Biologie Hoofdstuk 10 – Uitscheiding
§1 Het interne milieu
Temperatuurregeling
De lichaamstemperatuur van 37°C, de norm, probeert het lichaam te handhaven. Een
regelkring, die bestaat uit een receptor en effector, probeert de norm te behouden. De
receptor is een temperatuurzintuig dat de lichaamstemperatuur meet. Wanneer het van de norm
afwijkt, stuurt het regelcentrum impulsen naar de effector die de afwijking corrigeert. Bij
voetballen is sprake van negatieve terugkoppeling: een afwijking van de norm veroorzaakt een
proces dat deze tegengaat.
Regelkring van temperatuur
De kerntemperatuur, de temperatuur in het lichaamsdeel waar de vitale organen liggen (hart,
longen, lever, hersenen), varieert weinig en is ~37°C. De receptor voor de kerntemperatuur zit in
de hypothalamus (T87B+T88C) en registreert de bloedtemperatuur. De temperatuur in andere
lichaamsdelen, de schiltemperatuur, is vaak lager. Deze varieert met de temperatuur van de
omgeving. Wanneer je in koud water zit daalt de temperatuur; het directe contact met het water
onttrekt door geleiding warmte van je lichaam. De temperatuurzintuigjes in de huid registreren dit
en geven het door aan het regelcentrum. Kringspieren in slagaders naar de huid vernauwen
waardoor er minder bloed naar de huid gaat, wat het warmteverlies remt.
Koorts
Wanneer de hypothalamus de norm verhoogt, omdat bij hogere temperatuur de productie en
afgifte van afweerstoffen hoger is, stijgt je temperatuur. Het lichaam kan de infectie sneller en
beter bestrijden. Die normverhoging komt door cytokine, geproduceerd door witte bloedcellen
(T84L). Je hebt koorts en voelt je beroerd. Wanneer later de norm terug gaat naar 37°C is de
kerntemperatuur bijv. nog 40°C. Het temperatuurcentrum regelt dan dat je afkoelt. De slagaders
naar je huid gaan wijd open, krijgt een rode kleur en zweet. Later knap je op en is je
lichaamstemperatuur weer normaal.
Interne milieu
Ook de samenstelling van je bloed en weefselvloeistof mag niet te veel variëren. Het
regelcentrum voor die regelkringen zit in de hypothalamus (T88C+T89A). Elke regelkring heeft
een eigen norm. Bij zweten verlies je water met opgeloste zouten. De nieren scheiden minder
water uit waardoor voorkomen wordt dat er te veel water verloren gaat en het bloed en
weefselvloeistof te sterk verandert. De urineproductie gaat pas omhoog als je drinkt.
Tijdens inspanning gebruiken je spieren glucose en O 2 bij de verbranding en geven CO2 af aan het
bloed: zonder maatregelen dalen bloedsuikerspiegel, pH en O 2-gehalte van het bloed en
weefselvloeistof tot gevaarlijke waarden. De regelcentra nemen met het hormoonstelsel
maatregelen. Het hart gaat sneller kloppen en de ademfrequentie gaat omhoog voor extra O 2-
aanvoer en CO2-afvoer. Door hormonen geeft de lever glucose af aan het bloed. Het vermogen om
het interne milieu voor de cellen redelijk constant te houden heet homeostase, waarvoor het
lichaam een groot aantal regelkringen inzet met een norm en negatieve terugkoppeling.
§2 Gaswisseling
Bij het sporten verbruik je energie, je hebt meer O 2 nodig en produceert meer CO2. De
ademfrequentie, het aantal ademhalingen per minuut, en het ademvolume, de hoeveelheid
lucht die je bij een ademhaling in- en uitademt, stijgen. Het maximale ademvolume, de vitale
capaciteit, bepaald hoeveel O2 de longen aan het bloed kunnen leveren (T83B).
Ademhalingsorgaan
Ingeademde lucht gaat via de mond via de keelholte naar de luchtpijp, komt in de twee
hoofdbronchiën die zich vertakken in de bronchiolen. De luchtwegen klappen niet in door
kraakbeenringen. De kleine bronchiolen hebben geen kraakbeenringen maar een spierlaag. Aan
het eind van de bronchiolen komt de lucht in de alveoli (longblaasjes).
Diffusie in de longen (T83A)
Er is een constante afvoer CO2 en aanvoer O2. Via diffusie gaat O2 naar het bloed in de haarvaten
en gaat CO2 vanuit het bloed naar de longblaasjes. De factoren die de diffusie beïnvloeden staan
in de wet van Fick.
Het gezamenlijk opp. van alle longblaasjes is 70-80 m 2 (A).
O2-molecuul passeert naar het bloed de wand van het longblaasje én het haarvat. Dat is een
diffusieafstand van ~1 μm (∆x). Het O2-rijk bloed in de haarvaten stroomt weg bij de longblaasjes
, naar de longaders en nieuw O2-arm bloed neemt de plek in. Het concentratieverschil (∆c) aan O2
tussen beide kanten van het diffusieoppervlak blijft groot: de diffusie stopt niet. De hogere
temperatuur van de lucht in de longen laat de diffusiecoëfficiënt (D) stijgen.
Ademvolume
Normaal adem je ongeveer 15x per minuut. Bij elke ademhaling ververs je zo’n 500 mL lucht
(T83H). Na een uitademing zit er nog oude lucht in de longblaasjes en in de aan- en afvoerwegen,
de dode ruimte. Dat is het gedeelte van de luchtwegen waar geen gassendiffusie is. Bij een
volgende inademing stroomt de oude lucht uit de dode ruimte terug de longblaasjes in en dan
komt de verse lucht pas in de longblaasjes. De dode ruimte is bijv. 150 mL. Effectief levert de
ademhaling dus 350 mL verversing op. Bij ademen door een snorkel is extra dode ruimte en is dus
extra inademingslucht nodig om hetzelfde rendement te houden. Als je zo diep mogelijk inademt
kan je veel meer lucht opnemen. Je longcapaciteit is bijv. 6 L (T83B). Ook als je zo diep mogelijk
uitademt blijft er een liter reservevolume achter in de longen.
Ademdrang
Als je bij snorkelen minder snel naar boven wilt om de te ademen kun je vtv. een paar keer diep
in- en uitademen, waardoor de CO2-concentratie daalt en de O2-concentratie stijgt. Deze maken
beide uit van de regelkring van de ademfrequentie en ademdiepte. In de hersenstam (T88C1) zit
het ademcentrum, waar de norm voor de CO2 en O2-concentratie zit. Het ontvangt voortdurend
info uit receptoren en stuurt impulsen naar de ademhalingsspieren. Die receptoren zitten op
verschillende plaatsen: rekreceptoren in longen/spieren, drukreceptoren in rechter kamer en
chemoreceptoren voor O2, CO2 en pH in aortaboog/halsslagader.
Verkoudheid
Bij verkoudheid zijn je slijmvliezen opgezwollen en kan je bijna niet door je neus ademen.
Neusademhaling heeft een aantal voordelen boven de mond. Zintuigcellen in je neus registreren
gevaarlijke gassen of bedorven eten. De neusschelpen vergroten het opp. De ingeademde lucht
komt zo goed in contact met het neusslijmvlies. Neusharen leiden de luchtstroom langs het
neusslijm dat stof en ziektekiemen uit de lucht vangt. De langere weg door de neus maakt de
lucht warmer en vochtiger, wat beschadiging van tere longblaasjes voorkomt. Ook de binnenkant
van de luchtpijp en bronchiën is bekleed met slijmvlies. Hierin bevinden trilhaarcellen met
trilharen en slijmbekercellen, die slijm vormen. De trilharen werken het vervuilde slijm omhoog
naar je keelholte.
Ontstoken luchtwegen
Bij astma zijn de luchtwegen ontstoken en hoopt slijm zich op. De lucht kan moeilijk de
longblaasjes bereiken. COPD is de verzamelnaam voor de ziekten longemfyseem en chronische
bronchitis. Longemfyseem betekent dat een aantal longblaasjes kapot zijn en de fijnste
vertakkingen van de bronchiolen zijn dichtgeklapt. Het longopp. is kleiner dan normaal en maakt
je kortademig.
§3 Ademhaling
Waterdruk en ademhalen
Des te dieper je duikt, des te hoger de druk op je lichaam is. De atmosferische druk is ongeveer 1
bar en elke 10m komt daar 1 bar bij. Bij 30m is de druk van het water te groot voor de
ademspieren. De ademautomaat van de duikfles met perslucht past de druk van de perslucht aan
op de omgevingsdruk.
Adembewegingen
Bij het ademhalen vergroot je de borstkas. Het longvlies vormt de buitenkant van het longweefsel.
Het borstvlies is vergroeid met de ribben, binnenste tussenribspieren en het middenrif. Tussen de
vliezen ligt de interpleurale ruimte, gevuld met een dunne laag vloeistof. Zolang er geen lucht
tussen de vliezen komt, houdt de onderdruk long- en borstvlies tegen elkaar. Bij een rustige
ademhaling trekken de middenrifspier en buitenste tussenribspieren samen. Het middenrif plat af,
de ribben en het borstbeen gaan omhoog en naar voren. Dit vergroot de borstkas en geeft een
lagere druk in de interpleurale ruimte. Het borstvlies trekt de longen mee in dezelfde richting en
geeft ze een groter volume. De luchtdruk in de alveoli daalt tot onder de buitenluchtdruk.
Hierdoor stroomt de buitenlucht in de longen tot de druk gelijk is. Bij diepe inademing trekken de
buitenste tussenribspieren krachtig samen.
Bij een rustige uitademing ontspannen de spieren van het middenrif en de buitenste
tussenribspieren. Door de zwaartekracht, de veerkracht van de borstkas en de elasticiteit van de