SAMENVATTING OMZETBELASTING
Alle onderwerpen (1 t/m 13) + benodigde stappenplannen.
Algemene structuur omzetbelasting
Stap 1 Wat Belastbaar feit Levering goed Verrichten dienst Intracommunautaire verwerving Invoer
Art. 3 en 3a OB Art. 4 OB Art. 17a OB Art. 18 OB
Stap 2 Wie Belastingplichtige Ondernemer Ondernemer Ondernemer, rechtspersoon Ondernemerschap
Art. 7 OB Art. 7 OB Art. 17f OB niet vereist
Art. 22 en 23 OB
Stap 3 Waar: Plaats van het belastbare feit Divers Divers Aankomst vervoer Plaats invoer
Art. 5, 5a en 5b OB Art. 6-6j OB Art. 17b OB Art. 18 OB
Stap 4 Waarover Maatstaf van heffing Vergoeding Vergoeding Vergoeding Douanewaarde
Art. 8 OB Art. 8 OB Art. 17c OB Art. 19 OB
Stap 5 Hoeveel Tarief Hoog, laag, nul Hoog, laag, nul Hoog, laag, nul Hoog, laag, nul
Art. 9 OB Art. 9 OB Art. 17d OB Art. 20 OB
Stap 6 Vrijstelling Art. 11 OB Art. 11 OB Art. 17e OB Art. 21 OB
Stap 7 Aftrek Ondernemer Ondernemer Ondernemer Ondernemer
Art. 2 en 15 OB Art. 2 en 15 OB Art. 2 en 15 OB Art. 2 en 15 OB
Stap 8 Conclusie
1
, ONDERWERP 1 - INLEIDING
Algemene kenmerken omzetbelasting
• Belasting over omzet;
• Algemene verbruiksbelasting (e.g. het dient consumptie te betreffen);
“Een belasting die beoogt al het consumptieve verbruik te treffen door middel van een heffing
die niet bij de consument zelf plaatsvindt, maar bij diens toeleverancier, e.g. de ondernemer.”
o “Algemeen”: het is een verbruiksbelasting over alle goederen en diensten.
o Een speciale verbruiksbelasting ziet alleen op bepaalde goederen (bv. accijns).
o Omdat verbruik beoogt wordt te belasten zal belastingheffing plaats moeten vinden in het
land van verbruik. Daarom geen belasting over uitvoer.
• Indirecte verbruiksbelasting (e.g. degene die het verbruik mogelijk maakt is de belastingplichtige);
o De ondernemer dient de belasting dus in zijn verkoopprijzen door te berekenen.
• BTW is een heffingssystematiek van omzetbelasting (alternatieven zijn een sales tax).
o De btw kent een stelsel van meermalige heffingen. Een alternatief is een stelsel met
eenmalige heffingen bij één van de schakels in de productieketen.
o Het voordeel van een eenmalig stelsel is dat er slechts een betrekkelijk klein aantal
belastingplichtigen in de heffing wordt betrokken. Daartegenover staat dat hoe verder van
de consument het heffingspunt is verwijderd, des te groter de kans dat de geheven
belasting geen redelijke relatie vertoont met de uitgave van de consument.
o Bij een meermalig stelsel zijn er meerder schakels waar omzetbelasting geheven wordt.
Er zijn derhalve meer belastingplichtigen, maar met een relatief laag tarief kan een grote
opbrengst behaald worden. Deze meermalige stelsels, ook wel cascadestelsel genoemd,
kunnen vervolgens onderverdeeld worden in twee groepen:
▪ Cumulatieve heffingen: belastingheffing vindt plaats in alle fasen van productie
en distributie waarbij een cumulatie van belasting plaatsvindt (e.g. de belasting
in de ene schakel wordt doorberekend aan de andere). Voordelen zijn dat het
administratief eenvoudig is, een laag percentage resulteert in grote opbrengsten
en diensten kunnen eenvoudig in de heffing betrokken worden. Nadeel is dat de
prijs van het eindproduct relatief hoog kan worden naarmate vaker geleverd is.
▪ Niet-cumulatieve heffingen: belastingheffing vindt plaats via een stelsel van
heffing over toegevoegde waarde in elke schakel in de productie- en
distributieketen. In iedere schakel wordt alleen belasting geheven over de
toegevoegde waarde van die schakel omdat een recht op aftrek bestaat van de in
de vorige schakel in rekening gebrachte omzetbelasting.
Oogmerk omzetbelasting
• Economische neutraliteit (e.g. geen verstoring van concurrentieverhoudingen);
o Uitgangspunt moet zijn dat de concurrentieverhoudingen tussen ondernemers niet worden
verstoord. De ondernemers vormen immers slechts de heffingspunten, terwijl de belasting
feitelijk gedragen wordt door de consument.
o De economische neutraliteit vloeit voort uit het algemene karakter van de omzetbelasting
en zijn prijsevenredigheid.
o Inbreuk op de economische neutraliteit is echter ook aanwezig via het verlaagde tarief en
de vrijstellingen.
• Objectiviteit;
o In beginsel wordt geen rekening gehouden met het belastingsubject. Dat is in
overeenstemming met het karakter als verbruiksbelasting: als wordt gekozen voor een
bijzondere behandeling, dan behoort deze aan de prestatie te zijn gekoppeld. Bij subject
gebonden vrijstellingen wordt de concurrentieverhouding immers verstoord.
o Een ander objectief element is dat het voor de omzetbelasting niet van belang is of de
desbetreffende prestatie al dan niet verboden is (Goodwin en Unstead).
• Fiscale illusie.
o Consumenten hebben geen idee hoeveel omzetbelasting zij betalen.
Gevolgen aftrekmechanisme in de btw
• Binnen de bedrijfskolom heeft btw geen invloed op de kostprijs van het goed of de dienst.
• De onmiddellijke aftrek van voorbelasting maakt dat goederen belastingvrij bij elke schakel zijn.
,• Het uiteindelijke tarief is beslissend voor de totale belastingdruk over het goed of de dienst. De
belastingdruk is onafhankelijk van de lengte van de productie- en distributieketen. Binnen de
bedrijfskolom treedt het inhaaleffect op.
• Een vrijstelling heeft alleen een drukkend effect in de laatste schakel. Een vrijstelling binnen de
bedrijfskolom verstoort de neutraliteit en heeft een hogere belastingdruk tot gevolg (e.g.
cumulatie).
Harmonisatie van de omzetbelasting in EU-verband
• Als gevolg van interactie tussen de OB en de btw-richtlijn richtlijn zijn de volgende elementen
belangrijk:
o Richtlijnconforme uitleg: nationaal recht moet uitgelegd worden conform Unierecht.
o Rechtstreeks werking: indien een lidstaat niet, niet juist of niet tijdig de richtlijn
implementeert, dan is een rechtstreeks beroep op de richtlijn mogelijk (Becker). Dit is
echter slechts mogelijk indien de bepaling uit de richtlijn (i) onvoorwaardelijk en (ii)
voldoende nauwkeurig is.
o Onderscheid: richtlijnconforme uitleg is een verplichting om uit te leggen onverkort de
tijd terwijl rechtstreeks werking pas speelt als de implementatietermijn verstreken is.
• De uitleg van de Btw-richtlijn geschiedt door het Hof van Justitie van de EU door middel van
prejudiciële vragen gesteld door nationale rechters (art. 267 VWEU) en inbreukprocedures gestart
door de Europese Commissie (art. 258 VWEU).
• Het belang bij harmonisatie is dat een goed functionerende interne markt tot stand komt. Daarnaast
dient de omzetbelasting als een basis voor de berekening van de afdracht aan de EU door de
lidstaten.
Belangrijke termen
• Gefractioneerde betaling: alle ondernemers in een productie- en distributieketen dragen een
deel (een “fractie) van de totale aan de consument door te rekenen btw af aan de fiscus.
• Juridische neutraliteit: de aan de consument doorgerekende, totale omzetbelasting is strikt
evenredig aan de prijs van de goederen en diensten, ongeacht de hoeveelheid schakels in de
productie- en distributieketen voor de consument (art. 1, lid 2, Btw-richtlijn). Vrijstellingen
binnen de keten maken hier inbreuk op omdat de reeds doorbelaste omzetbelasting niet
afgetrokken kan worden en dus verwerkt wordt in de doorverkoopprijs exclusief btw.
• Externe neutraliteit: goederen die het land binnenkomen mogen niet zwaarder belast dan
binnenlandse goederen, terwijl goederen die het land uitgaan volledig (maar niet meer dan dat)
moeten worden “ontlast”. Indien dit anders ligt, werkt de omzetbelasting als invoer- of
uitvoerheffing.
• De paradox van de btw: het is een belasting waarin degene die denkt te worden vrijgesteld,
veelal wordt belast, en waarbij degene die denkt te worden belast, doorgaans wordt vrijgesteld.
o Aftrek van voorbelasting voorkomt cumulatieve heffingen. Echter, ondernemers die
vrijgestelde prestaties verrichten kunnen deze voorbelasting niet (of niet volledig)
aftrekken met als gevolg dat er cumulatie van heffingen ontstaat.
• Binnen de bedrijfskolom (e.g. productie- en distributieketen) oefent btw geen invloed uit op de
prijs van goederen en diensten. Wat de ene ondernemer voldoet, kan de andere aftrekken.
• Het inhaaleffect: het tarief in de laatste schakel (naar de uiteindelijke consument toe) is
bepalend voor de totale belasting die wordt voldaan.
o Indien in de laatste schakel een tarief geldt van 6%, terwijl eerder in de keten 21% in
rekening is gebracht, dan zal door middel van aftrek van voorbelasting, uiteindelijk in
totaal 6% van het totale verkoopbedrag afgedragen worden.
3
, ONDERWERP 2 – ONDERNEMERSCHAP
Stappenplan ondernemerschap
Een ondernemer is op grond van art. 7 OB:
a. Een ieder;
Natuurlijk personen, rechtspersonen of samenwerkingsverbanden (mits feitelijk
samengewerkt wordt en men naar buiten als een eenheid optreedt (Heerma-arrest).
Niet: een vaste inrichting. Zij vormt de fysieke aanwezigheid van de buitenlandse
ondernemer (FCE-Bank-arrest).
b. Die zelfstandig;
c. Een economische activiteit uitoefent (art. 9 Btw-richtlijn);
• Kenmerken van een economische activiteit zijn:
a. Een opbrengststreven (Let op: niet winst);
Het uitsluitend verrichten vang gratis prestaties leidt niet tot
ondernemerschap (Hong-Kong-arrest).
b. Een professionele bezigheid (ter afbakening hobby);
c. Regelmaat (duurzame karakter);
d. Op een markt (T-Mobile Austria-arrest: het zelf creëren van een nieuwe
markt is niet deelname aan het economische verkeer).
• Dit omvat mede (lid 2 sub a) het uitoefenen van een beroep en (lid 2 sub b) het
exploiteren van een vermogensbestanddeel om duurzaam opbrengst te verkrijgen.
• Voorbeelden van duurzame exploitatie zijn (i) het verstrekken van rentedragende
leningen (Hoge Raad), (ii) het leveren van energie uit zonnecellen aan het net (Fuchs-
arrest) en (iii) het vestigen van een opstalrecht (Van Tiem-arrest).
• Niet als zodanig werden aangemerkt (i) het incidenteel verhuren van een camper
(Enkler-arrest) en (ii) het houden van effecten (Polysar-arrest).
• Holdingvennootschappen: het actief moeien met het beleid van de
dochtervennootschap tegen een vergoeding betreft een economische activiteit
(Polysar-arrest).
d. Ongeacht welke plaats; en
e. Ongeacht het oogmerk of resultaat.
NB De nationaliteit van de ondernemer is niet relevant voor het ondernemerschap.
Aanvang ondernemerschap
• Ondernemerschap vangt aan vanaf het moment van de eerste investeringshandelingen, mits er een
objectief vast te stellen voornemen is tot opbrengst (Rompelman-arrest).
• Indien sprake was van een reëel plan om te ondernemen, maar later blijkt dat het
ondernemingsplan niet haalbaar is, kan niet met terugwerkende kracht het ondernemerschap
ontnomen worden (Inzo).
Einde ondernemerschap
• Het ondernemerschap eindigt pas bij de laatste liquidatiehandeling (Fini-H-arrest).
• Indien bij liquidatie goederen naar privé overgaan, worden vormen zij een belaste levering van
goederen ex art. 3 lid 3 onder c OB. Dit geldt ook voor diensten ex art. 4 lid 2 onder b OB.
Reikwijdte ondernemerschap
• Ondernemerschap betekent niet dat alle handelingen van de ondernemer in de ondernemingssfeer
vallen.
• Er bestaat ook een zogeheten “privésfeer” of “niet-ondernemerssffeer”. Deze speelt met name een
rol bij incidentele prestaties die niet met de rest van de activiteiten samenhangen en bij prestaties
om niet. Bij incidentele handelingen tegen vergoeding zal al snel sprake zijn van prestaties binnen
het kader van de belastingplicht.
• De voorbelasting die ziet op prestaties om niet kan desalniettemin aftrekbaar zijn indien:
o De prestaties om niet in het economische verkeer worden verricht;
o De prestaties om niet worden verricht binnen het organisatorisch kader van de
onderneming (bv. pondje bij het IJ uitgevoerd door de GVB).
4