Hoorcollege en literatuur forensische psychiatrie en psychologie
Week 1: college 1 – de beschrijving van het werkveld
Wat betreft het tentamen:
Er zijn 10 vragen. Tijdens de hoorcolleges geeft de docent aan wat een mogelijke vraag zou
kunnen zijn. Er komen vier vragen over college en drie vragen over het boek en nog drie over het
andere boek.
Wat is forensische psychiatrie?
Dit is de bijdrage van de psychiatrie in de wetenschappelijke en psychiatrische zin aan de
rechtspleging.
De term forensische psychiatrie wordt vooral gebruikt in het kader van het straf(proces)recht.
Psychiatrie is een medisch specialisme, maar onderscheidt zich van de andere medische
vakgebieden doordat haar wetenschappelijke oriëntatie en toepassing zich niet beperkt tot een
biologische of natuurwetenschappelijke basis. De psychiatrie verbreed deze met kennisgebieden
uit de fonomenologie, de psychologie, de sociologie, de antropologie, de systeemtheorie. De
psychiatrie heeft tot taak de diagnostiek en behandeling van mensen met psychische
stoornissen. Deze kunnen zich manifesteren als afwijkend gedrag en als afwijking van het
denken en het gevoelsleven.
Deelgebieden van forensische psychologie/psychiatrie:
- Verklaring van criminaliteit (op individueel niveau zoeken we naar oorzaken van
criminaliteit, waarbij we gebruik maken van criminologische theorieën)
- Voorspelling van criminaliteit
- Behandeling van verdachten/daders (tbs-klinieken, forensische poliklinieken etc.)
Veel mensen denken bij de behandeling van verdachten aan een tbs-kliniek, maar dit is niet het
grootste binnen het werkveld. De forensische poliklinieken zijn véél groter.
Psychiatrische diagnostiek:
De ontwikkeling van de hedendaagse geneeskunde kreeg gestalte in de 2e helft van de 19e eeuw.
In samenhang met de vooruitgang op andere wetenschapsgeschiedenis verwierf zij zich een
plaats door zich te baseren op natuurwetenschappelijke, empirische uitgangspunten en kon zij
zich daardoor ontdoen aan traditie, ervaring en niet bewijsbare praktijken. Een rationele
ziekteleer was het gevolg.
Van psychiatrische zijde was omstreeks 1900 Kraepelin die naar analogie van deze
ontwikkelingen een systematische ordening aanbracht in wat tot dusver gold als een
verzameling van allerlei mogelijke psychische stoornissen. Hij vestigde een psychiatrische
ziekteleer (nosologie) die hij baseerde op strikte criteria voor de indeling van psychische
stoornissen, zoals oorzaak, verschijningsvorm (symptomen en syndromen), beloop van de
stoornis in de tijd en prognose, en eventuele specifieke patholoog-anatomische bevindingen na
overlijden.
Sinds Kraepelins baanbrekend werk voor een wetenschappelijke psychiatrie zijn er evenwel vele
uiteenlopende theorieën ontwikkeld ter verklaring van afwijkend gedrag c.q.
gedragsstoornissen. Te noemen zijn de psychoanalytische theorie, de leertheorie, de
antropologie, de sociale psychologie, de systeemtheorie.
Voor de psychiatrie was de belangrijkste stroming de fenomenologie. Dit keerde zich tegen het
zogenaamde objectivisme en positivisme van de natuurwetenschappen door te stellen dat elke
waarneming plaatsvindt in de intersubjectieve ruimte tussen waarnemer en het waargenomen.
,Situering van forensisch psychiatrisch onderzoek:
Er is een aantal wezenlijke verschillen met de situatie waarin een forensisch psychiater zijn
onderzoek verricht. Het FPO vindt plaats binnen een juridisch kader: van de FP mag verwacht
worden dat hij op de hoogte is van de juridische wet- en regelgeving die de onderzoekssituatie
kenmerkt.
Het onderscheid tussen een reguliere arts-patiënt relatie kenmerkt zich met de volgende
verschillen:
1. Het onderzoek vindt plaats in het kader van de rechtspraak;
2. Er is primair sprake van een juridische vraagstelling;
3. De positie van de onderzochte persoon is bijzonder: er staat voor de betrokkene veelal
een ander belang op het spel dan het gezondheidsbelang;
4. Er is beperkte vrijwilligheid bij het toestaan en ondergaan van het onderzoek, omdat in
veel gevallen de persoon die onderzocht wordt niet zelf het initiatief neemt om zich te
laten onderzoeken en er belangen voor die persoon op het spel staan, die soms ernstig
geschaad kunnen worden bij weigering van het onderzoek.
De rechtspositie van de betrokkene is ook anders bij een FPO:
1. Onderzochte moet duidelijkheid verschaft worden over de rol en positie van de
psychiater, over het doel van het onderzoek en de daarmee verbonden vraagstelling;
2. Rol-onduidelijkheden van de psychiater moeten worden vermeden (het is bijv. niet
toelaatbaar dat de psychiater in meerdere hoedanigheden optreedt);
3. Betrokkene moet op de hoogte zijn van het feit dat hij het recht heeft het forensisch
psychiatrisch onderzoek te weigeren. Wel zal hem door de psychiater op de mogelijke
consequenties van een dergelijke wijziging gewezen moeten worden;
4. Bepaalde onderzoeksmethoden mogen niet worden toegepast bij het FPO, met name
t.a.v. dingen waarbij betrokkene zijn wil niet kan bepalen (hypnose, bepaalde medicatie)
5. Psychiater moet zich onthouden van vragen, opmerkingen of meningsuitingen die buiten
zijn deskundigheidsterrein liggen;
6. Het FPO mag zonder uitdrukkelijke toestemming van betrokkene niet voor een ander
doel gebruikt worden dan voor het voorlichten van de opdrachtgever;
7. Betrokkene heeft het recht op inzage van de over hem uitgebrachte rapportage.
Wat leren we uit criminologische verklaringen?
De docent vertelt dit als achtergrond, hij weet bijna zeker dat hij hier geen tentamenvraag over
stelt. Het is wel goed om te weten.
- Containment theorie (Reckless):
Innerlijke containment: zelfconcept (jezelf zien als niet crimineel), doelgericht
gedrag (richten op acceptabele en realistische doelen), frustratietolerantie,
normgerichtheid.
Les: behandeling richten op realistische doelen die niet-criminele identiteit
ondersteunen.
Mensen die deze innerlijke containment niet hebben, zouden meer crimineel zijn
- Bindingstheorie (Hirschi):
Causes of delinquency (1969)
Wat mensen weerhoudt van of beperkt in de keuze voor criminaliteit zijn
bindingen met de samenleving (gezin, werk, vereniging): attachment,
commitment, involvement en belief.
Les: behandeling moet niet alleen gericht zijn op gevoelens/cognities/gedrag van
de delinquent zelf, maar ok op versterken van binding met de samenleving.
Psychologen moeten niet alleen gedrag beïnvloeden maar ook zorgen dat ze
binding hebben met anderen, waardoor ze meer te verliezen hebben. Bijv. een
, partner hebben, dan weet je dat als je in de criminaliteit terecht komt, je de
partner kwijt kan raken.
- Rationele keuze theorie (Becker)
Accounting for tastes (1969)
Misdrijf wordt gepleegd als de verwachte baten de verwachte kosten overtreffen
(niet alleen of financieel vlak)
Les: als de kans op ontdekking van delinquent gedrag klein is, zal dit gedrag
vaker voorkomen. Dus: controle.
- Strain theorie (Agnew)
Fundation for a general strain theoriy of crime and delinquency (1992)
Iemand is niet in staat om zijn persoonlijke doel te bereiken. Hoe groter de strain,
hoe waarschijnlijker de deviante reactie.
Les: oneerlijke behandeling en grote strain hangen samen met deviante reactie.
Acceptabele coping versterken.
Bijv. iemand heeft een relatief klein delict gepleegd – reclassering – heeft een
baan – kan door reclassering zijn baan verliezen – stress -> door het systeem –
deze stress kan negatief werken.
Coping heeft verschillende gezichten. Het kan zijn dat je denkt: ‘Ik laat het even
zitten’, of ‘ik kom er even niet uit, maar ik heb een vriend die er verstand van
heeft dus als ik daar naartoe gaan krijg ik tips’, of ‘ik steek mijn kop in het zand’
maar het kan ook zijn ‘ik red het niet meer, ik wordt agressief, maar mijn onvrede
moet ik uiten’
- Labelingtheorie (Tannenbaum)
Crime and the community (1938)
Door het opplakken van een label wordt de delinquent op stereotiepe wijze
bekeken en behandeld en op den duur gaat hij zich gedragen naar dit label.
Les: delinquenten worden gevaarlijker naarmate zij vaker gestigmatiseerd
worden.
Gek of ziek?
Wanneer kan men gedrag als ‘gestoord’ bestempelen? De omschrijving van psychische
stoornissen hangt nauw samen met de betekenis van de begrippen abnormaliteit en ziekte. Het
begrip abnormaliteit slaat op elke afwijking ten opzicht van norm. Het kan hierbij gaan om een
statistische norm: als 90% van de volwassenen een lengte tussen de 1 meter 55 en 1 meter 85
heeft, dan maak je met 1 meter 50 of 1 meter 95 al een ‘abnormale’ kleine, respectievelijk grote
indruk. De beoordeling of bepaald gedrag ‘normaal’ is, hangt echter af van uiteenlopende
criteria:
- Kenmerken van de beoordeelde persoon, zoals: leeftijd, geslacht, beroep,
maatschappelijke positie en sociale rol. Zo wordt bepaald gedrag bijv. normaal gevonden
bij een kind, maar niet bij een volwassene.
- Tijd en plaats van het gedrag. Wie bijvoorbeeld in een bikini of pyjama op straat loopt,
wordt als snel als ‘gek’ beschouwd, tenzij het carnaval is.
- Waarden en normen van de heersende cultuur en tijdsgeest. Een bekend voorbeeld is de
discussie of homoseksualiteit een afwijking is.
Voor de beoordeling van menselijk gedrag bestaan dus géén vaste en neutrale maatstaven, maar
worden normen en waarden (die sterk tijds- en cultuurgebonden zijn) gebruikt. Dit geldt ook
voor het vaststellen van een stoornis. Maar let op: abnormaal gedrag betekent niet altijd
gestoord gedrag. (Bijv. superintelligent persoon wordt niet als gestoord persoon gezien, maar
zwakbegaafd persoon wel. Maar in beide gevallen is het een afwijking van de norm). De
verwachtingen of eisen van de omgeving spelen dus een doorslaggevende rol.
, Abnormaal gedrag is dus niet automatisch een stoornis. En niet elke stoornis heeft betrekking op
een psychische stoornis. Er is wetenschappelijke kennis nodig voor het vaststellen van een
psychische stoornis.
De wetenschap:
De psychiatrie heeft zich als specialisme binnen de geneeskunde ontwikkeld, en is geïnspireerd
door het medische model. In dit boek wordt bij het bespreken van de diverse stoornissen
uitgegaan van het medisch model. Dit houdt een systematische werkwijze in om pathologische
verschijnselen te bestuderen en, zo mogelijk, te wijzigen. Hierin zijn de volgende stappen te zien:
1. Diagnose: beschrijving van de karakteristieke eigenschappen, ongeacht mogelijke
verklaring van de stoornis
2. Verklaring: verkenning van factoren die de stoornis hebben veroorzaakt, uitgelokt,
bevorderd of in stand gehouden
3. Prognose: voorspelling van beloop van de stoornis zonder en met ingrijpen
4. Therapie: interventie
5. Preventie: actieplan om stoornis te voorkomen, zo snel mogelijk voorkomen van
resttoestanden en nadelige gevolgen beperken.
Soorten zorg:
1. Intramurale of klinische zorg:
Opname (intramuraal = binnen de muren) voor behandeling of verpleging op een
psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis, een algemeen psychiatrisch
ziekenhuis een GGZ-instelling of een privékliniek voor klinische behandeling. Er zijn ook
categorale centra, die uitsluitend toegankelijk zijn voor specifieke doelgroepen zoals bijv.
kinderen of verslaafden.
2. Ambulante of extramurale zorg:
Voor cliënten of patiënten die in hun eigen woonomgeving blijven (ambulant =
wandelend en extramuraal = buiten de muren). Dit is de belangrijkste vorm van zorg
gezien het aantal patiënten. De ambulante zorg wordt verleend door psychiaters,
psychologen en psychotherapeuten die een praktijk aan huis voeren, maar een groter
aantal patiënten komt terecht in een voorziening voor ambulante zorg, zoals bijv. GGZ.
3. Tussenvoorzieningen of vormen van semimurale zorg:
Voor mensen voor wie ambulante zorg onvoldoende is en voor wie volledige opname niet
noodzakelijk is. Er zijn beschermde woonvormen. Kleine groepjes (ex)patiënten wonen
hier samen en krijgen ondersteuning en begeleiding. Maar een andere vorm is
bijvoorbeeld psychiatrische deeltijdbehandeling.
Voorbeelden:
Michael P.
- Verdachte in de zaak Anne Faber
- Geen tbs, in hoger beroep 11 jaar
- Opstandig als kind, en bedreigend
- Vader gewelddadig?
- 2010 meerdere berovingen en verkrachtingen
- Verslaafd aan cocaïne
- Achteraf gezien had hij toch wel tbs moeten krijgen. Dit had beter geweest, want de kans
op recidive was op voorhand groot. Dit was omdat hij vanaf jongs af aan al afwijkend
gedrag had vertoond. Hij was opstandig, kinderen waren bang voor hem omdat hij
gewelddadig en bedreigend was. Hij heeft meerdere soorten delicten gepleegd
(risicotaxatie -> je zult zien dat meerdere delicten plegen risico verhogend is). Daarnaast
is sprake van een cocaïneverslaving wat ook zeer gevaarlijk is.
- In eerste aanleg kreeg hij 16 jaar, in hoger beroep kreeg hij 11 jaar.