen zijn:
1. Iets te weten willen komen;
- Luisterstrategie: intensief luisteren.
2. Een bepaald gevoel willen ondergaan;
- Luisterstrategie: globaal luisteren.
3. Zich een mening willen vormen;
- Luisterstrategie: kritisch luisteren.
4. Een bepaalde handeling willen uitvoeren;
- Luisterstrategie: gericht luisteren.
5. Een spel mee willen spelen.
Een spreekstrategie is een bewuste handeling die iemand hanteert om een bepaald spreekdoel te
bereiken. Elke strategie heeft te maken met de manier waarop de deelnemers aan de communicatie
elkaar beschouwen en benaderen. Bij elk gesprek zijn er weer andere mogelijkheden. We
onderscheiden aan aantal spreekstrategieën (volgens Van der Beek e.a., 2015):
1. Oriënteren op het spreekdoel;
- Bijvoorbeeld bij een presentatie.
2. Oriënteren op het onderwerp en het inzetten van eigen kennis;
- Wat ga je wel en niet vertellen, welke eigen ervaringen breng je in en welke informatie
wil je nog opzoeken?
3. Oriënteren op het soort spreektaak;
- Op welke manier ga ik presenteren?
4. Oriënteren op het publiek of de gesprekspartners;
- Wie zijn de toehoorders?
5. Reflecteren op de spreektaak;
- Geef je de informatie correct weer, bereik je je doel en komt het verhaal over bij het
publiek?
6. Monitoren van de spreektaak;
- Moet je duidelijker zijn, meer uitleggen of je betoog wat korter samenvatten?
7. Evalueren van de spreektaak.
- Ging het goed, wat kan de volgend keer beter en wat kan anders?
De vier belangrijkste spreekdoelen zijn:
1. Informeren;
- Overbrengen van feitelijke informatie.
2. Amuseren;
- Vermaken, boeien of ontroeren.
3. Instrueren;
- Uitleggen of verduidelijken.
4. Overtuigen.
- Overhalen een bepaald standpunt of mening in te nemen.
Theorieën over taalverwerving:
, 1. Behaviorisme
2. Creative constructietheorie/Mentalisme
- Kinderen beschikken over een aangeboren taalvermogen waarmee ze op een creatieve
manier zinnen kunnen bouwen.
- Een kind kan elke willekeurige taal leren.
- Met het aangeboren taalleervermogen is een kind in staat om zelf structuur te ontdekken
en zinnen te vormen die het nog nooit eerder heeft gehoord.
- De aandacht voor taalaanbod werd niet concreet besproken in deze theorie.
3. Interactionele benadering
- Het belang van het aangeboren taalleervermogen met het taalaanbod van de omgeving
en de interactie tussen een kind en een andere moedertaalspreker.
- Het taalaanbod moet afgestemd zijn op de mogelijkheden van het kind.
Eerstetaalverwerving
De taalontwikkeling van kinderen:
- Begin: fonologisch niveau; vormen van spraakklanken.
- Morfologisch niveau; manier waarop woorden gevormd worden. Kinderen maken zich
geleidelijk aan de regels van de opbouw van woorden eigen.
- Semantisch niveau; de betekenis van woorden ontwikkelen.
- Syntactisch niveau; kinderen leren regels die er zijn voor het combineren van woorden.
Langzaam ontstaat er inzicht in grammaticale regels.
- Pragmatisch niveau; kinderen maken zich de regels eigen voor het gebruik van de taal en
de communicatie tussen mensen.
Taalverwervingsproces van kinderen onderscheiden we in de volgende perioden:
1. De prelinguale periode (0 tot 1 jaar);
- De periode voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt. Je spreekt nog niet van taal,
want een kind hanteert nog geen systeem van symbolen en regels waarmee het een
bepaalde boodschap overbrengt.
- Belangrijk voor de ontwikkeling van het besef van communicatie. Kinderen beginnen met
huilen om een boodschap over te brengen.
- Vocaliseren = het kind ontdekt klank van de taal en oefent zijn spraakmechanisme (6
weken oud).
- Vocaal spel = klanken worden gevarieerd en verschillen in toonhoogte, luidheid en duur.
Er ontwikkeld zich interactie tussen ouder en kind (4 maanden oud).
- Brabbelen = klankgroepen die al een beetje klinken als taal. Het kind produceert
klankgroepen zonder betekenis (7 maanden oud).
- Na het brabbelen neemt de variatie in klankgroepen steeds meer toe en komt er
langzaam een soort zinsmelodie. Brabbelen begint steeds meer op de taal van
volwassenen te lijken. Ze oefenen met: articulatie, klankstructuur, zinsmelodie en
communicatie met anderen.
2. De linguale periode, deze wordt onderverdeelt in:
- De vroeglinguale periode (1 tot 2 ½ jaar).
Brabbelen gaat over naar betekenisvol taalgebruik.
Woorden worden nog niet helemaal correct uitgesproken, want het
spreekmechanisme is nog niet zover ontwikkeld dat het alle klankencombinaties kan
uitspreken.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper emhvo. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,94. Je zit daarna nergens aan vast.