Aardrijkskunde
Dimensies:
● fysisch/geografisch
● sociaal/cultureel
● economisch
● demografisch
● politiek
DOMEIN B - WERELD
Globalisering = het doorgaande proces van internationale uitwisseling van
mensen, goederen, geld en informatie (zoals kennis en cultuur).
- Informatie- en communicatietechnologie (ICT) → sociale netwerken.
→ just-in-time principe: voorraden geminimaliseerd; goedkoop/efficiënt
→ overdracht kennis.
- Politieke, culturele, economische banden.
→ verschillen door historische ontwikkeling en culturele, politieke, economische,
demografische kenmerken per gebied.
Het wereldsysteem gebaseerd op economische activiteit en relaties.
1. Centrum: hoge arbeidsproductiviteit, economie divers, wetenschappelijke
kennis/technologie, MNO’s, kapitaal, politieke en economische macht.
2. Semiperiferie: gemiddeld bbp, arbeidsintensieve exportindustrie, hoge
industrialisatiegraad, georiënteerd op centrum, groeiende markt.
3. Periferie: afhankelijk van centrum/semiperiferie, land-/mijnbouw en
laagwaardige industriële goederen & fragmentarische modernisering.
Cultuurgebieden = regio gemeenschappelijke cultuur (door mens gebracht).
Macroregio’s → overgangsgebieden:
- Noord-Amerika & Latijns-Amerika
- Noord-Afrika & Sub-Sahara-Afrika
- Europa & voormalig Sovjet-Unie
- Rusland & Oost-Azië & Zuid-Azië
Triade = Japan, VS, Europa (grootste
economie); uitschuiving laagwaardige
industrie Newly Industrializing Countries (NIC); snelle industrialisatie na WOII.
→ meerdere machtscentra = multipolaire wereld.
MNO’s → buitenlandse investeringen → stijging productiecapaciteit.
Transportnetwerken: hubs (knooppunt) en spokes (verbinding).
→ mainports hebben continentale verzamel-/distributienetwerken.
Relatieve afstanden worden kleiner → tijd-ruimtecompressie.
,MNO’s goed vestigingsklimaat centrum; hoogwaardige dienstverlening, dichtbij
politieke macht, internet, potentiële consumenten (beïnvloeden).
Semiperiferie: goedkope arbeid, maar verder van steden; afstandsverval.
WTO: liberaliseren wereldeconomie; vrije markt/verkeer, handelsbelemmering.
Migranten samen in één wijk (invasie) → oorspronkelijke bewoners weg; meer
plek voor migranten (successie).
Gebieden indelen:
● cultureel
○ religie
○ taal; lingua franca = gemeenschappelijke (ongelijke moedertaal)
● politiek
○ verdeling van macht → democratisch gehalte
○ geopolitiek = machtsverhouding tussen landen
→ blokvorming & internationale organisaties (WTO)
1. politieke stabiliteit & burgerschap
2. intensiteit overheidsbemoeienis bedrijfsleven; vrijemarkteconomie
3. vestigingsklimaat; speciale economische zones, infrastructuur
● economisch
○ beroepsbevolking primaire sector/landbouw & arbeidsproductiviteit
→ en informele sector.
○ inkomen → regionale/sociale ongelijkheid (Gini-index/Lorenzcurve)
○ VN-ontwikkelingsindex:
■ welvaart; bbp/hoofd met koopkracht
■ scholingsniveau; analfabetisme, onderwijsniveau
■ gezondheid; levensverwachting
● demografisch
○ bevolkingsdichtheid
○ urbanisatiegraad / -tempo
○ natuurlijke/sociale bevolkingsgroei → demografisch transitiemodel
○ leeftijdsopbouw → i/a index → demografische druk
sterk groeiend stabiele dalend
, Tijdlijn globalisering:
1500: geopolitieke macht islamitische wereld daalt & Portugal, Engeland, Spanje
Nederland stichten koloniën → West-Europa kernregio; handelskapitalisme.
1783: VS onafhankelijk → 2e geïndustrialiseerde kernregio.
1800: industrialisatie West-Europa → exploitatiekoloniën.
→ Kernregio meer macht.
→ Koloniën als afzetmarkt → ambachtelijke nijverheid verdwijnt.
→ Investeren in infrastructuur.
Succes Europa; kapitalistische markteconomie & stimulerend overheidsbeleid.
1850: imperialisme → GB hegemoniale staat & europeanisering:
vernietigen ambachten, taal, geloof.
1800-1900: dekolonisatie Latijns-Amerika.
1950: dekolonisatie Azië en Afrika & VS hegemoniale positie.
→ door mno’s nog internationale arbeidsverdeling; economisch niet zelfstandig
= neokolonialisme.
1960: uitschuiving economische activiteit → NIC’s.
1970: centrum-periferie verhouding; centrumlanden ontwikkelen ten koste van
periferie door internationale arbeidsverdeling; ruilvoetverslechtering.
2010: verschuiving Pacific Rim; snelle economische groei rond Grote Oceaan.
DOMEIN C - AARDE
chemische fysische
aardkern ijzer/nikkel vast
buitenkern ijzer vloeibaar
binnenmantel ijzer vast
asthenosfeer magnesium/ijzer plastisch
aardmantel & aardkorst - continentaal: graniet (licht) vast
→ lithosfeer - oceanisch: basalt (zwaar)
Inwendige warmte: nevelgassen, meteorietinslagen, radioactiviteit gesteente.
Uitwendige warmte: zon.
Gesteenten:
● stollingsgesteenten: afkoeling en stolling magma
○ dieptegesteente: langzame stolling mantel, grote kristallen, graniet.
○ uitvloeiingsgesteente: snelle stolling opp, kleine kristallen, basalt.
● sedimentgesteenten: afzetting zand/klei wordt samengeperst
○ klastisch: druk bovenliggende lagen; zandsteen/kleisteen
○ chemisch: neerslaan mineralen, druk en verharding; zoutsteen
○ organisch: ophoping organisch materiaal; kalksteen
● metamorfe gesteenten: grote druk, hoge temp verandert samenstelling
kleisteen-leisteen, kalksteen-marmer, zandsteen-kwartsiet