Samenvatting Fysiologie & Anatomie
Boek: Bastiaansen, C.A., Jochems, A.A.F. Tervoort, M.J. ( 2007 )
Betreft een samenvatting van de volgende hoofdstukken
( in volgorde van de moduleplanning van NTI )
H1. Cellen en Weefsel
H11. Beweging
H2. Circulatie
H4. Ademhaling
H6. Zenuwstelsel
H7. Hormoonstelsel
H10. Voedsel en Spijsvertering
H5. Nieren
+
Thompson J.J. and Manore, M. (2016) The science of Nutrition.
Hoofdstuk 13 ( vertaald naar NL )
, H1. Cellen en Weefsel
- Fysiologie = verrichtingen menselijk lichaam + functies verschillende onderdelen
- Anatomie = bestuderen bouw menselijk lichaam ( veel kennis van sto elijk overschot )
Elementaire functies levende organismen
* metabolisme ( stofwisseling )
- katabolisme en anabolisme
* groei -> volumevergroting
* voortplanting -> noodzakelijk voortbestaan soort
* adaptatie -> aanpassen aan veranderende levensomstandigheden
* prikkelbaarheid -> reageren op prikkels
* prikkelverwerking
* beweging
Onderscheid in: Animale functies: stellen lichaam in staat om te reageren op plotselinge
veranderingen
Vegetatieve functies: maken groei, ontwikkeling en voortbestaan mogelijk
Weefsel = groep cellen met zelfde vorm en functie
Orgaan = verschillende, samenwerkende weefsels waarbij het geheel een functie uitoefent
Orgaanstelsel = samenwerkende organen die bepaalde functie uitoefenen
Organisme = verschillende samenwerkende orgaanstelsels
Regulatie: * zenuwstelsel: signalen met hoge snelheid door hele lichaam sturen
* hormoonstelsel: trager, na productie via bloed vervoerd voor uitvoering werking
Homeostase = constant houden inwendige milieu van het lichaam
* Vochtbalans: opgenomen hoeveelheid moet gelijk zijn aan hoeveelheid uitgescheiden
+/- 2,1 L opgenomen + 0,4 L oxidatiewater geproduceerd
Via huid +/- 300 - 400 ml verdampt door uitwaseming
( gekoppeld aan elektrolytenbalans )
* Elektrolytenbalans ( nieren belangrijke rol )
* bouwstof
* osmolariteit -> evenwicht dat moet bestaan in de samenstelling van lichaamsvloeisto en
* bestanddelen van hormonen en enzymen
* impulsgeleiding
* spiercontractie
pH
Een zuur= een stof die watersto onen ( H+ ) kan afstaan ( zoutzuur, zwavelzuur, azijnzuur,
pH van water = 7 fosforzuur )
Bloed
acidose <— 7,35 - 7,45 —> alkalose
Tijdens verbrandingsprocessen -> ontstaan zuren. Belangrijkste is koolzuur en melkzuur
Voorkomen veranderen pH-waarde bloed:
- pH-bu ers: fosfaat, bicarbonaat, hemoglobine
- ademhaling: koolstofdioxide via uitademing
- urine productie: lozen overschot H+ ionen
Respiratiore acidose —> ademhalingsproblemen, niet alle CO2 kunnen uitademen
Respiratiore alkalose —> gevolg te snelle ademhaling
Metabole acidose —> bij diabetici door productie ketozuren; versnelde ademhaling ter
compensatie
Metabole alkalose —> langdurig braken of gebruik diuretica. Lichaam verliest te veel
watersto onen
Cytologie = leer van de cel
Celmembraan: dubbele laag fosfolipiden + eiwitten en cholesterol
ff fi ff ff
, Cel heeft een waterig milieu om lichaamscellen
Kern: omgeven door kernmembraan met daarin het
kernplasma
-> drager aanleg erfelijke eigenschappen (genen)
-> functie: regulator levensverrichtingen
Endoplasmatisch reticulum (ER):
Gesloten netwerk van holten en kanalen, gelegen in
cytoplasma
Inwendige kanalensysteem dient voor transport van
eiwitten die op oppervlakte zijn gesynthetiseerd
Geen ribosomen (=glad): speelt een rol in synthese vetten
en steroïden in de cel
Vormt overgang naar:
Golgi apparaat:
Door membranen omgeven holten; enerzijds in verbinding
met ER, anderzijds met celmembraan.
Worden producten, eiwitten, die gemaakt zijn op het ER, bewerkt voor hun functie binnen de cel
en buiten de cel.
Blaasjes, met enzyminhoud, versmelten met celmembraan ( exocytose )
Lysosomen:
Blaasjes die door golgi apparaat zijn afgesplitst -> bevatten enzymen die vreemde deeltjes,
sto en, micro-organismen of voedsel die cel zijn binnengedrongen, kunnen afbreken
Micro-organisme door cel gefagocyteerd ( in blaasje opgenomen ), versmelt membraan van
lysosoom daarmee
Mitochondriën:
Energiefabrieken van de cel. Reactie tussen zuurstof en voedingssto en
Eindproduct: koolstofdioxide en water.
Cellen die veel energie verbruiken, bevatten veel mitochondriën
Celmetabolisme:
Energie in de vorm van ATP voor arbeid:
- mechanische arbeid in spieren
- chemische arbeid voor anabolisme
- elektrische arbeid voor impulsgeleiding
Aeroob: 36 ATP per glucose molecuul
Anaeroob: 2 ATP per glucose molecuul
eindproduct: melkzuur -> bij (over)belaste spier of sterke vermindering bloed
stroomsnelheid (shock)
Acetyl CoA: bij stofwisseling koolhydraten en vetten
Transport van kleine moleculen door membranen:
* Passief transport ( geen ATP nodig )
- Di usie: gassen, mengbare vloeisto en en oplossing spontaan vermengen
Bewegen van plaatsen met hoge concentratie naar lage concentratie tot overal gelijk
Beweging van moleculen -> snelheid hangt af van:
- temperatuur - molecuulmassa - afstand
- concentratieverschil - di usie oppervlak
Soms vergemakkelijkt door carriers: membraaneiwitten die speci eke sto en over
celmembraan kunnen transporteren
- Osmose: di usie van water door een semi permeabel ( halfdoorlatend ) membraan
Osmotische druk: aanzuigkracht die ontstaat vanuit de zijde waar osmotische waarde het
hoogste is
Waterconcentratie zal naar geringere waterconcentratie gaan
Eiwitten kunnen niet vrij het bloed uit di underen -> eiwitconcentratie bepaalt de osmotische
druk van het bloed C O D = colloïd - osmotische druk / oncotische druk
Celmembraan niet doorlaatbaar voor natrium / kalium / chloride
-> osmotische druk bepaald door zoutconcentratie. Kristalloïd-osmotische druk.
ff ff
ff ff ff ff fffi ff